ECLI:NL:RBNHO:2023:6601

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
HAA 22_4135
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser wegens verdiencapaciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 juli 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering door het UWV per 7 januari 2020. Eiser, die zich op 19 januari 2016 ziek meldde, had eerder een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, maar werd minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Het UWV beëindigde de ZW-uitkering op basis van de conclusie dat eiser meer dan 65% van zijn eerdere loon kan verdienen. Eiser ging in bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV handhaafde het besluit. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 19 juni 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten dat eiser in staat was om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen. De rechtbank vond dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op overtuigende wijze had gemotiveerd. Eiser had betoogd dat zijn beperkingen niet correct waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische situatie. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts B&B legitiem gebruik had gemaakt van eerdere onderzoeksgegevens en dat de FML voldoende rekening hield met eisers beperkingen.

Eiser verzocht ook om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn was overschreden met 18 maanden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1500,-. Het UWV en de Staat werden veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 333,33 en € 1.166,67 aan eiser. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en veroordeelde het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.883,25.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/4135

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit Alkmaar, eiser

(gemachtigde: mr. M. Hoefs),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: [naam verweerder] ).
Aan het geding heeft verder deelgenomen:
de Staat der Nederlanden(Minister van Justitie en Veiligheid) (hierna: de Staat).

Inleiding

Het UWV heeft de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van eiser per 7 januari 2020 beëindigd, omdat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Dit besluit is in bezwaar in stand gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 5 juli 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift, een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B).
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser is voor het laatst werkzaam geweest als schoonmaakmedewerker. Op 19 januari 2016 meldde eiser zich ziek. Eiser heeft een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Na een wachttijd van 104 weken werd hij per 9 maart 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Het UWV heeft daarom een WIA-uitkering geweigerd. De rechtbank heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2. Op 5 november 2018 meldde eiser zich ziek terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Aan eiser is een uitkering op grond van de ZW toegekend. Eiser is vanwege een medisch onderzoek in verband met de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) opgeroepen voor een spreekuur. Bij de beslissing van 6 december 2019 wordt de ZW-uitkering per 7 januari 2020 beëindigd omdat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Bij het besluit van 4 augustus 2020 verklaarde het UWV het bezwaar tegen de beslissing van 6 december 2019 ongegrond. Eiser is in beroep gegaan tegen het besluit van 4 augustus 2020. De rechtbank verklaarde het beroep bij de uitspraak van 19 april 2022 gegrond en overwoog hierover het volgende: “Hiermee is, zowel in de primaire fase als in bezwaar, geen sprake
geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts. Nu eiser de
medische grondslag van het primaire besluit betwist, had in bezwaar een medisch onderzoek
tijdens een spreekuurcontact moeten plaatsvinden, tenzij de verzekeringsarts voldoende kan
motiveren dat dit geen toegevoegde waarde heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep
heeft dit echter niet gemotiveerd” De rechtbank vindt dat het besluit van 4 augustus 2020 onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank vernietigt dit besluit en draagt het UWV op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
3. Na een nieuw medisch onderzoek waarbij eiser op spreekuur is geweest bij een verzekeringsarts B&B heeft het UWV met het bestreden besluit het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard.

Wat vindt het UWV

4. Het UWV vindt dat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd en heeft daarom besloten om de ZW-uitkering met ingang van 7 januari 2020 te beëindigen.
5. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts B&B van 4 juli 2022. De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 november 2019.
6. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op de rapporten van een arbeidsdeskundige B&B van 31 juli 2020 en 16 oktober 2020.

Wat vindt eiser

7. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat al hetgeen eerder in de bezwaarprocedure(s) en beroepsprocedure naar voren is gebracht als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Eiser stelt dat gelet op het feit dat met onvoldoende zekerheid een oordeel kan worden gegeven over de medische situatie zoals die was ten tijde van de datum in geding, het bestreden besluit geen stand kan houden. Verder stelt eiser dat de verzekeringsarts B&B niet mag afgaan op de bevindingen van het onderzoek van de primaire arts en dat eisers beperkingen onjuist en onvolledig zijn weergegeven in de FML. Eiser verzoekt de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
8. Omdat de FML onvoldoende rekening houdt met zijn beperkingen stelt het UWV volgens eiser ten onrechte dat hij de in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies kan verrichten. In de functie Productiemedewerker industrie is er sprake van overschrijding van de belastbaarheid. Verder stelt eiser, onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 23 december 2022, dat het UWV heeft nagelaten om meer dan één functie aan de beoordeling ten grondslag te leggen. [1]
9. Eiser verzoekt om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ook verzoekt eiser het UWV te veroordelen tot betaling van de schade, zijnde de vergoeding van de wettelijke rente en de door eiser geleden schade.

Wat vindt de rechtbank

10. De vraag is of het UWV de ZW-uitkering van eiser terecht per 7 januari 2020 heeft beëindigd, omdat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.
11. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser meer kan verdienen dan 65% van het loon dat hij verdiende voor hij ziek werd, en daarom per 7 januari 2020 geen recht heeft op een ZW-uitkering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
12. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar wat hij in bezwaar heeft aangevoerd
,overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
Medische grondslag van het bestreden besluit
13. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd.
14. De verzekeringsarts B&B stelt volgens eiser ten onrechte dat de onderzoeken in de primaire fase gebruikt kunnen worden omdat van een (basis) arts mag en moet worden verwacht dat hij standaard klinisch en fysiek onderzoek kan doen en de resultaten kan beschrijven in termen van afwijkingen. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt volgens eiser dat de registratie als verzekeringsarts in beginsel borg staat voor een zekere kwaliteit. Zolang registratie als verzekeringsarts nog niet heeft plaatsgevonden kan er in beginsel niet van worden uitgegaan dat het onderzoek van de (nog) niet als verzekeringsarts geregistreerde arts diezelfde kwaliteit bezit. Reeds hierom kan volgens eiser dan ook geen gebruik worden gemaakt van het onderzoek van de arts in de primaire fase. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van de CRvB van 18 juli 2007. [2] De rechtbank kan deze grond niet volgen. Zoals de verzekeringsarts B&B in het rapport van 26 september 2022 terecht stelt is de kwaliteit van anamnese, onderzoeksbevindingen en diagnostiek geborgd in de registratie als arts. Dit betekent dat de verzekeringsarts legitiem gebruik kan maken van het onderzoek van de arts voor zijn verzekeringsgeneeskundige overwegingen. De jurisprudentie bepaalt niet dat een verzekeringsarts geen gebruik mag maken van onderzoeksgegevens van anderen. De verzekeringsarts B&B mocht in zijn rapport dus verwijzen naar het rapport van de arts, wat ook voldoende rond de datum in geding ligt.
15. Eiser stelt dat in de FML slechts een lichte beperking is opgenomen ten aanzien van het lopen en staan en de daarmee samenhangende beoordelingspunten. Volgens eiser was er aanleiding om op deze punten aanzienlijk verstrekkendere beperkingen op te nemen. Hij verwijst hierbij naar de brief van de fleboloog. Uit deze brief volgt volgens eiser dat bij hem sprake is van lymfoedeem welke een beperking op kan leveren in beweging en het dagelijks functioneren. Staan op het been kan contraproductief zijn. Daarnaast kan eiser zwelling hebben, een vermoeid of zwaar gevoel, pijn of tintelingen ervaren als gevolg van zijn lymfoedeem. Ook stelt eiser dat zijn beenklachten wisselend zijn in ernst. Ten tijde van de datum in geding waren de klachten aanzienlijk meer aan de orde dan tijdens het onderzoek door de verzekeringsarts B&B, bijna tweeënhalf jaar na de datum in geding.
16. De verzekeringsarts B&B heeft naar mening van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom niet meer beperkingen worden aangenomen met betrekking tot het lymfoedeem. In het rapport van 4 juli 2022 stelt de verzekeringsarts B&B dat bij onderzoek blijkt dat de situatie aan het rechterbeen rustig is, er zijn geen aanwijzingen voor ontsteking en er is geen pijnlijkheid, warmte of zwelling. De kuit is rechts iets omvangrijker dan links. Dit wordt volgens de verzekeringsarts B&B ook beschreven door de fleboloog, zij beschreef het als onderhuidse verlittekening. Dit is blijvend, maar staat bewegen niet in de weg; er is geen reden in gelegen dat eiser wegens ziekte niet mag of kan bewegen, niet kan of mag mobiliseren, oefenen of arbeidshandelingen verrichten. De bevindingen passen volgens de verzekeringsarts B&B bij de bevindingen van de behandelaar en de arts in de primaire fase. Daarbij heeft eiser volgens de verzekeringsarts B&B aangegeven dat in de afgelopen twee jaar zich geen veranderingen hebben voorgedaan. In het rapport van 26 september 2022 voegt de verzekeringsarts B&B hieraan toe dat er geen gegevens zijn waaruit blijkt dat er een nieuwe infectie is geweest. Eiser heeft een lymfoedeem, maar dit is een chronische aandoening met een stationair karakter. De beperkingen zijn reeds geruime tijd stabiel. Volgens de verzekeringsarts B&B kunnen mensen met lymfoedeem bij bewegen hinder ondervinden, maar dat maakt het belang van in beweging blijven niet minder, eerder groter. Met het oog op complicaties moet stase van lymfevloeistof en bloeddoorstroming vermeden worden. [3] Er zijn volgens de verzekeringsarts B&B geen afwijkingen die grotere beperkingen dan reeds toegekend legitimeren. De rechtbank kan dit volgen.
17. In de FML komen de beperkingen als gevolg van eisers aanhoudende depressie niet, doch in ieder geval onvoldoende tot uiting volgens eiser. Eiser verwijst hierbij naar het rapport van de verzekeringsarts B&B van 8 maart 2019 waarin is geoordeeld dat
eiser niet in staat was om de geduide functies te verrichten, onder andere omdat sprake was van toegenomen psychische klachten waarvoor behandeling werd opgestart. Uit de verkregen informatie van de psycholoog MSc en de psychotherapeut blijkt dat eiser tot nu toe slechts kleine stappen vooruit heeft gemaakt en dat er nog diverse aspecten zijn waaraan gewerkt moet worden. Thans is derhalve sprake van een persisterende depressieve stoornis met persisterende depressieve episode. Verder sluit de verzekeringsarts B&B volgens eiser ten onrechte aan bij de opgestelde FML nu hij erkent dat de psychische klachten ten tijde van het spreekuur minder zijn dan ten tijde van de datum in geding. Eiser wijst op een uitspraak van de CRvB van 19 juli 2021. [4] Hieruit blijkt volgens eiser dat de omstandigheid dat het UWV destijds een onzorgvuldig onderzoek heeft verricht en als gevolg daarvan tweeënhalf jaar is verstreken, voor rekening en risico van het UWV komt.
18. De verzekeringsarts B&B stelt dat bij onderzoek tijdens het spreekuur eiser compos mentis blijkt, er is geen apert sombere stemming. In 2020 was eiser weliswaar weer naar de psycholoog verwezen maar die rondde behandeling een jaar geleden al weer af. Er zijn volgens de verzekeringsarts B&B geen aanwijzingen voor een andere diagnose dan destijds (
de rechtbank begrijpt: in het rapport van 13 oktober 2020) aangenomen. Volgens hem is eiser in de FML van 22 november 2019 al fors beperkt op mentale belastingen; stress door onvoorspelbaarheid, deadlines, tempo, conflict, klant- en patiëntcontact en leidinggeven. Hij stelt dat uitgaande van de informatie van de psycholoog en de bevindingen van toen en nu grond ontbreekt voor uitgebreidere beperkingen. Wel houdt de verzekeringsarts B&B er rekening mee dat de beperkingen nu minder zijn dan toen omdat de behandeling is afgerond. In het rapport van 26 september 2022 voegt hij hieraan toe dat bij de eerder opgestelde FML wordt aangesloten omdat de klachten toen meer uitgesproken waren dan ten tijde van het spreekuur. Ook stelt de verzekeringsarts B&B dat het feit dat eiser eerder niet belastbaar werd geacht niet betekent dat hij nooit meer belastbaar kan zijn. De rechtbank kan dit volgen. De uitspraak waar eiser naar verwijst verandert dit niet, er is namelijk geen onduidelijkheid over de psychische klachten van eiser ten tijde van de datum in geding.
19. Volgens eiser is er aanleiding om op grond van de Standaard Duurbelasting in Arbeid een urenbeperking op te nemen in de FML. Hij verwijst hierbij naar de verklaringen van de psycholoog MSc, de psychotherapeut en de fleboloog waaruit blijkt dat er sprake is van een depressie met ernstige klachten aan het been waardoor hij dit slechts beperkt kan belasten en ook veel pijn en vermoeidheid ervaart. Dit zijn, anders dan de verzekeringsarts B&B stelt, wel degelijk aanleidingen om een urenbeperking op te nemen nu bij eiser sprake is van een verhoogde recuperatiebehoefte. De verzekeringsarts B&B stelt in het rapport van 26 september 2022 dat in het protocol Depressie een duurbeperking wel als mogelijkheid wordt benoemd, maar niet als verplichting. Volgens hem zijn er geen aanwijzingen dat eiser niet gedurende acht uren per etmaal voor het verrichten van arbeidshandelingen beschikbaar kan of kon zijn. De rechtbank kan dit volgen.
20. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals eiser heeft verzocht.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
21. De geduide functie Productiemedewerker industrie is volgens eiser niet passend omdat veelal sprake is van een overschrijding ten aanzien van zijn belastbaarheid. Ook kan eiser de in deze functie benodigde veiligheidsschoenen niet dragen omdat hij is aangewezen op steunkousen en omdat zijn been aanzienlijk is gezwollen. De arbeidsdeskundige B&B stelt in het rapport van 16 oktober 2020, na telefonisch overleg met de verzekeringsarts B&B, dat eiser een grotere maat of aangepaste veiligheidsschoenen kan dragen. De rechtbank merkt verder op dat de stelling dat de functie de belastbaarheid overschrijdt in feite is gericht tegen de vastgestelde FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen.
22. Naar aanleiding van het beroep van eiser op het nieuwe beoordelingskader voor de maatstaf ZW van de CRvB [5] heeft het UWV een arbeidsdeskundig rapport ingediend van 30 maart 2023. In dit rapport heeft de arbeidsdeskundige B&B voldoende uitgelegd waarom de drie voor de schatting gebruikte functies geschikt zijn voor eiser. Het gaat om de functies Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), Inpakker (SBC-code 111190) en Lader/losser (SBC-code 111220). De arbeidsdeskundige B&B heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies nog steeds passend zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. Eiser heeft hiertegen in beroep ook geen verdere argumenten aangevoerd. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd dat eiser in staat is om de functies te vervullen.
23. Omdat het UWV in de beroepsfase pas heeft gemotiveerd waarom alle drie de geduide functies geschikt zijn, bevat de besluitvorming in bezwaar een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Het UWV heeft in beroep het gebrek met het verweerschrift en het rapport van de arbeidsdeskundige B&B van 30 maart 2023 hersteld. Niet is gebleken dat eiser door het gebrek in het bestreden besluit is benadeeld. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit maakt dat de rechtbank het gebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeert.
Redelijke termijn
24. Eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De vraag of de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis: de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiser tijdens de hele procesgang, en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiser zoals ook uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) naar voren komt. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De omstandigheden van het geval kunnen dus aanleiding geven een langere behandelduur te rechtvaardigen.
25. Het UWV heeft het bezwaarschrift van eiseres op 17 januari 2020 ontvangen. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, zou de procedure uiterlijk 17 januari 2022 moeten zijn afgerond met een uitspraak in beroep. Dit is niet gebeurd. De uitspraak is gedaan op 10 juli 2023. Voorgaande maakt dat de termijn is overschreden met 18 maanden. Dit leidt tot een schadebedrag van € 1500,-. In de bezwaarfase was het UWV een maand te laat met de beslissing op bezwaar. Vervolgens heeft het UWV drie maanden na de uitspraak van de rechtbank van 19 april 2022 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Deze vier maanden komen voor rekening van het UWV, de overige veertien maanden komen voor rekening van de Staat. De overschrijding van de redelijke termijn is dus zowel aan het UWV als aan de bestuursrechter toe te rekenen. Voor de berekening van het bedrag aan schadevergoeding dat voor rekening komt van het UWV onderscheidenlijk van de Staat wordt de methode gevolgd die is uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252). Het UWV wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 333,33 (4/18 deel van € 1.500,-). De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 1.166,67,- (14/18 deel van € 1.500,-).

Conclusie en gevolgen

26. Het UWV heeft terecht besloten om per 7 januari 2020 de ZW-uitkering van eiser te beëindigen, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
27. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiser. De proceskosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1). De proceskosten die eiser heeft gemaakt in verband met het verzoek tot schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn stelt de rechtbank vast op € 418,50,- (één punt voor het indienen van het verzoek tot schadevergoeding met een wegingsfactor van 0,5). Aangezien de overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden in zowel de bestuurlijke als de rechterlijke fase wordt ieder voor de helft van € 418,50 veroordeeld. Dit houdt in dat zowel het UWV als de Staat wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 209,25. Verder moet het UWV het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het UWV tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 333,33,-;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.166,67,-;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.883,25 (€ 1.674,- + € 209,25);
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 209,25;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2023 door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G.M. Koning, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraken van 23 december 2022 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2022:2658 en ECLI:NL:CRVB:2022:2672.
2.Uitspraak van 18 juli 2007 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2007:BA9904.
3.Stase = stilstaan van lichaamsvocht.
4.Uitspraak van 19 juli 2021 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2021:1757.
5.Uitspraken van 23 december 2022 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2022:2658 en ECLI:NL:CRVB:2022:2672.