ECLI:NL:RBNHO:2023:7143

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
338436 HA ZA 23-203
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • E.B. de Vries - van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van contractuele boete in verzetprocedure na ontbinding koopovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiser, die eerder bij verstek was veroordeeld tot betaling van een contractuele boete van € 122.500,- wegens het niet nakomen van zijn verplichtingen uit een koopovereenkomst, heeft verzet aangetekend. Hij beroept zich op matiging van de boete, stellende dat er een wanverhouding bestaat tussen de hoogte van de boete en de door de gedaagde geleden schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de waarborgsom niet heeft betaald en het appartement niet heeft afgenomen, wat heeft geleid tot de ontbinding van de koopovereenkomst door de gedaagde. De rechtbank overweegt dat de opgelegde boete buitensporig is in verhouding tot de schade die de gedaagde heeft geleden, en matigt de boete met 50% tot € 61.250,-. De rechtbank wijst de overige vorderingen van de eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten van zowel de verstek- als de verzetprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/338436 / HA ZA 23-203
Vonnis in verzet van 19 juli 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
eiser in het verzet, oorspronkelijk gedaagde,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. J. de Groot te Amstelveen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in het verzet, oorspronkelijk eiser,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. M.F. de Jong te Haarlem.

1.De zaak in het kort

1.1.
In een eerdere verstekprocedure is [eiser] veroordeeld tot betaling van
€ 122.500,- aan contractuele boete, omdat [eiser] zijn betalingsverplichtingen uit de koopovereenkomst ten aanzien van de koop en verkoop van het appartement van [gedaagde] niet na kwam en [gedaagde] de koopovereenkomst als gevolg daarvan ontbond. In deze verzetprocedure vordert [eiser] vernietiging van dat verstekvonnis. Volgens hem moet de opgelegde contractuele boete worden gematigd, omdat er een wanverhouding tussen de hoogte van de boete en de door [gedaagde] geleden schade bestaat, het boetebeding onderdeel uitmaakt van de algemene voorwaarden waarover partijen niet hebben onderhandeld en [eiser] niet heeft kunnen nakomen als gevolg van onvoorziene omstandigheden die verband houden met het Covid-19 virus.
1.2.
De rechtbank matigt de contractuele boete. Oplegging ervan leidt bij weging van de aangevoerde relevante omstandigheden namelijk tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van [gedaagde] van 2 juni 2022 inclusief 12 producties,
- het op 30 november 2022 tussen [gedaagde] en [eiser] bij verstek gewezen vonnis van deze rechtbank met zaak- en rolnummer C/15/331568 / HA ZA 22-543,
- de verzetdagvaarding van [eiser] van 23 december 2022 inclusief twee producties,
- het tussenvonnis van 26 april 2022 waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 3 juli 2023 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.Feiten

3.1.
Partijen sloten op 27 november 2019 een koopovereenkomst voor de verkoop en levering van het appartement aan de [adres] met een parkeerplaats aan de [straat], beide te [plaats] (hierna: het appartement) voor een koopprijs van € 1.225.000,-. Conform de koopovereenkomst moest [eiser] uiterlijk op 30 december 2019 een waarborgsom ter grootte van 10% van de koopsom betalen of voor datzelfde bedrag een schriftelijke bankgarantie af geven. De levering van het appartement zou op 1 juni 2020 plaatsvinden.
3.2.
[eiser] heeft de waarborgsom niet gestort, ook heeft hij geen bankgarantie gesteld. Evenmin heeft [eiser] het appartement op de afgesproken overdrachtsdatum afgenomen.
3.3.
Partijen hebben nadien veel gecorrespondeerd waarbij [eiser] steeds aangaf dat hij het appartement nog wilde afnemen en steeds aan [gedaagde] te kennen gaf dat “het wel goed zou komen”. In juni 2020 spraken partijen daarom af dat [eiser] € 5.000,- per maand aan [gedaagde] zou gaan betalen zo lang hij niet aan zijn afnameverplichting voldeed en dat hij het appartement uiterlijk eind september 2020 zou afnemen.
3.4.
[eiser] betaalde de maandelijkse termijnen van € 5.000,- niet en nam het appartement opnieuw niet af. Bij deurwaardersexploot van 14 september 2020 heeft [gedaagde] [eiser] in gebreke gesteld waarbij hij ook aanspraak heeft gemaakt op de contractueel overeengekomen boete van 10% van de koopsom.
3.5.
Nadien hebben partijen in het bijzijn van [betrokkene],
registered valuerbij Hanson Taxaties (hierna: [betrokkene]), afspraken gemaakt die [betrokkene] in zijn e-mail van 6 oktober 2020 opnam. Eén van deze afspraken betrof het recht van [gedaagde] om het appartement weer ter verkoop aan te bieden en, in geval zich een koper zou aandienen, zou aan [eiser] de gelegenheid worden geboden om het appartement alsnog van [gedaagde] te kopen en binnen vijf dagen tegen de nieuw bedongen koopprijs van € 1.314.000,- af te nemen.
3.6.
Per e-mail van 26 oktober 2020 liet [betrokkene] weten dat [gedaagde] een nieuwe koper voor het appartement had gevonden. [eiser] is vervolgens in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 31 oktober 2020 het appartement af te nemen en hem is meegedeeld dat de koopovereenkomst als ontbonden diende te worden beschouwd als [eiser] het appartement niet afnam. [eiser] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt, waarna [betrokkene], namens [gedaagde], per e-mail van 1 november 2020 aan [eiser] bevestigde dat de koopovereenkomst van 27 november 2019 was ontbonden.
3.7.
Op 2 november 2020 liet [eiser] alsnog weten het appartement te willen kopen; hij stelde een koopprijs van € 1.325.000,- en een overdracht in februari 2021 voor. Ook gaf [eiser] aan dat hij graag met [gedaagde] in overleg wilde gaan in het kader van een nette afwikkeling, mocht er geen deal worden gesloten. [gedaagde] aanvaarde het aanbod van [eiser] niet.
3.8.
Begin november 2020 heeft [gedaagde] het appartement verkocht aan een derde voor een koopprijs van € 1.220.000,- met een leveringsdatum op 4 maart 2021.
Per e-mail van 31 januari 2021 schrijft [gedaagde] aan [eiser] dat de verkoop van het huis, zoals hem al verteld is, nu definitief is doorgegaan. Ook verzoekt [gedaagde] [eiser] om - als door [eiser] aangeboden - met een correct voorstel te komen om alles netjes af te handelen.
3.9.
Na diverse gesprekken en e-mailcorrespondentie tussen partijen, deed [eiser] op 14 mei 2021 aan [gedaagde] het voorstel om € 75.000,- aan schadevergoeding ter finale kwijting aan [gedaagde] te betalen. [gedaagde] liet daarop weten dat hij ten behoeve van het aangeboden bedrag een garantstelling van [eiser] wilde ontvangen. [eiser] heeft die garantstelling niet verstrekt.
3.10.
Per brief van 21 januari 2022 heeft (de advocaat van) [gedaagde] [eiser] nog een laatste maal aangemaand om het door hem aangeboden bedrag van € 75.000,- te betalen. Ook gaf [gedaagde] aan dat hij een gerechtelijke procedure zou starten waarin hij betaling van de contractuele boete van 10% van de koopsom zou vorderen, indien betaling door [eiser] uit zou blijven.
3.11.
Op 2 juni 2022 heeft [gedaagde] [eiser] gedagvaard waarin hij betaling van de contractuele boete van 10% van de koopsom (zijnde een bedrag van € 122.500,- ), schadevergoeding en vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, beslagkosten en proceskosten van [eiser] vorderde.
3.12.
Bij eerder genoemd vonnis van 30 november 2022 van deze rechtbank is [eiser] bij verstek veroordeeld tot betaling van € 122.500,- aan contractuele boete (hierna: het verstekvonnis). Tevens is [eiser] veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, de beslagkosten en de proceskosten. De vordering tot betaling van schadevergoeding wees de rechtbank af.

4.Het geschil

4.1.
[gedaagde] heeft bij inleidende dagvaarding van [eiser] betaling gevorderd van
€ 122.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 februari 2022. Daarnaast vorderde [gedaagde] betaling van een schadevergoeding van € 3.860,28 en vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, de beslagkosten en de proceskosten.
4.2.
[gedaagde] heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [eiser] zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst niet is nagekomen, wat er uiteindelijk toe heeft geleid dat [gedaagde] de koopovereenkomst met [eiser] heeft ontbonden. [gedaagde] maakt daarom op grond van de koopovereenkomst aanspraak op de onmiddellijk opeisbare boete van 10% van de koopsom, te weten€ 122.500 en vergoeding van de schade die [gedaagde] dientengevolge heeft geleden.
4.3.
[eiser] is bij het verstekvonnis (zie onder 3.12.) grotendeels veroordeeld tot betaling van het gevorderde. Alleen de vordering tot betaling van schadevergoeding wees de rechtbank af.
4.4.
[eiser] vordert, in de verzetdagvaarding, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij vooraard, het tussen partijen gewezen verstekvonnis van 30 november 2022 vernietigt en opnieuw rechtdoende de door [gedaagde] gevorderde boete matigt tot € 10,000,- met afwijzing van de overige vorderingen en veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
4.5.
Hij legt daaraan ten grondslag dat oplegging van de (ongewijzigde) boete tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat leidt, omdat sprake is van een zodanige wanverhouding tussen de door [gedaagde] geleden schade en de hoogte van het boetebedrag dat matiging van de contractuele boete op grond van artikel 6:94 Burgerlijk Wetboek (BW) tot een bedrag van € 10.000,- redelijk en passend is. [eiser] wijst er daarbij nog op dat het boetebeding onderdeel uitmaakt van de algemene voorwaarden waarover tussen partijen geen onderhandeling heeft plaatsgevonden. Bovendien heeft [eiser] als gevolg van onvoorziene omstandigheden die verband houden met het Covid-19 virus de koopovereenkomst niet kunnen nakomen, zodat de boete ook om die reden gematigd moet worden.
4.6.
[gedaagde] voert verweer in het verzet.
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze gedaan. [eiser] is daarom ontvankelijk in zijn verzet. De rechtbank zal hieronder beoordelen of het verzet gegrond is.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] op grond van de koopovereenkomst aanspraak kan maken op betaling van de contractuele boete. In geschil is of de bedongen (en bij het verstekvonnis opgelegde) boete gematigd moet worden op grond van de door [eiser] aangevoerde omstandigheden.
M
atiging van de contractuele boete
5.3.
De rechtbank overweegt dat het beroep van [eiser] op matiging van de boete slaagt, in die zin dat zij de boete met 50% matigt. De rechtbank legt dat hieronder uit.
5.4.
De rechter dient bij de beoordeling van een verzoek tot matiging van een contractuele boete terughoudend te zijn. Artikel 6:94 BW bepaalt dat voor matiging van de bedongen boete slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Dit brengt mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van haar bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het beding is ingeroepen (HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638). De rechter kan ook gewicht toekennen aan de hoedanigheid van partijen. Deze maatstaf, die noopt tot terughoudendheid bij het hanteren van de bevoegdheid tot matiging, geldt ook indien het gaat om een contractuele boete ter hoogte van 10% van de koopsom in koopovereenkomsten ter zake van onroerend goed. Bij de beoordeling of toepassing van een boetebeding tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat leidt is uiteindelijk de weging van alle relevante omstandigheden van het geval beslissend (HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4986).
5.5.
[eiser] heeft zich in het kader van de matiging er op beroepen dat sprake is van een wanverhouding tussen de hoogte van de boete en de door [gedaagde] geleden schade, dat het boetebeding onderdeel uitmaakt van de algemene voorwaarden waarover partijen niet hebben onderhandeld en dat [eiser] niet heeft kunnen nakomen als gevolg van onvoorziene omstandigheden.
5.6.
De gestelde wanverhouding tussen de hoogte van de boete en de door [gedaagde] geleden schade heeft [eiser] als volgt toegelicht. De contractuele boete bedraagt € 122.500,-, terwijl [gedaagde] in zijn inleidende dagvaarding stelt dat zijn schade € 3.860,20 bedraagt in verband met door hem gemaakte advocaat- en deurwaarderskosten.
5.7.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat het enkele uiteenlopen van schade en boete onvoldoende grond is voor matiging. [gedaagde] wijst daarbij ook op het punitieve karakter van het boetebeding. Ter zitting heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat zijn schade hoger is dan de € 3.860,20 die in de dagvaarding genoemd wordt. Hij heeft er op gewezen dat het appartement uiteindelijk voor een lagere koopprijs (ter hoogte van € 1.220.000,-) is verkocht, zodat hij een bedrag van € 5.000,- minder heeft ontvangen dan de koopprijs die hij met [eiser] had afgesproken. Daarbij komt, volgens [gedaagde], dat de woningprijzen op dat moment stegen. [eiser] bood begin november 2020 ook aan om het appartement voor
€ 1.3 miljoen af te nemen. Omdat [gedaagde], door niet nakoming van [eiser] en de coronacrisis, moest verkopen, kon hij niet anders dan akkoord gaan met de (te lage) prijs die door de nieuwe koper geboden werd. De schade is, volgens [gedaagde], dus hoger dan alleen de gemaakte juridische kosten.
5.8.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] de door [gedaagde] gestelde schade niet heeft betwist tot een hoogte van € 8.860,20 (€ 3.860,20 aan juridische kosten en € 5.000,- vanwege een lagere verkoopprijs). Dat [gedaagde] verder nog schade heeft geleden omdat hij in november 2020 genoegen heeft moeten nemen met een lagere verkooprijs dan de marktwaarde op dat moment, heeft [gedaagde] (tegenover betwisting) onvoldoende gesteld. Dat betekent dat de rechtbank uitgaat van geleden schade (maximaal) ter hoogte van € 8.860,20.
Dat betekent dat de contractuele boetebedrag ruim dertien keer zo hoog is als de schade en de schade minder dan 10% bedraagt van de gevorderde boete van € 122.500,-. Of deze constatering dient te leiden tot matiging van de boete, zal de rechtbank na bespreking van de overige door partijen aangevoerde relevante omstandigheden beoordelen.
5.9.
Anders dan [eiser] heeft betoogd, ziet de rechtbank in de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het beding is ingeroepen geen aanleiding de boete te matigen. De rechtbank licht dat als volgt toe.
5.10.
Het tussen partijen overeengekomen boetebeding is een gebruikelijk en algemeen geaccepteerd beding bij koopovereenkomsten van woningen tussen particulieren. Een dergelijk beding is namelijk opgenomen in veel gebruikte standaardovereenkomsten, waaronder de door NVM, mede in overleg met consumentenorganisaties opgestelde standaardovereenkomst voor verkoop van een onroerende zaak van de ene particulier aan de andere particulier. Gelet daarop geeft het enkele feit dat partijen niet (expliciet) over het boetebeding onderhandeld hebben, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, de rechtbank geen aanleiding de boete te matigen. De rechtbank wijst er verder op dat het om een wederkerig boetebeding gaat: als [gedaagde] zou zijn tekortgeschoten had [eiser] een beroep op het beding kunnen doen. Verder is van belang dat het boetebeding een prikkel tot nakoming van wezenlijke verplichtingen van beide partijen bevat. In dit geval gaat het om één van de kernverplichtingen van de koper, namelijk die tot het stellen van een bankgarantie en uiteindelijk tot het nakomen van zijn betalingsverplichting.
5.11.
Dat [eiser], als gesteld, niet kon nakomen als gevolg van het Covid-19 virus en dat daarom een matiging op zijn plaats is, volgt de rechtbank niet. [gedaagde] heeft er terecht op gewezen dat [eiser] overeenkomstig de koopovereenkomst uiterlijk op 30 december 2019 de waarborgsom van 10% van de koopsom moest betalen (of een bankgarantie voor dat bedrag moest afgeven). Dit was ruim twee maanden voordat in Nederland sprake was van vastgestelde besmettingen met het Covid-19 virus. Bovendien heeft [gedaagde] eerst na afloop van de beperkingen in verband met de Covid-19 pandemie - en na [eiser] lange tijd de gelegenheid te hebben gegeven alsnog na te komen of een passend boetebedrag te betalen - aanspraak gemaakt op betaling van de volledige contractuele boete.
5.12.
Bij de beoordeling of en tot welk bedrag de boete gematigd moet worden, neemt de rechtbank, naast hetgeen in rechtsoverweging 5.8 t/m 5.11 is overwogen, ook in aanmerking de volgende door [gedaagde] naar voren gebrachte omstandigheden. [eiser] heeft bij het sluiten van de koopovereenkomst op 27 november 2019 geen financieringsvoorbehoud laten opnemen. Nadat [eiser] de overeengekomen waarborgsom niet had betaald had en het appartement evenmin op de afgesproken datum van 1 juni 2020 afnam, spraken partijen af dat de levering van het appartement uiterlijk eind september 2020 zou plaatsvinden en dat [eiser] tot het moment van overdracht een boete van € 5.000,- per maand aan [gedaagde] zou betalen. Ook die afspraken kwam [eiser] niet na, terwijl hij [gedaagde] er steeds van overtuigde dat het wel goed zou komen, maar dat hij (steeds) meer tijd nodig had in verband met een miljoenentransactie die hij verwachtte te maken, die volgens hem vertraging had opgelopen in verband met de gevolgen van het Covid-19 virus. [eiser] heeft [gedaagde] zodoende lang aan het lijntje gehouden, waardoor het appartement ook pas een jaar na de verkoop aan [eiser] opnieuw is verkocht.
Ook wijst [gedaagde] er op dat [eiser] in zijn e-mail van 2 november 2020 aan [gedaagde] schreef dat hij de zaak netjes wilde afwikkelen voor het geval de koop toch niet door kon gaan. In dat verband stelde [eiser] (pas) op 14 mei 2021 aan [gedaagde] voor om hem een bedrag van
€ 75.000,- aan schadevergoeding te betalen. Nadat [gedaagde] hem een bankgarantie voor dat bedrag vroeg, vernam [gedaagde] taal noch teken van [eiser].
5.13.
Alle aangevoerde omstandigheden in aanmerking nemend, is de rechtbank is van oordeel dat oplegging van de volledige contractuele boete van
€ 122.500,-, tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat leidt, zodat de billijkheid klaarblijkelijk eist dat de boete wordt gematigd. De omstandigheid dat de schade en de boete niet slechts uiteenlopen, maar de boete naar het oordeel van de rechtbank buitensporig is in verhouding tot de schade, speelt daarbij een aanzienlijke rol. Dit rechtvaardigt een vergaande matiging van de boete tot het door [eiser] gevorderde bedrag van € 10.000,- echter niet. Dit zou namelijk geen recht doen aan de overige relevante omstandigheden van het geval, waaronder het aansporende karakter van het boetebeding en de handelwijze van [gedaagde] en [eiser]. De rechtbank zal, daarom alle relevante omstandigheden wegend, de overeengekomen en gevorderde contractuele boete matigen met 50%, tot een bedrag van € 61.250,-. Dit bedrag komt de rechtbank billijk voor.
Gevorderde schadevergoeding
5.14.
[gedaagde] heeft, naast betaling van de contractuele boete, ook een schadevergoeding gevorderd van € 3.860,26 voor het leggen van conservatoir beslag. Hij beroept zich daarbij op artikel VI lid van de algemene bepalingen bij de koopovereenkomst.
5.15.
In artikel VI lid 3 van de algemene bepalingen is bepaald dat de boete in mindering strekt op eventueel verschuldigde schadevergoeding met rente en kosten. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat naast de contractuele boete van 10% van de koopprijs, slechts schadevergoeding kan worden gevorderd voor zover de schade de boete overtreft. Dat is dit geval niet aan de orde. Dit deel van de vordering moet dus worden afgewezen. De rechtbank merkt nog op dat [gedaagde], naast de gevorderde schadevergoeding, separaat ook vergoeding van de beslagkosten vordert. Daarop zal hieronder beslist worden.
Gevorderde beslag- en buitengerechtelijke kosten
5.16.
[gedaagde] vordert de kosten voor het leggen van conservatoir beslag. Deze kosten komen op grond van artikel 706 Burgerlijke Rechtsvordering voor vergoeding in aanmerking. [gedaagde] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die aanleiding geven om af te wijken van de gebruikelijk vergoeding van deze kosten.
De beslagkosten worden dan ook begroot op € 379,36 voor verschotten en € 1.700,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 1.770,00). Het totaalbedrag van € 2.149,36 is daarmee toewijsbaar.
5.17.
[gedaagde] vordert een bedrag van € 2.000,00 aan buitengerechtelijke kosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, omdat het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, omdat zowel het deurwaardersexploot van 14 september 2020 als de aanmaning van 21 januari 2022 niet wijzen op (het toepasselijke wettelijke tarief van) de buitengerechtelijke incassokosten. Bovendien ziet de aanmaning van 21 januari 2022 niet op de gevorderde contractuele boete, maar op het eerder door [eiser] aangeboden bedrag van € 75.000,-. Dat is geen opeisbare vordering. Daarnaast is niet gebleken dat aan [eiser] een betalingstermijn van veertien dagen vanaf de dag van bezorging van de brief is gegeven, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704. De buitengerechtelijke incassokosten kunnen daarom niet worden toegewezen.
Conclusie gedane verzet
5.18.
Het voorgaande betekent dat het door [eiser] gedane verzet gegrond is, voor zover het betreft de hoogte van de toegewezen contractuele boete en de buitengerechtelijke kosten. Het op 30 november 2022 tussen partijen bij verstek gewezen vonnis kan daarom in zoverre niet in stand blijven. Omwille van de duidelijkheid zal de rechtbank zal het verstekvonnis in zijn geheel vernietigen en opnieuw beslissen op de vorderingen van [gedaagde].
De proceskosten
5.19.
De matiging van de gevorderde boete met 50% geeft de rechtbank geen aanleiding om [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten of te bepalen dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen. [eiser] zal in de proceskosten worden veroordeeld van de verstek- en verzetprocedure. Doorslaggevend daarvoor is het volgende. [gedaagde] heeft [eiser] tot een jaar nadat partijen de koopovereenkomst sloten de gelegenheid geboden om alsnog het appartement af te nemen en tot aan dagvaarding steeds open gestaan voor de door [eiser] bepleite nette afwikkeling, waaronder zijn concrete voorstel, van de ontbonden koopovereenkomst. Omdat [eiser] - ondanks zijn toezeggingen - steeds de gemaakte afspraken niet na kwam, niets betaalde en niet (meer reageerde), zag [gedaagde] zich uiteindelijk genoodzaakt een gerechtelijke procedure te starten. [gedaagde] heeft ook recht op betaling van de helft van de contractueel overeengekomen boete. In dat licht acht de rechtbank het redelijk dat [eiser] de proceskosten betaalt.
5.20.
De kosten van de verstekprocedure bestaan uit:
- kosten van de dagvaarding
145,24
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
1.770,00
(1,00 punten × € 1.770,00)
Totaal
4.192,24
5.21.
De kosten van de verzetprocedure worden tot aan dit vonnis aan de zijde [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
1.880,00
(1,00 punten × € 1.880,00)
Totaal
4.157,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart het verzet gegrond en vernietigt het verstekvonnis van 30 november 2022 met zaak- en rolnummer C/15/331568 / HA ZA 22-543,
6.2.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 61.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 5 februari 2022, tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [eiser] in de betaling aan [gedaagde] van de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.149,36,
6.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van de verstekprocedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 4.192,24, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 4.157,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door E.B. de Vries - van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2023.