In deze zaak is in geschil of een in Nederland woonachtige piloot aanspraak kan maken op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting van inkomen dat hij heeft verdiend bij een Britse luchtvaartmaatschappij. De belastingplichtige, eiser, stelt dat het Verenigd Koninkrijk (VK) bevoegd is om belasting te heffen over zijn werkzaamheden die zich op en boven Brits grondgebied bevinden. Hij argumenteert dat de overige werkzaamheden pro-rata moeten worden toegerekend aan binnenlandse en internationale vluchten, en verwijst naar het commentaar bij het OESO-modelverdrag 2017 ter ondersteuning van zijn standpunt. De rechtbank oordeelt echter dat de tekst van het belastingverdrag tussen Nederland en het VK afwijkt van het OESO-modelverdrag, waardoor het OESO-commentaar niet relevant is voor de interpretatie van de verdragsbepaling. De rechtbank concludeert dat Nederland volledig heffingsbevoegd is over het loon uit de dienstbetrekking met de Britse luchtvaartmaatschappij en verklaart het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer van de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2023.