ECLI:NL:RBNHO:2023:4298

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
HAA 22/1404
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bpm-aangifte van schadeauto en bewijspositie van belastingplichtige

In deze zaak heeft eiser een Bpm-aangifte gedaan voor een schadeauto, waarbij hij een taxatierapport heeft overgelegd. De rechtbank oordeelt dat de belastingplichtige zich in een nadeliger bewijspositie bevindt, omdat de schade bij de aangifte al was hersteld. Hierdoor kan bij een eventuele hertaxatie de schade niet meer worden vastgesteld. De rechtbank twijfelt aan de bewijskracht van het later opgemaakte taxatierapport en concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto schade had op het moment van het belastbare feit. De rechtbank wijst erop dat de handelsinkoopwaarde niet kan worden verlaagd op basis van een ex-schade auto, tenzij dit specifiek kan worden onderbouwd. Eiser heeft geen recht op een kostenvergoeding in bezwaar, omdat er geen sprake is van een aan verweerder te verwijten onrechtmatigheid. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/1404

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Doetinchem, verweerder.

Procesverloop

Met dagtekening 3 september 2021 heeft verweerder aan eiser een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) opgelegd ter hoogte van € 1.721 alsmede bij een in hetzelfde geschrift vervatte afzonderlijke beschikking belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 11.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 januari 2022 het bezwaar gegrond verklaard en heeft op 14 februari 2022 de naheffingsaanslag verminderd met € 189 naar € 1543 (inclusief belastingrente).
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een verzoek ingediend bij de rechtbank tot digitale dan wel hybride behandeling van de zaak op zitting. Dit verzoek is door de rechtbank afgewezen omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld die een dergelijke behandeling rechtvaardigen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2023 te Haarlem. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en mr. [naam 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Op 18 april 2019, ontvangen door verweerder op 23 april 2019, is er door de aangever Bpm-aangifte gedaan ter registratie van een [auto] , met een VIN-nummer eindigend op [#] (hierna: de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 19 april 2018. De kilometerstand op het moment van aangifte bedraagt 5.703.
2. De RDW heeft verklaard dat de auto op 18 april 2019 zonder schade bij de RDW ter keuring is aangeboden.
3. De aangever heeft bij zijn aangifte gebruik gemaakt van een in zijn opdracht opgemaakt taxatierapport van [naam 3] van [bedrijf 1] B.V. ook wel genoemd [website] nl (hierna: [website] nl). De auto is volgens het taxatierapport van 16 april 2019 geïnspecteerd op 3 april 2019 van 11:30 tot 11:45 uur, omdat de auto meer dan normale gebruikersschade heeft en/of niet voorkomt in voor de handel algemeen bekende koerslijsten. De algehele staat van de auto wordt in het rapport als volgt omschreven: “Deze auto verkeert behoudens de schade in een normaal gebruikte staat”. In het taxatierapport is de historische nieuwprijs voor consumenten van de auto vastgesteld op € 29.230 en is de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat bepaald op € 17.470 op basis van de koerslijst Xray. Rekening houdend met een totale schade (incl. btw) van € 13.725 volgens een calculatie met datum 21 januari 2019 en foto’s van 17 januari 2019, is de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat bepaald op € 3.745. De volgens de aangifte verschuldigde Bpm bedraagt € 694. Bij de aangifte is een aankoopfactuur van 7 januari 2019 overgelegd op naam van [bedrijf 2] . Op de factuur is vermeld dat de auto gekocht wordt als ongevalswagen voor € 11.900.
4. Verweerder heeft de aangever verzocht de auto voor controle van de aangegeven waarden te tonen bij Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) op 26 april 2019. Op basis van deze controle heeft DRZ een onderzoeksrapport opgesteld dat op 29 april 2019 is ondertekend door H. Wilbrink. DRZ concludeert tot een historische nieuwprijs voor consumenten van € 29.230 en stelt de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vast op € 17.334 op basis van de koerslijst AutotelexPro. DRZ heeft hierbij geen rekening gehouden met enige waardevermindering ten gevolge van schade, omdat DRZ op basis van de uitgevoerde schouw geen schade aan de auto heeft kunnen vaststellen buiten die van normaal gebruik. De kilometerstand is 5.780. Bij de opmerkingen is vermeld dat de vermoedelijke auto van de aangever te koop staat voor € 21.995, bijgevoegd is de web-advertentie op 29 april 2019 van [bedrijf 2] .
5. Op 6 augustus 2020 is het voertuig op naam gesteld van eiser.
6. Met dagtekening 22 juli 2021 heeft verweerder de kennisgeving naheffingsaanslag Bpm verstuurd. Op 11 augustus 2021 heeft verweerder de mededeling naheffingsaanslag Bpm aan eiser toegezonden.
7. Met dagtekening 3 september 2021 heeft verweerder de naheffingsaanslag Bpm opgelegd en vastgesteld op € 1.721 alsmede belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 11. De onbeschadigde handelsinkoopwaarde is op basis van de koerslijst Autotelexpro gesteld op € 17.334.
8. Op 13 september 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de opgelegde naheffingsaanslag ontvangen. Eiser wijst op het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1783 en stelt dat de inspecteur voor de handelsinkoopwaarde heeft verzuimd de correctiefactoren ‘bijstelling dealersituatie’ en ‘bijstelling marktsituatie’ door te voeren in de koerslijst van Eurotax.
9. Op 10 januari 2022 is een telefonisch hoorgesprek gehouden waarna verweerder uitspraak op bezwaar heeft gedaan op 18 januari 2022. Het bezwaar is gegrond verklaard. Hierbij is verweerder uitgegaan van de handelsinkoopwaarde op basis van de koerslijst Eurotax inclusief correctiefactoren van € 16.054. Er is geen vergoeding van de kosten van bezwaar toegekend.
Geschil
10. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot de juiste hoogte is opgelegd. Meer in het bijzonder is onder andere in geschil of rekening dient te worden gehouden met een waardevermindering wegens schade buiten die van normaal gebruik, of van de handelsinkoopwaarde op grond van het schadeverleden (ex-schade). Voorts is in geschil of er ten onrechte geen kostenvergoeding is toegekend in bezwaar.
11. Eiser stelt dat de naheffingsaanslag te hoog is vastgesteld en dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de werkelijke schade en het schadeverleden van de auto. Eiser heeft recht op de proceskosten in bezwaar omdat sprake is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en verzoekt de rechtbank primair de uitspaak op bezwaar en de naheffingsaanslag te vernietigen, subsidiair de naheffingsaanslag te verlagen tot € 1.265 en verweerder te veroordelen in de (proces)kosten van bezwaar en beroep.
12. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslag terecht en eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Verweerder beroept zich op interne compensatie voor het verschil. Voorts stelt verweerder dat het taxatierapport van eiseres niet bruikbaar is en dat er geen aanleiding is voor een waardevermindering wegens ex-schade. Eiser heeft geen recht op (proces)kosten in bezwaar en in beroep.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
13. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
14. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet Bpm is de belasting verschuldigd ter zake van de registratie van een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto in het kentekenregister.
15. Ingevolge artikel 10 van de Wet Bpm wordt met betrekking tot gebruikte personenauto’s de te betalen belasting verminderd met inachtneming van een vermindering (hierna: de afschrijving).
16. Het Bpm-stelsel kent naar keuze van de aangever drie methoden om de vermindering van Bpm (afschrijving) voor gebruikte auto’s te bepalen:
  • Een afschrijving in procenten (‘de tabel’)
  • Een afschrijving waarbij wordt uitgegaan van de handelsinkoopwaarde van een koerslijst (‘de koerslijst’), of
  • Een afschrijving waarbij wordt uitgegaan van de taxatiewaarde (‘het taxatierapport’). Afschrijving met een taxatierapport mag uitsluitend toegepast worden indien de auto niet voorkomt op een koerslijst, of indien sprake is van meer dan normale gebruiksschade, maar het voertuig nog wel deugdelijk van bouw en inrichting is en dus gebruik mag maken van de weg (Wegenverkeerswet 1-1-u).
17. Voor de keuze om de afschrijving met een taxatierapport te berekenen, gelden de voorwaarden zoals gesteld in artikel 8 van de Uitvoeringsregeling Bpm (hierna: de UR). In het destijds geldende vierde lid van dat artikel staat dat het rapport “is opgemaakt ten hoogste een maand vóór het tijdstip dat de belasting ingevolge artikel 1 van de wet is verschuldigd, in de staat waarin het motorrijtuig op dat tijdstip verkeert”.
18. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. De belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van Bpm uitgaat van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege – niet in deze koerslijst verwerkte – beschadigingen aan de te registreren personenauto, draagt bij betwisting dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben (zie Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63).
Waardevermindering wegens schade buiten normaal gebruik
19. Gelet op het bepaalde onder 16 dient eiser tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat de schade meer dan normale gebruiksschade betreft en dat deze schade tot de door hem gestelde waardevermindering (van 100%) leidt.
20. Eiser stelt primair dat voor de waardebepaling de toestand van de auto op de datum van de fysieke taxatie bepalend is. Indien de rechtbank meent dat de toestand waarin de auto zich bevond ten tijde van de aangifte bepalend is, stelt eiser subsidiair dat de omvang van de schade ten tijde van de aangifte € 13.725 was. Dat wordt volgens eiser onderbouwd met het taxatierapport dat minder dan één maand oud is, ook al is de schade in de tussentijd gerepareerd. Verweerder heeft gesteld dat moet worden uitgegaan van de staat waarin de auto zich bevond ten tijde van de aangifte en verweerder betwist dat er sprake is van schade in de door eiser genoemde omvang ten tijde van de aangifte. De RDW heeft geen schade gezien en DRZ heeft geen schade buiten die van normaal gebruik aangetroffen bij de schouw die binnen zes dagen na de aangifte heeft plaatsgevonden, terwijl het voertuig in ongewijzigde staat diende te worden gehouden gelet op het bepaalde in artikel 8, achtste lid, van de UR. Daarom moet worden uitgegaan van de waardevermindering wegens schade van nihil zoals door DRZ is vastgesteld, aldus verweerder.
21. De rechtbank overweegt als volgt. Het stelsel van de Bpm is zo vormgegeven dat de belastingplichtige het bedrag van de verschuldigde Bpm moet hebben bepaald aan de hand van de heffingsgrondslagen op het tijdstip waarop het belastbare feit, de tenaamstelling of het gebruik van de weg, zal plaatsvinden (zie Hoge Raad 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:415). Artikel 10, achtste lid, van de Wet Bpm gaat gelet op de tekst “indien sprake
isvan een auto met meer dan normale gebruiksschade” ook uit van de gedachte dat daarvan in die (beschadigde) staat aangifte wordt gedaan. Deze gedachte is onder meer terug te vinden in de bepaling dat auto na de aangifte nog zes dagen in ongewijzigde staat moet worden gehouden om deze te kunnen oproepen voor een hertaxatie in die staat bij DRZ.
22. Niettemin staat artikel 8 van de UR toe dat door de belastingplichtige bij het doen van aangifte gebruik wordt gemaakt van een taxatierapport dat tot een maand geleden is opgemaakt in de staat waarin de auto op dat tijdstip verkeerde. Het komt derhalve voor, zoals in dit geval, dat aangifte wordt gedaan van een schadeauto met een taxatierapport, terwijl deze schade bij het doen van de aangifte al is hersteld. Dit brengt dan mee dat de belastingplichtige zich in een nadeliger bewijspositie begeeft, omdat bij een eventuele oproep voor hertaxatie door DRZ de schade zoals deze was, niet meer kan worden vastgesteld. Het komt dan des te meer aan op de bewijskracht van de bij de aangifte overgelegde informatie, zoals het taxatierapport van de belastingplichtige, de inkoopfactuur en de nota’s van de reparaties.
23. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto dergelijke schade had op het moment van het belastbare feit. Het taxatierapport dateert wel van binnen een maand voordat de aangifte werd gedaan, maar de fysieke opname van de auto is veel eerder geweest. Het rapport van 16 april 2019 vermeldt dat die op 3 april 2019 is geweest, maar de foto’s en de schadecalculatie dateren al van data in januari 2019. Dat het rapport en de waardebepaling op basis van de daarin gestelde schade zoveel later is opgemaakt, is niet alleen buiten de bedoeling van de hierboven genoemde Bpm-regels, maar roept ook gerede twijfel op over de aan het rapport toe te kennen bewijskracht. Verder heeft de taxateur van eiseres weliswaar foto’s waarop schade te zien is en een schadecalculatie van de door hem gestelde schade bijgevoegd van € 13.725 waardoor de waarde van de auto in die staat € 3.745 zou bedragen, maar de expertise van [website] nl heeft blijkbaar in 15 minuten plaatsgevonden, wat niet te rijmen valt met een schadebedrag op alle genoemde onderdelen van bijna € 14.000. Ook roept de aankoopfactuur van € 11.900 vragen op, aangezien dit bedrag tezamen met de beweerdelijke herstelkosten en Bpm de onbeschadigde handelswaarde behoorlijk zou overschrijden. De auto is immers te koop gezet voor € 21.995, een veel lager bedrag. Verder heeft eiser de keuze gemaakt om de auto te herstellen voordat de beschikbaarheidstermijn voor hertaxatie verlopen was. Hierdoor heeft DRZ dus geen schade meer kunnen constateren en ook de RDW heeft geen schade geconstateerd. Los van de vraag of het overleggen van genoemde stukken verplicht is, of kan worden gesteld, is dit alles naar het oordeel van de rechtbank in elk geval wel onvoldoende om de gestelde schade aannemelijk te maken.
Waardevermindering wegens ex-schade
24. Eiser staat, in het geval hij geen waardevermindering voor de door hem verdedigde schadecalculatie krijgt, subsidiair een extra waardevermindering wegens het schadeverleden voor van € 2.000. Hij stelt dat een extra waardevermindering van de auto in aanmerking moet worden genomen omdat, als gevolg van omvangrijke schade in het verleden, de auto als zogenoemde “ex-schade-auto” in de markt minder gewild is en dat hiermee op grond van punt 3.3 van Bijlage I bij de UR rekening gehouden moet worden. Verweerder wijst erop dat dit bij de aangifte gesteld had moeten worden en dat de taxateur van eiser geen aanleiding heeft gezien om met een dergelijke waardevermindering rekening te houden en ziet dat ook niet.
25. De rechtbank ziet geen aanleiding om aanvullend een bedrag als schade in aanmerking te nemen voor de omstandigheid dat sprake is van een ex-schade auto. Het is op zich natuurlijk mogelijk dat de aanwezigheid van een schadeverleden leidt tot een permanente waardevermindering van een auto, maar dat hoeft niet zo te zijn. Wanneer een schade volledig hersteld is, kan het ook goed zijn dat een auto weer een prima of zelfs zeer goede conditie heeft. Daarom is het niet voldoende om naar algemeenheden, zoals wettelijke regelingen of bepaalde richtlijnen die de mogelijkheid tot een waardevermindering bieden, te verwijzen, maar moet wel onderbouwd worden waarom het passend is om in een bepaald geval hiervoor een bepaald bedrag in aanmerking te nemen. De taxateur van eiser heeft met een blijvende waardevermindering wegens ex-schade geen rekening gehouden, maar heeft alleen de toen bestaande schade getaxeerd. Ook DRZ heeft bij de hertaxatie van de inmiddels herstelde auto hiervoor geen aanleiding gezien. Er is verder geen specifieke onderbouwing gegeven. Gelet op de bij eiser rustende bewijslast is dit onvoldoende.
26. DRZ heeft de door eiser opgevoerde schade niet aangetroffen dan wel beoordeeld als gebruikssporen. DRZ heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op basis van de koerslijst AutotelexPro bepaald op € 17.334 en verweerder stelt in beroep dat dit juist is geweest, hoewel bij de uitspraak op bezwaar de Eurotax koerslijst is toegepast. Verweerder stelt dat in deze beide koerslijsten, welke een afspiegeling vormen van auto’s in onbeschadigde staat, auto’s in een beschadigde staat en auto’s welke in het verleden schade hebben gehad, een eventueel schadeverleden is dus verdisconteerd waardoor dit niet nogmaals op de handelsinkoopwaarde in mindering kan worden gebracht. De rechtbank volgt verweerder hierin. Indien in de koerslijsten geen auto’s met een schadeverleden zijn opgenomen, is het juist aan eiser om dit aannemelijk te maken. Eiser heeft hiervan echter geen enkel bewijs overgelegd in de vorm van verklaring van de opsteller van de koerslijst of anderszins.
27. De stelling van eiser dat, indien de rechtbank tot het oordeel komt dat de ex-schade onvoldoende is gemotiveerd door eiser, de rechtbank de handelsinkoopwaarde in goede justitie kan vaststellen, volgt de rechtbank niet. Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet is geslaagd in de bewijslast om schade, buiten de normale gebruiksschade, aannemelijk te maken. Het bepalen van een schadebedrag in goede justitie is dus niet aan de orde.
Proceskosten in bezwaar
28. In de uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd, omdat uit is gegaan van de koerslijst van Eurotax minus correctiefactoren bijstelling markt- en dealersituatie. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen kostenvergoeding in bezwaar aan hem heeft toegekend. Verweerder had volgens eiser na het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1783, uit eigen beweging die laagste koerslijstwaarde moeten toepassen, aangezien eiser hierop niet eerder dan vóór het arrest een beroep durfde te doen omdat bij die koerslijst vermeld was dat de Belastingdienst deze waarde niet accepteerde. Verweerder heeft daartegen aangevoerd dat eiser daarop geen recht heeft, omdat het bezwaar enkel gegrond is verklaard als gevolg van een gewijzigd inzicht van eiser in de van toepassing zijnde koerslijst. Hierdoor kan niet worden gesproken van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder stelt voorts dat de gedeeltelijke vermindering van de naheffingsaanslag na de uitspraak op bezwaar tevens achteraf onjuist is gebleken, naar Eurotax zelf heeft verklaard in de disclaimer bij de geüpdatete koerslijst, zodat geen proceskostenvergoeding in de bezwaarfase dient te worden toegekend.
29. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser in bezwaar terecht geen kostenvergoeding heeft toegekend, omdat geen sprake is van een aan verweerder te verwijten onrechtmatigheid als gevolg waarvan het bezwaar gegrond is verklaard. Eiser heeft aangifte voor de Bpm gedaan, ontvangen door verweerder op 23 april 2019, waarbij de afschrijving is bepaald door middel van een taxatierapport. Daarbij is de koerslijst van Xray gebruikt ter bepaling van de waarde in onbeschadigde staat. Eiser heeft dus geen aangifte gedaan aan de hand van de koerslijst van Eurotax minus bijstelling markt- en dealersituatie. Eiser stelt dat hij de Eurotax koerslijst bij de aangifte niet heeft gebruikt, omdat daarvan bekend was dat verweerder het standpunt had ingenomen dat deze lijst niet gebruikt kon worden. Er is echter ná het wijzen van genoemd arrest en vóórdat de naheffingsaanslag werd opgelegd, naar aanleiding van de kennisgeving naheffing nog diverse malen correspondentie tussen partijen geweest. Daarbij heeft eiser niet de gelegenheid te baat genomen om te stellen dat inmiddels naar zijn mening wel gebruik gemaakt kon worden van de Eurotax koerslijst min correctiefactoren en dat dit tot een lagere handelsinkoopwaarde leidde dan hij zelf had aangegeven. Eiser heeft het dan ook aan zichzelf te wijten dat de naheffingsaanslag tot een – naar zijn mening – te hoog bedrag werd opgelegd. Hij is pas daarna, in de bezwaarfase, met zijn beroep op de Eurotaxlijst gekomen. De vermindering die daaruit volgde is dus niet te wijten aan een onrechtmatigheid aan de zijde van verweerder. Daarbij neemt de rechtbank ook in overweging dat het eiser is die bij het doen van de aangifte de hoogte van de in aanmerking te nemen afschrijving moet stellen en aannemelijk maken en dat het hem daarbij vrij staat om zelf de informatie aan te voeren die hij daarvoor wil gebruiken. De omstandigheid dat over een bepaald punt verschil van mening bestaat en daarover wordt geprocedeerd, vormt daarbij (juist) geen beletsel, zoals is af te leiden uit door belastingplichtigen en hun gemachtigden gevoerde procedures.
Belastingrente
30. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke klachten aangevoerd.
Conclusie
31. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
32. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van
mr. I. Kroesemeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart
2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.