ECLI:NL:RBNHO:2023:468

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
7746584 \ CV EXPL 19-5951
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor annulering van vlucht en redelijke maatregelen door vervoerder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder, Austrian Airlines AG, over compensatie na de annulering van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Wenen op 19 maart 2017, die werd geannuleerd. De passagier werd omgeboekt naar een alternatieve vlucht, maar arriveerde meer dan 24 uur later dan oorspronkelijk gepland. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen.

De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat er geen redelijke alternatieven beschikbaar waren. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat alle redelijke maatregelen waren genomen om de passagier tijdig naar zijn eindbestemming te vervoeren. De rechter concludeerde dat, ongeacht eventuele buitengewone omstandigheden, de vervoerder gehouden was tot betaling van compensatie omdat niet was aangetoond dat de annulering of de vertraging van de passagier kon worden voorkomen.

De kantonrechter heeft de vordering van de passagier toegewezen, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De vervoerder werd veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 298,40, vermeerderd met rente, en de proceskosten werden aan de vervoerder opgelegd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7746584 \ CV EXPL 19-5951
Uitspraakdatum: 18 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Austrian Airlines AG
gevestigd te Wenen (Oostenrijk) en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigden mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 29 januari 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Vienna International Airport (Wenen, Oostenrijk) op 19 maart 2017 met vlucht OS374, hierna de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht waarmee hij meer dan 24 uur later dan oorspronkelijk gepland is aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.3.
EUclaim B.V. heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 maart 2017, althans vanaf datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 dan wel € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Wat er ook zij van eventuele buitengewone omstandigheden, niet gebleken is dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de passagier zo spoedig mogelijk naar zijn eindbestemming te vervoeren.
4.3.
Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat het in beginsel geen redelijke maatregel is, indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt. Dit is anders indien er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door haarzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, of dat het organiseren van een dergelijke alternatieve vlucht voor die laatste een onaanvaardbaar offer betekende gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan 24 uur is aangekomen op de overeengekomen eindbestemming. Het had dan ook op de weg van de vervoerder gelegen om (voldoende) te onderbouwen dat zich één van voornoemde uitzonderingssituaties voordeed.
4.4.
De vervoerder heeft (eerst in dupliek) aangevoerd dat bij het maken van een omboeking wordt gekeken naar zowel vluchten van de vervoerder zelf als naar vluchten van andere luchtvaartmaatschappijen. De vervoerder heeft voorts aangevoerd dat, zodra een vlucht wordt geannuleerd, de passagier automatisch omgeboekt wordt op de eerstvolgende alternatieve vlucht, ongeacht of het een rechtstreekse of indirecte vlucht betreft, maar heeft voornoemde verweren niet onderbouwd. Dat - zoals de vervoerder heeft aangevoerd - de door passagier genoemde vluchten niet bij het maken van de omboeking zijn opgekomen en dat hierdoor moet worden vastgesteld dat deze vluchten op het moment van omboeking vol zaten, volstaat (eveneens) niet. Dit is namelijk (wederom) op geen enkele wijze door de vervoerder onderbouwd. Tevens heeft de vervoerder een beroep gedaan op het vonnis van deze rechtbank van 7 juli 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:6107), maar dit betrof een andere situatie. In die zaak werd door de passagier een alternatieve vlucht genoemd die vertrok van Amsterdam-Schiphol Airport, terwijl de door de passagier gemiste aansluitende vlucht zou vertrekken vanaf Frankfurt. Dit kon niet als een redelijk alternatief worden aangemerkt. De passagier heeft daarentegen alternatieve vluchten genoemd (OS376, KL1849, U27945 en OS372), waarbij de vlucht vertrok vanaf Amsterdam-Schiphol Airport, waarmee de passagier eerder zou zijn gearriveerd. De vervoerder heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat deze alternatieven geen (redelijke) optie waren. Voorts heeft de vervoerder een beroep gedaan op het vonnis van deze rechtbank van 10 november 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:10113). Daarin is geoordeeld dat niet gebleken was dat er andere redelijke alternatieve vluchten waren. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder dat in de onderhavige zaak echter onvoldoende aannemelijk gemaakt. Resumerend is niet gebleken dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van de passagier op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken.
4.5.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de compensatie te betalen omdat hij niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de annulering te voorkomen dan wel de vertraging van de passagier ten gevolge van de annulering te beperken.
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.7.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het subsidiair gevorderde bedrag, te weten € 48,40 (inclusief btw) niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagier in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De gevorderde rente over deze kosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 298,4‬0, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 250,00 vanaf 19 maart 2017 en over € 48,40 vanaf 29 januari 2019 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 81,00;
salaris gemachtigde € 150,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 37,5‬0 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter