ECLI:NL:RBNHO:2023:5776

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
HAA 23-3373
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake schorsing rijbewijs en onderzoek rijgeschiktheid na rijden onder invloed van cannabis

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 16 juni 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, die zijn rijbewijs geschorst heeft gekregen na een aanhouding voor rijden onder invloed van cannabis, verzocht om schorsing van dit besluit en om een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen aanleiding is om de oude regeling niet van toepassing te achten, ondanks de recente wijziging van de regelgeving per 1 april 2023. Verzoeker had eerder op 29 oktober 2022 een positieve speekseltest voor THC en is daarop aangehouden. De voorzieningenrechter concludeert dat de schorsing van het rijbewijs en de verplichting tot het ondergaan van een geschiktheidsonderzoek rechtmatig zijn, gezien de omstandigheden van de zaak en de belangen van de verkeersveiligheid. De voorzieningenrechter wijst erop dat de belangen van verzoeker niet zwaarder wegen dan de noodzaak om de verkeersveiligheid te waarborgen. Het verzoek wordt afgewezen, en de schorsing van het rijbewijs blijft van kracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/3373

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juni 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. J.J. van ’t Hoff),

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerster

(gemachtigde: P.A. van Leerdam).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker in verband met het schorsen van zijn rijbewijs en het opleggen van een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid.
1.2.
Met het bestreden besluit van 14 april 2023 heeft verweerster de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker geschorst en verzoeker verplicht een onderzoek te ondergaan naar zijn rijgeschiktheid. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter daarnaast verzocht om het bestreden besluit te schorsen.
1.4.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben mr. B. Tijsterman, kantoorgenoot van de gemachtigde van verzoeker, en de gemachtigde van verweerster deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2.
2.1.
Verzoeker was werkzaam als [functie] . Thans ontvangt hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
2.2.
Op 29 oktober 2022 om 23:26 reed verzoeker in zijn auto. Hij is door de politie onderworpen aan een adem- en speekseltest. De speekseltest gaf een indicatie voor cannabis. Verzoeker is vervolgens aangehouden. Verzoeker is voorgeleid en verhoord en er is bloed afgenomen voor nader onderzoek. Er zijn processen-verbaal van rijden onder invloed, aanhouding, voorgeleiding en verhoor opgemaakt. Aan verzoeker is een rijverbod opgelegd voor de duur van 24 uur.
2.3.
Op 10 december 2022 is door de politie een mededeling rijvaardigheid en geschiktheid opgemaakt. Hierbij zijn voornoemde processen-verbaal, het rijverbod en de uitkomst van het bloedonderzoek gevoegd. Uit het bloedonderzoek is gebleken dat het gehalte aan THC, de belangrijkste werkzame stof van cannabis, van verzoeker 6,2 microgram per liter bloed betrof. De grenswaarde is 3 microgram per liter bloed. De mededeling, waarbij het vermoeden dat verzoeker niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid en/of lichamelijke of geestelijke geschiktheid is geuit, is aan verweerster gestuurd.
2.4.
Verweerster heeft vervolgens op 14 april 2023 het bestreden besluit genomen. Hierbij heeft verweerster besloten dat verzoeker een onderzoek moet laten doen naar zijn drugsgebruik. Ook mag verzoeker, in ieder geval tot de uitslag van het onderzoek, niet meer rijden. Zijn rijbewijs is namelijk geschorst. Reden voor dit besluit is dat verzoeker op 29 oktober 2022 is aangehouden onder invloed van cannabis/THC. Verzoeker moet € 433,00 opleggingskosten en € 882,00 uitvoeringskosten betalen.
2.5.
Op 2 mei 2023 heeft verweerster het rijbewijs van verzoeker ontvangen. Op 27 mei 2023 is voor de uitvoeringskosten een betalingsregeling met verzoeker getroffen van 6 termijnen ter hoogte van € 147,00 per maand.
2.6.
Verzoeker heeft op 27 mei 2023 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Op 30 mei 2023 heeft de gemachtigde van verzoeker, namens verzoeker, een bezwaarschrift ingediend. Verweerster heeft verzoeker een termijn tot 21 juni 2023 gegeven om aanvullende informatie over te leggen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.2.
Aan de orde is de vraag of van verzoeker in redelijkheid niet kan worden verwacht de bezwaarprocedure af te wachten zonder dat er in de tussentijd een voorziening wordt getroffen. In dat kader spelen de belangen van verzoeker en van verweerster, alsook de kans van slagen van het bezwaar van verzoeker een rol.
Spoedeisend belang
4.1.
Volgens verzoeker heeft hij een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Hij stelt daarbij dat hij zijn baan als [functie] is verloren door de schorsing van zijn rijbewijs. Hij kan ook niet terugvallen op zijn taxipas. Het niet mogen rijden belemmert hem bij het vinden van een nieuwe baan.
4.2.
De voorzieningenrechter acht hiermee sprake van een spoedeisend belang. Niet onaannemelijk is dat het ontbreken van een geldig rijbewijs verzoeker belemmert bij het vinden van een nieuwe baan.
Kans van slagen van verzoekers bezwaar
Procedureel
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerster het in het verweerschrift ingenomen standpunt dat het bezwaar niet-ontvankelijk is wegens te late indiening, ter zitting heeft laten vallen. Uit informatie van PostNL volgt dat het besluit op 17 april 2023 ter post is aangeboden. Het bezwaarschrift van 27 mei 2023 is daarmee tijdig ingediend.
Inhoudelijk
6.1.
Voor het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid vereist artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de op verzoeker nog toepasselijke vorige versie van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling) dat proces-verbaal is opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) én dat de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen.
Deze bepaling bevat niet het vereiste van een bloedonderzoek. Het overschrijden van een grenswaarde is eveneens geen vereiste. Het vermoeden van rijden onder invloed levert het vermoeden van ongeschiktheid op en op basis daarvan legt verweerster met het oog op het algemene belang van de verkeersveiligheid een onderzoek op als bestuursrechtelijke maatregel. Juist het opgelegde onderzoek dient ertoe om te kijken of daadwerkelijk sprake is van ongeschiktheid. [1]
6.2.
Volgens verzoeker is niet voldaan aan voornoemde voorwaarden. Er is ten onrechte een vermoeden van rijden onder invloed en daarmee een vermoeden van ongeschiktheid aangenomen. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat het in het proces-verbaal genoemde gedrag en de daarin vermelde uiterlijke kenmerken onjuist zijn en bovendien tegenstrijdig. Van opvallend rijgedrag of iets dergelijks wordt ook geen melding gemaakt. Verder maakt de uitkomst van de speekseltest volgens hem nog niet dat van rijden onder invloed sprake was. De test kan ook vals positief zijn uitgevallen. Hij voelde zich prima en is pas na geruime tijd (10 dan wel 12 uur) na het roken van een joint gaan rijden. THC heeft een beperkte werkingsduur. Dat de speekseltest positief is, maakt dan ook nog niet dat hij op het moment van aanhouding niet in staat was om een auto te besturen.
6.
6.3.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de politie tegen verzoeker proces-verbaal heeft opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wvw 1994. In dit proces-verbaal zijn ook gegevens opgenomen over verzoeker. In zoverre is voldaan aan de vereisten van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de toepasselijke versie van de Regeling. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bevat het proces-verbaal verder voldoende gegevens om het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen, en daarmee het vermoeden van ongeschiktheid, te rechtvaardigen.
6.3.2.
In het proces-verbaal is de uitkomst van het bloedonderzoek vermeld. Hieruit volgt dat een hogere waarde THC in het bloed is aangetroffen dan op grond van artikel 8, vijfde lid, van de Wvw 1994 is toegestaan. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat er geen aanleiding (meer) is aan dit onderzoek te twijfelen.
Verder is in het proces-verbaal vermeld dat de bij verzoeker afgenomen speekseltest een indicatie voor de stof cannabis (THC) aangaf.
Daarnaast is in dit proces-verbaal opgenomen dat verzoeker uiterlijke kenmerken vertoonde die passen bij het gebruik van drugs. Er is ten aanzien van de motoriek onrustig gedrag/bewegingsdrang waargenomen en het gedrag is beschreven als sloom.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze gegevens in dit op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal te twijfelen. De beschreven waarnemingen van de verbalisanten acht de voorzieningenrechter niet zonder meer tegenstrijdig. Bovendien heeft verzoeker tegenover de politie verklaard wiet te hebben gerookt.
De enkele stelling dat verzoeker zich prima voelde en zijn verklaring dat hij pas na 10 dan wel 12 uur na het roken van een joint is gaan rijden leiden niet tot een ander oordeel. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat THC, zoals verweerster heeft toegelicht, volgens Jellinek na 6 tot 8 uur niet meer aan te tonen is in het speeksel. Dit kan langer zijn bij personen die veel blowen of een zeer slecht gebit hebben. Nu gesteld noch gebleken is dat verzoeker een slecht gebit heeft, duidt dit erop dat verzoekers verklaring dat hij tweemaal per week drugs gebruikte en op de desbetreffende dag 1 joint heeft gerookt en dat dit 10 à 12 uur geleden was, niet klopt. Hij heeft ofwel korter voor de afname van de speekseltest geblowd of hij was een persoon die veel blowde. Gelet hierop, biedt het proces-verbaal voldoende gegevens om het vermoeden van rijden onder invloed te rechtvaardigen.
6.3.3.
Het voorgaande brengt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter met zich dat verweerster, op basis van de toepasselijke regelgeving, gehouden is om aan verzoeker een onderzoek naar de rijgeschiktheid op te leggen en zijn rijbewijs te schorsen. Artikel 23 van de Regeling schrijft dwingend voor dat verweerster een geschiktheidsonderzoek oplegt in de in het eerste lid van dat artikel vermelde gevallen. Artikel 6, gelezen in verbinding met artikel 5, aanhef en onder a, van de Regeling schrijft dwingend voor dat verweerster, bij de oplegging van een geschiktheidsonderzoek, de geldigheid van het rijbewijs schorst indien de betrokkene een motorrijtuig heeft bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, anders dan alcohol.
Evenredigheid
7.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat de toepasselijke bepalingen uit de Wvw 1994 en de Regeling geen ruimte laten om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken. Een rechter kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken. [2]
7.2.
Verzoeker stelt zich in dat kader op het standpunt dat het bestreden besluit in zijn geval niet evenredig is, gelet op de meest recente wijziging van de Regeling. Per 1 april 2023 is het verplichte onderzoek bij een eerste maal rijden onder invloed van drugs vervangen door een educatieve maatregel drugs en verkeer (EMD) en bestaat voor dat geval de verplichte schorsing van de geldigheid van het rijbewijs niet meer. Verzoeker stelt dat sprake is van een discrepantie bij het vaststellen van het overgangsrecht ten aanzien van de zogenoemde ‘recreatieve gebruikers’. Degenen waarbij voor 1 april 2023 is gebleken dat zij onder invloed hebben gereden worden zwaarder getroffen dan degenen bij wie dat op of na 1 april 2023 het geval is geweest. Hiervoor bestaat geen goede reden. Er is volgens verzoeker dan ook sprake van een uitzonderlijk geval, waarbij de gevolgen van de Regeling kennelijk onevenredig uitwerken. Er dient gelet hierop dan ook van de op het moment van aanhouding geldende versie van de Regeling te worden afgeweken. De huidige versie zou op hem van toepassing moeten worden verklaard. Verzoeker trekt daarbij de parallel met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ten aanzien van het alcoholslotprogramma, waarin een vroegere bepaling van de Regeling onverbindend is verklaard. [3]
7.
7.3.1.
De voorzieningenrechter volgt verzoeker hierin niet. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is hier geen sprake van onevenredige regelgeving of van een uitzonderlijk geval waarin regels buiten toepassing moeten worden gelaten.
7.3.2.
De regelgever heeft bij de laatste wijziging van de Regeling overgangsrecht noodzakelijk geacht. Hierbij is beslist dat mededelingen aan verweerster die uitsluitend zijn gebaseerd op een of meer gedragingen die zijn geconstateerd voor de inwerkingtreding van de wijziging worden afgedaan overeenkomstig de bepalingen die golden voor de inwerkingtreding. Toepassing van dit overgangsrecht is eveneens dwingendrechtelijk van aard. De regelgever heeft ter motivering van het overgangsrecht overwogen dat de politie op grond van artikel 3, derde lid, van de Regeling tot zes maanden na constatering van het meest recente feit een mededeling aan verweerster kan uitbrengen over een vermoeden van het niet langer beschikken over de vereiste rijvaardigheid of rijgeschiktheid. [4]
7.3.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat bij een vermoeden van rijden onder invloed van drugs meerdere aanpakken denkbaar zijn. Voorheen werd het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid door de regelgever als passend aangemerkt. Thans is ervoor gekozen om bij een eerste keer waarin een bestuurder vermoedelijk onder invloed van drugs heeft gereden, geen geschiktheidsonderzoek maar een EMD op te leggen. Daaraan ligt ten grondslag dat uit een analyse van de uitkomsten van in verband met vermoedelijk drugsgebruik opgelegde geschiktheidsonderzoeken is gebleken dat het in veel gevallen ging om recreatieve gebruikers zonder aantoonbare afhankelijkheid van drugs. Door middel van een EMD kan het gedrag worden beïnvloed en recidive worden voorkomen. [5] Dit neemt naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op het belang van de verkeersveiligheid, niet weg dat de vroegere keuze van de regelgever om bij een eerste keer van vermoedelijk rijden onder invloed van drugs een geschiktheidsonderzoek op te leggen, niet onredelijk is. Uit de systematiek van de Regeling volgt dat bij oplegging van een educatieve maatregel een rijbewijs geldig blijft en dat het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid gepaard gaat met schorsing van het rijbewijs. De voorzieningenrechter acht het in verband met de verkeersveiligheid niet onevenredig dat gedurende een geschiktheidsonderzoek het rijbewijs wordt geschorst totdat er uitsluitsel is over de rijgeschiktheid van de betrokkene. Verzoekers veronderstelling dat de thans gemaakte keuze om de Regeling te wijzigen impliceert dat de oude Regeling in dat opzicht onjuist zou zijn, volgt de voorzieningenrechter dan ook niet.
7.3.4.
De vorige versie van de Regeling geldt verder voor iedereen bij wie een vermoeden van rijden onder invloed van drugs voor 1 april 2023 is geconstateerd. Oplegging van een geschiktheidsonderzoek en schorsing van het rijbewijs waren ten tijde van voor die datum verrichte gedragingen geldende en dus voorzienbare gevolgen van het vermoedelijk rijden onder invloed van drugs. In het licht daarvan acht de voorzieningenrechter het niet onredelijk dat de regelgever ervoor heeft gekozen om de vorige versie van de Regeling van toepassing te laten blijven op degenen die deze gevolgen op de koop toe hebben genomen.
7.3.5.
Ter zitting heeft verweerster toegelicht dat een geschiktheidsonderzoek enige maanden langer kan duren dan een EMD. De voorzieningenrechter acht dit verschil niet dusdanig dat om die reden van onevenredigheid moet worden gesproken. De vergelijking die verzoeker heeft gemaakt met de rechtspraak over het alcoholslotprogramma gaat niet op en geeft dus evenmin aanleiding om onevenredigheid aan te nemen. In dit geval is immers geen sprake van ingrijpende gevolgen van een vergelijkbaar kaliber als de gevolgen op grond waarvan in die rechtspraak tot onverbindendverklaring van regelgeving is overgegaan. Verder ziet de voorzieningenrechter geen specifiek verzoeker betreffende omstandigheden die toepassing van de vorige versie van de Regeling in zijn geval onevenredig maken.
Conclusie over het bezwaar
8. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen.
Belangenafweging
9. De voorzieningenrechter neemt ten slotte in aanmerking dat het door verweerster behartigde belang van de verkeersveiligheid gediend is met het van kracht blijven van het bestreden besluit en is van oordeel dat dit belang dient te prevaleren boven het belang van verzoeker bij schorsing van het bestreden besluit. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat onvoldoende gebleken is dat verzoeker afhankelijk is van zijn rijbewijs. Hoewel het zonder geldig rijbewijs lastiger kan zijn om een nieuwe baan te vinden, is een rijbewijs niet zonder meer vereist voor de functie van [functie] .

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoekers rijbewijs geschorst blijft en zijn verplichting om een geschiktheidsonderzoek te volgen, van kracht blijft. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1895.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:415.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:622.
4.Zie de toelichting op de laatste wijziging van de Regeling, Stcrt. 2023, 3433, blz. 9.
5.Zie de toelichting op de laatste wijziging van de Regeling, Stcrt. 2023, 3433, blz. 6.