ECLI:NL:RBNHO:2023:4766

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
23/2882
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting op grond van artikel 13b Opiumwet en afwijzing verzoek voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 mei 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Velsen om haar woning voor de duur van drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had besloten tot sluiting omdat in de woning een handelshoeveelheid drugs was aangetroffen, waaronder cocaïne en heroïne. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, aangezien de aangetroffen hoeveelheid drugs het criterium voor eigen gebruik overschreed. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster tegen die van de burgemeester en concludeert dat de sluiting noodzakelijk is voor het herstel van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de buurt. De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester niet onredelijk heeft gehandeld door de sluiting voor drie maanden op te leggen, ondanks de gevolgen voor verzoekster, zoals het ontstaan van een woonprobleem. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, wat betekent dat de sluiting van de woning door de burgemeester gehandhaafd blijft.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/2882

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 mei 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Meijer),
en

de burgemeester van de gemeente Velsen, de burgemeester

(gemachtigden: mr. I van der Worp en R.A.J. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster hangende de beslissing van de burgemeester om de woning van verzoekster te sluiten voor de duur van 3 maanden.
1.1.
Bij besluit van 21 april 2023 heeft de burgemeester besloten de woning van verzoekster aan de [locatie] met ingang van 3 mei 2023 voor drie maanden te sluiten.
1.2.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om in verband met dat besluit een voorlopige voorziening te treffen.
1.3
De burgemeester heeft (op verzoek van de rechtbank) toegezegd de woning van verzoekster niet te zullen sluiten totdat door de voorzieningenrechter uitspraak is gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.4
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van de burgemeester.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1
De burgemeester heeft besloten tot sluiting van de woning van verzoekster op grond van het bepaalde in artikel 13b van de Opiumwet, omdat in de woning van verzoekster een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen. Aanleiding hiervoor is geweest de inhoud van de bestuurlijke rapportage van de Politie-eenheid Noord-Holland, Basisteam [naam 1] van 31 maart 2023. Uit genoemde rapportage komt - kort samengevat - naar voren dat verzoekster in een auto zat die door de politie is gevolgd en aangehouden, omdat de politie vermoedde dat met de auto diverse personen werden bezocht om drugs over te dragen. Na aanhouding is komen vast te staan dat verzoekster drugs bij zich droeg in haar onderbroek (5 bruine bolletjes en 49 witte bolletjes). Omdat verzoekster tijdens de observatie door de politie ook meermaals is teruggekeerd naar haar woning, heeft de politie deze woning doorzocht. Bij deze doorzoeking is een geldkistje aangetroffen met daarin:
  • 74 bolletjes met een witte substantie (later vastgesteld als cocaïne) en 15 bolletjes met een bruine substantie (later vastgesteld als heroïne), met een totaalgewicht van 18,56 gram;
  • 2 brokken plantaardig bruin materiaal met een totaalgewicht van 80 gram (hasj);
Daarnaast blijkt uit de foto’s behorende tot de bestuurlijke rapportage dat een stapeltje met ongebruikte wikkels met de opdruk ‘ [naam 2] ’ in het geldkistje is aangetroffen en dat in de woning een weegschaal is aangetroffen.
2.2
Voordat de burgemeester tot (het besluit tot) sluiting is overgegaan heeft hij bij brief van 5 april 2023 een voornemen tot sluiting van de woning van verzoekster aan haar en de woningbouwvereniging (verhuurder en eigenaar van de woning) kenbaar gemaakt. Verzoekster heeft hierop niet gereageerd.
De woningbouwvereniging heeft daarop wel gereageerd en aangegeven zich te kunnen vinden in de voorgenomen sluiting voor de duur van 3 maanden. Daarbij heeft de woningbouwvereniging aangegeven dat, vanwege dat wat is geconstateerd, aangestuurd wordt op beëindiging van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Voorts is aangegeven dat dit traject ook zal worden doorgezet als alsnog wordt afgezien van sluiting van de woning door de burgemeester.
2.3
Bij de sluiting van de woning heeft de burgemeester - kort samengevat - overwogen dat er een handelshoeveelheid drugs in de woning van verzoekster is aangetroffen en dat sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In de aangetroffen hoeveelheid ziet de burgemeester aanleiding om aan te nemen dat de drugs bestemd waren voor de verkoop, aflevering en verstrekking van drugs. De burgemeester bestempelt de hoeveelheid aangetroffen drugs als een ‘flinke hoeveelheid’. De noodzaak tot sluiting van de woning is daarom een gegeven, temeer omdat [woonplaats] een voor drugscriminaliteit kwetsbare kern is gebleken. Met een zichtbare sluiting wil de burgemeester daarom richting drugscriminelen en buurtbewoners optreden tegen drugscriminaliteit. Er is volgens de burgemeester bovendien ‘loop’ naar de woning, omdat uit observaties van de politie is gebleken dat verzoekster steeds terugging naar haar woning, kennelijk om nieuwe voorraad te halen. Door sluiting van de woning wordt deze ‘loop’ doorbroken en wordt de woning aan het drugscircuit onttrokken. De sluiting voor de duur van drie maanden acht de burgemeester in dit geval niet onevenredig. De burgemeester heeft hierbij meegewogen dat verzoekster door de sluiting te maken krijgt met een huisvestingsprobleem, maar dat dit inherent is aan het sluiten van een woning. Daarbij heeft de burgemeester overwogen dat de woningbouwvereniging heeft aangegeven dat ook getracht zal worden de huurovereenkomst te beëindigen als de woning niet door de burgemeester gesloten wordt. Het belang van het kwijtraken van de woning weegt daarom minder zwaar. Het belang bij het wegnemen van de bekendheid van het pand als drugspand laat de burgemeester daarom zwaarder wegen, ook omdat aangenomen kan worden dat verzoekster tijdelijk wel elders onderdak zal kunnen vinden (hotel/familie/vrienden).

Gronden van het bezwaar/verzoek

3. Verzoekster heeft in bezwaar aangevoerd de sluiting als bestraffende sanctie te zien en niet als een herstelsanctie. Volgens verzoekster maakt de burgemeester daarom misbruik van zijn bevoegdheid, want hij mag op grond van zijn beleid alleen herstelsancties opleggen en geen bestraffende sancties. De sluiting van de woning gaat zijn doel ook voorbij. De sluiting van de woning is bovendien niet noodzakelijk, omdat er geen sprake is van meldingen uit de buurt over verkoop en overlast vanuit de woning en er zijn ook geen nieuwe incidenten geweest. Er is daarom ook geen belang meer bij sluiting, omdat drugs- gerelateerde overlast niet meer aan de orde is (de drugs is namelijk weggehaald) en er heeft zich gedurende meer dan een maand geen overlast meer heeft voorgedaan.
Dat de hoeveelheid drugs die is aangetroffen voor de handel bestemd is, heeft de burgemeester niet aannemelijk gemaakt. Ook stelt verzoekster dat ze heeft verklaard dat ze niet wist dat er een hoeveelheid harddrugs in de woning aanwezig was. Er kan haar dus nauwelijks een verwijt gemaakt worden van de aanwezigheid daarvan.
Tenslotte heeft verzoekster er op gewezen dat de sluiting leidt tot een woonprobleem dat niet zomaar zal kunnen worden opgelost. Verzoekster kan nergens terecht. De termijn voor het vinden van alternatieve woonruimte is bovendien erg kort en de burgemeester heeft niet meegewogen dat verzoekster op dubbele lasten zal komen te zitten en dat niet kan betalen. Ze is werkeloos en ontvangt een Wajong-uitkering. Volgens verzoekster had de burgemeester in haar geval ook aanleiding moeten zien om de hardheidsclausule toe te passen en te volstaan met het geven van een waarschuwing, dan wel een andere alternatieve bestuurlijke maatregel, zoals bijvoorbeeld zichtbaar toezicht gedurende een langere tijd. Ter zitting heeft verzoekster nog aangegeven dat de drugs in haar woning bedoeld waren voor eigen gebruik en dat ze een dochter heeft van 14 jaar die 1 maal per maand op bezoek komt. Ook heeft zij benadrukt dat ze inmiddels is gestopt met het gebruik van drugs, omdat ze zwanger is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter weegt daarnaast de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van de burgemeester die pleiten tegen het treffen daarvan.
Bevoegdheid om te sluiten
6.1
Gelet op de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), is de burgemeester op grond van het bepaalde in artikel 13b van de Opiumwet [1] bevoegd om een woning te sluiten, als in die woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen. Van een handelshoeveelheid drugs wordt gesproken als de aangetroffen hoeveelheid het door het Openbaar Ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik van harddrugs van 0,5 gram overstijgt (of in het geval van softdrugs 5 gram) [2] .
6.2
Niet in geschil is dat zowel meer dan 0,5 gram harddrugs als meer dan 5 gram softdrugs in de woning van verzoekster is aangetroffen. De burgemeester mocht er gelet hierop van uitgaan dat sprake was van een handelshoeveelheid drugs in de woning van verzoekster. Dat de drugs, zoals verzoekster ter zitting heeft gesteld, slechts bestemd zouden zijn geweest voor eigen gebruik, heeft verzoekster op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was de burgemeester daarom bevoegd de woning van verzoekster op grond van het bepaalde in artikel 13b van de Opiumwet te sluiten.
6.3
Op grond van het Damoclesbeleid Velsen 2021 maakt de burgemeester gebruik van zijn bevoegdheid tot woningsluiting als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet, als meer dan 5 gram harddrugs in de woning is aangetroffen, of meer dan 30 gram softdrugs. Uitgangspunt daarbij is een sluiting voor de duur van 3 maanden bij een eerste overtreding. In verzoeksters woning is meer dan 5 gram harddrugs aangetroffen, en meer dan 30 gram softdrugs. De burgemeester heeft dus volgens zijn beleid gehandeld door de woning van verzoekster voor de duur van 3 maanden te sluiten.
Noodzaak tot sluiting
7.1
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [3] volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester ook met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Zoals hiervoor overwogen is het bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs in een woning, in beginsel aannemelijk dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Uit genoemde vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de burgemeester bij een geringe overschrijding van deze hoeveelheden drugs dient af te wegen of met een minder verstrekkende maatregel kan worden volstaan, zoals bijvoorbeeld een waarschuwing, of dat sluiting als reparatoire maatregel is aangewezen ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In dat kader is ook van belang de soort drugs die in een woning is aangetroffen. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning kan in ieder geval als een ernstig geval in deze zin worden aangemerkt. In beginsel zal bij een handelshoeveelheid harddrugs de noodzaak om tot sluiting over te gaan dan ook groter zijn dan bij softdrugs.
7.2
In de woning van verzoekster is een handelshoeveelheid harddrugs aangetroffen van meer dan 18 gram. Daarnaast werden in de woning ponypacks en een weegschaal aangetroffen en is geconstateerd dat verzoekster voortdurend naar haar woning terugkeerde (met het kennelijke doel om nieuwe drugs te halen voor verkoop), hetgeen er op wijst dat de woning een rol speelde binnen de keten van drugshandel. Dat de burgemeester gelet hierop is uitgegaan van een ernstig geval komt de voorzieningenrechter niet onredelijk voor.
7.3
Uitgaande van een ernstig geval heeft de burgemeester de sluiting naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs noodzakelijk kunnen achten. In dit verband acht de voorzieningenrechter nog van belang dat de woning van verzoekster zich in de kern [woonplaats] bevindt, een deel van de gemeente Velsen waar zich, zoals namens de burgemeester ter zitting is toegelicht, meer dan 85% van de drugsproblemen van de gemeente voordoet en waar dit jaar al vier en vorig jaar zeven woningen zijn gesloten met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. Dat de burgemeester niet heeft gekozen voor een andere (lichtere) maatregel komt de voorzieningenrechter ook mede daarom niet onredelijk voor. De stelling dat al anderhalve maand verstreken is sinds de constatering van de handelshoeveelheid drugs in de woning van verzoekster maakt dit niet anders. [4]
Evenwichtigheid van de sluiting
8.1
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van de woning noodzakelijk is, hij zich er vervolgens van dient te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur van de sluiting in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid kunnen verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
8.2
Niet gesteld is dat verzoekster een bijzondere binding heeft met haar (huur-) woning en niet gebleken is dat verzoekster geen enkel verwijt gemaakt kan worden met betrekking tot hetgeen in haar woning is geconstateerd. Dat verzoekster niet wist dat er een (grote) hoeveelheid drugs in haar woning lag, acht de voorzieningenrechter, gelet op de bevindingen van de politie en de eigen verklaring van verzoekster bij haar aanhouding, ongeloofwaardig.
Voorts is de voorzieningenrechter niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de sluiting van de woning voor de duur van 3 maanden in dit geval onevenwichtig is. Dat er door de sluiting een woonprobleem voor verzoekster ontstaat en dat de sluiting leidt tot extra lasten is inherent aan het sluiten van een woning en vormt daarom op zichzelf geen bijzondere omstandigheid om van sluiting af te zien. In het gegeven dat de sluiting mogelijk tot gevolg heeft dat verzoekster na beëindiging van de sluiting niet meer naar haar woning terug kan keren heeft de burgemeester naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook geen bijzondere omstandigheid hoeven zien om van sluiting af te zien, mede omdat de woningbouwvereniging heeft aangegeven te streven naar beëindiging van de huurovereenkomst, ook als alsnog van sluiting van de woning door de burgemeester zal worden afgezien. Niet gebleken is dat het behoud van de woning noodzakelijk is voor de omgangsregeling (één keer per maand) met de [leeftijd] -jarige dochter van verzoekster en niet gebleken is dat de huidig zwangerschap van verzoekster maakt dat verzoekster onevenredig zwaar door de sluiting van haar woning wordt geraakt. Dat de burgemeester de noodzaak tot sluiting zwaarder heeft laten wegen dan verzoeksters belang komt de voorzieningenrechter daarom niet onevenwichtig voor. De voorzieningenrechter acht in dit verband nog van belang dat de burgemeester ter zitting heeft verklaard dat verzoekster voor onderdak in ieder geval terecht kan bij de daklozenopvang en daarnaast kan aankloppen bij het sociaal wijkteam om mee te denken over een oplossing voor de problemen die de sluiting van de woning met zich brengt.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft en ziet in de belangen van verzoekster geen aanleiding om de sluiting uit te stellen in afwachting van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Dat betekent dat burgemeester naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de woning van verzoekster voor drie maanden mag sluiten. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Artikel 13b Opiumwet
1De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a.een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b.een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
2Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.

Voetnoten

1.Zie de bijlage bij deze uitsprak voor de tekst van artikel 13b Opiumwet.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1140) en de daarin genoemde uitspraak van 26 oktober 2022, (ECLI:NL:RVS:2022:3078).
3.Zie de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) en bijvoorbeeld die van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1142) waaruit volgt dat pas na het verstrijken van één jaar aanleiding bestaat om de noodzaak nader te motiveren.