ECLI:NL:RBNHO:2023:7652

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
22/2372
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over omgevingsvergunning voor nieuwbouw van 9 woningen in strijd met bestemmingsplan

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt de omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van negen woningen besproken. De vergunning, verleend op 5 oktober 2021 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Koggenland, is in strijd met een bouwregel uit het geldende bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat de vergunning niet tijdelijk kan worden verleend, omdat het niet aannemelijk is dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. De rechtbank passeert een procedureel gebrek, waarbij de uitgebreide voorbereidingsprocedure niet is gevolgd, en stelt verweerder in de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven en dat verweerder de omgevingsvergunning alleen had kunnen verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2372

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Koggenland, verweerder
(gemachtigden: M. Burger en M. Groefsema).

Inleiding

1.1
In het besluit van 5 oktober 2021 heeft verweerder aan De Woonschakel Westfriesland (hierna: De Woonschakel) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van 9 woningen met bijbehorende bergingen en parkeerplaatsen.
1.2
Met het bestreden besluit van 29 maart 2022 op het bezwaar van eiser (hierna: bestreden besluit I) is verweerder bij de verleende omgevingsvergunning gebleven.
1.3
De rechtbank heeft De Woonschakel als belanghebbende en derde-partij uitgenodigd aan deze procedure deel te nemen, maar heeft daarop geen reactie ontvangen.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn echtgenote en de gemachtigden van verweerder.
1.5
Bij brief van 30 mei 2023 heeft de rechtbank partijen bericht dat wegens langdurige afwezigheid van de betrokken rechter uitspraak zal worden gedaan door een andere rechter en dat wanneer een of meer partijen opnieuw op een zitting wil worden gehoord, de betrokken partij dat binnen twee weken moet laten weten. In deze brief is verder meegedeeld dat binnen zes weken na het verstrijken van deze termijn uitspraak wordt gedaan. Van geen van partijen is een reactie ontvangen. Omdat de rechtbank de aangekondigde uitspraaktermijn niet heeft gehaald, heeft zij partijen bericht (uiterlijk) zes weken later uitspraak te doen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1
Op 4 december 2020 heeft De Woonschakel een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van 9 eengezinswoningen met bijbehorende bergingen en parkeerplaatsen aan de [adres] in [plaats] . Deze woningen zijn bestemd voor gebruik als sociale huurwoningen ter vervanging van de op die plek bestaande 6 twee-onder-een-kap woningen (nummers [nummer 1] tot en met [nummer 2] ).
2.2
In het besluit van 5 oktober 2021 heeft verweerder met toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen [1] , planologisch strijdig gebruik [2] en het wijzigen van de uitrit [3] . Het project is in strijd met de beheersverordening Obdam / Hensbroek, omdat het woningtype ‘half vrijstaande woningen’ naar ‘gesloten bebouwing’ verandert. [4] Verweerder heeft gebruik gemaakt van zijn buitenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 2.12, sub a, onder 2 van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor [5] (de kruimelregeling).Verweerder heeft de vergunning verleend voor de duur van (maximaal) 10 jaar met de bedoeling dat dit tijdelijke gebruik binnen 10 jaar wordt opgenomen in een nieuw vast te stellen bestemmingsplan of omgevingsplan.
2.3
Eiser woont in de [adres] [nummer 3] en heeft vanuit zijn woning en tuin rechtstreeks zicht op de vergunde woningen. Eiser heeft tegen de verleende omgevingsvergunning bezwaar gemaakt en daarbij kortgezegd aangevoerd dat hij overlast verwacht van de gewijzigde inrit, dat hij meer parkeerdrukte verwacht, dat zijn woongenoot door de nieuwbouw wordt aangetast en dat het besluitvormingsproces niet correct is verlopen.
2.4
De commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Koggenland (hierna: de commissie) heeft verweerder geadviseerd de omgevingsvergunning te herroepen en de bezwaarpunten alsnog te betrekken bij een uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Volgens de commissie was verweerder niet bevoegd om met toepassing van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor de omgevingsvergunning te verlenen omdat het bouwen van 9 woningen niet kan worden gekwalificeerd als een tijdelijke of verplaatsbare constructie en alleen kan worden beëindigd door de woningen te slopen. Niet aannemelijk is dat dit zonder onomkeerbare gevolgen zal zijn.
2.5
In het bestreden besluit I heeft verweerder het advies van de commissie voor de bezwaarschriften niet overgenomen en de omgevingsvergunning in stand gelaten. Verweerder leest de rechtspraak over toepassing van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor zo dat het slechts feitelijk mogelijk en aannemelijk moet zijn dat de woningen zonder onomkeerbare gevolgen kunnen worden verwijderd. Dat is hier volgens verweerder het geval.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder de verleende omgevingsvergunning na bezwaar in stand heeft kunnen laten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2
De toepasselijke regelgeving is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Omvang van het beroep
4.1
Eiser heeft er in zijn aanvullende beroepsgronden op gewezen dat verweerder op 21 juni 2022 (opnieuw) een omgevingsvergunning voor de wijziging van de uitrit heeft verleend. Deze uitweg is 5,70 meter breed. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij het besluit van 10 november 2022 de verleende vergunning in stand gelaten. Eiser heeft dit besluit aan de rechtbank toegestuurd.
4.2
Verweerder heeft met de uitweg-omgevingsvergunning van 21 juni 2022 de bij het bestreden besluit gehandhaafde omgevingsvergunning (voor een uitweg van 3,50 meter breed), gewijzigd. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb [6] heeft eisers beroep daarom van rechtswege mede betrekking op het besluit van 21 juni 2022. Verweerder heeft dit niet onderkend en hij heeft het door eiser tegen het besluit van 21 juni 2022 gemaakte bezwaar ten onrechte niet doorgestuurd naar de rechtbank, maar zelf op dit bezwaar beslist. Bij deze stand van zaken is het voorliggende beroep mede gericht tegen de gewijzigde uitweg-omgevingsvergunning zoals die is gehandhaafd bij het besluit van 10 november 2022 (hierna: bestreden besluit II).
Kon verweerder de omgevingsvergunning verlenen met toepassing van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor?
5.1
Verweerder heeft voor de bouw en het gebruik van de 9 woningen een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor de duur van (maximaal) 10 jaar. Volgens vaste rechtspraak geldt dat alleen van deze afwijkingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt als feitelijk mogelijk en aannemelijk is dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. Niet van belang is of het aannemelijk is dat de vergunde activiteit ook daadwerkelijk na 10 jaar zal worden beëindigd. [7]
5.2
De rechtbank verwijst ook naar de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Bor waarbij 5:18, eerste lid, van het Bor is vervallen en artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor is ingevoerd. Daarin staat onder meer:
“De nieuwe benadering biedt (…) meer ruimte voor het tijdelijk toestaan van activiteiten. (…) Bij de aan die vergunning ten grondslag te leggen afweging speelt niet langer een rol dat het aannemelijk moet zijn dat er na de gegeven termijn in het geheel geen behoefte meer bestaat aan de activiteit. Het behoeft slechts feitelijk mogelijk en aannemelijk te zijn dat de activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd, omdat immers anders impliciet de activiteit voor onbepaalde tijd zou worden vergund. Zo zal het bij het tijdelijk dempen van een natuurlijk waardevol moerasgebied, niet waarschijnlijk zijn dat de gevolgen daarvan zich feitelijk ongedaan laten maken. Bij de bouw van een flatgebouw met twintig verdiepingen dat slechts voor een duur van vier jaar aanwezig mag zijn, lijkt het evenmin aannemelijk dat, hoewel feitelijk niet onmogelijk, daadwerkelijke afbraak van het bouwwerk na afloop van die termijn zal plaatsvinden.” [8]
en
“De in de vergunning gestelde termijn op de grondslag van artikel 4, onderdeel 11, kan maximaal tien jaar bedragen. Indien een vergunning voor een langere tijdsduur moet worden verleend, kan (behoudens de mogelijkheden met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1° en 2°, van de Wabo), slechts met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo, vergunning worden verleend.” [9]
5.3
Eiser heeft in beroep terecht aangevoerd dat verweerder de omgevingsvergunning op een onjuiste wettelijke grondslag heeft gebaseerd. Met de verleende omgevingsvergunning is de bouw en het gebruik van 9 eensgezinswoningen mogelijk gemaakt. Anders dan verweerder, acht de rechtbank het niet feitelijk mogelijk en aannemelijk dat deze vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. Het gaat hier namelijk niet om alleen een wijziging in het gebruik van bestaande bouwwerken, maar om omvangrijke nieuwbouw. De nieuw te bouwen woningen zijn in strijd is met een bouwregel uit het bestemmingsplan. De woningen zijn niet relatief eenvoudig verplaatsbaar, maar zijn qua constructie juist bedoeld om aanzienlijk langer dan 10 jaar ter plaatse te blijven. De nieuwbouw heeft daarmee naar zijn aard geen tijdelijk karakter en niet voorstelbaar is dat de woningen na 10 jaar zonder onomkeerbare gevolgen kunnen worden afgebroken. De verwijzing in het bestreden besluit naar het in de Nota van Toelichting genoemde voorbeeld van de bouw van een flatgebouw, berust op een onjuiste lezing van deze toelichting. In (het hiervoor weergegeven deel van) deze toelichting staat immers juist dat
nietaannemelijk is dat een dergelijk flatgebouw na afloop van de bepaalde tijd wordt afgebroken. De aangevraagde activiteit kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet als tijdelijk zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onderdeel 11, van bijlage II van het Bor worden aangemerkt. Verweerder is daarom niet bevoegd om met toepassing van de kruimelregeling ten behoeve daarvan af te wijken van het bestemmingsplan.
5.4
Deze beroepsgrond slaagt. Verweerder had de omgevingsvergunning voor de afwijking van het bestemmingsplan in dit geval alleen kunnen verlenen met toepassing van zijn bevoegdheid op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo. Dat heeft verweerder niet gedaan. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit I zal worden vernietigd.
Motivering van de bestreden besluiten
6.1
Zoals door verweerder ter zitting ook is erkend is in het bestreden besluit I niet inhoudelijk ingegaan op de bezwaren van eiser. Daarmee is het bestreden besluit I in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Ook om die reden kan het bestreden besluit I niet in stand blijven.
6.2
In het bestreden besluit II is wel een korte motivering opgenomen, maar het advies van de commissie dat door verweerder mede aan dit besluit ten grondslag is gelegd, zit niet bij de gedingstukken. Bij deze stand van zaken is ook het beroep tegen het bestreden besluit II in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en kan ook dit besluit niet in stand blijven.
Moet verweerder alsnog de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure volgen?
7.1
Omdat verweerder de omgevingsvergunning voor de afwijking van het bestemmingsplan niet met de kruimelregeling kon verlenen, is ten onrechte de reguliere procedure gevolgd. Verweerder had deze activiteit, zoals hiervoor al is overwogen, alleen kunnen vergunnen met toepassing van zijn bevoegdheid op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo en daarbij had de uitgebreide voorbereidingsprocedure moeten worden gevolgd. [10] Dat dit niet is gebeurd, is een (procedureel) gebrek in de besluitvorming.
7.2
Het belangrijkste verschil tussen de uitgebreide en de reguliere voorbereidingsprocedure is dat verweerder in de uitgebreide procedure alleen een omgevingsvergunning kan verlenen als de gemeenteraad door het afgeven van een zogenoemde ‘verklaring van geen bedenkingen’ (hierna: vvgb) instemt met de vergunningverlening. [11] De gemeenteraad kan echter categorieën gevallen aanwijzing waarin een vvgb niet is vereist. [12] Dat heeft de gemeenteraad van Koggenland gedaan. Het meest recente besluit daarover is op 1 maart 2023 bekendgemaakt. [13] De rechtbank stelt vast dat het aangevraagde project valt in de aangewezen categorie ‘een woningbouwinitiatief met 49 of minder woningen in het bestaand stedelijk gebied volgens de provinciale omgevingsverordening NH2022’. Voor het afwijken van het bestemmingsplan hoefde verweerder in dit geval dus geen vvgb aan de gemeenteraad te vragen.
7.3
De rechtbank stelt verder vast de inbreuk dat het project maakt op het bestemmingsplan beperkt is. De 9 nieuwe woningen zijn op grond van het bestemmingsplan toegestaan en passen daar ook qua maatvoering in. Alleen voor wat betreft het type woning - gesloten bebouwing in plaats van (half)vrijstaande woningen - is er strijd met het bestemmingsplan. Daardoor is de kring van belanghebbenden die van deze inbreuk ruimtelijke gevolgen zullen ondervinden ook beperkt. Omdat verweerder de verleende omgevingsvergunning heeft gepubliceerd en geen anderen dan eiser een bezwaarschrift hebben ingediend, is aannemelijk dat door het voeren van de verkeerde voorbereidingsprocedure in dit geval geen andere belanghebbenden zijn benadeeld. Ook eiser is door dit gebrek niet benadeeld. Alles wat hij in een zienswijze in de uitgebreide procedure naar voren had kunnen brengen, heeft hij nu in de bezwaarprocedure kunnen aanvoeren. Bij deze stand van zaken zal de rechtbank dit procedurele gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren. Dat betekent dat verweerder niet alsnog de uitgebreide procedure hoeft te voeren.
Hoe nu verder?
8.1
Verweerder was met toepassing van zijn bevoegdheid op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo bevoegd om de omgevingsvergunning (in de bestreden besluiten I en II) te verlenen. Zoals hiervoor onder 6.1 en 6.2 overwogen heeft verweerder de bestreden besluiten I en II niet afdoende gemotiveerd en deze besluiten kunnen daarom niet in stand blijven.
8.2
Omdat de woningen inmiddels zijn gerealiseerd en de bestuursrechter een hem voorgelegd geschil zo effectief en definitief mogelijk moet beslechten, zal de rechtbank de zaken niet terugsturen naar verweerder om opnieuw op het bezwaar te beslissen, maar verweerder in de gelegenheid stellen om het motiveringsgebrek in deze procedure te herstellen. De rechtbank doet daarom deze tussenuitspraak. Hieronder onder ‘Conclusie en gevolgen’ staat wat dit voor het vervolg van de procedure betekent. Kort gezegd kan verweerder, als hij dat wil, een (aanvullende) motivering voor de bestreden besluiten I en II aan de rechtbank toezenden. Daarop mag eiser dan schriftelijk reageren. De rechtbank zal daarna einduitspraak doen.
8.3
Ter voorlichting aan partijen overweegt de rechtbank nog dat verweerder bij de vraag of eiser door het project onevenredig wordt benadeeld of onevenredig wordt aangetast in zijn woon- en leefomgeving, alleen de ruimtelijke gevolgen van het project voor zover dat in strijd is met het bestemmingsplan in de belangenafweging kan meenemen. Negatieve gevolgen van het project die ook kunnen optreden als er niet in strijd met het bestemmingsplan wordt gehandeld, moeten daarbij buiten beschouwing blijven. De ruimtelijke afweging is in zoverre namelijk al gemaakt bij de vaststelling van het bestemmingsplan.

Conclusie en gevolgen

9.1
Zoals onder 8.1 is overwogen zijn de bestreden besluiten I en II in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en ziet de rechtbank aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het motiveringsgebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9.2
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Pirs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2023.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:12, eerste lid
De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet; […]
Artikel 2.2, eerste lid
Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
[…]
e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,
[…]
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Artikel 2.12, eerste lid
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Artikel 2.27, eerste lid
In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
Artikel 3.10, eerste lid
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:
a. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°; […]
Besluit omgevingsrecht
Artikel 6.5
1. Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, wordt de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.
[…]
3. De gemeenteraad kan categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
Artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
[…]
11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Algemene plaatselijke verordening gemeente Koggenland 2022
Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg
1.Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
Beheersverordening Obdam / Hensbroek
Artikel 2 Algemene bouw- en gebruiksregels
In het verordeningsgebied gelden de volgende regels:
ten aanzien van het gebruik, het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden geldt de regeling zoals opgenomen in bijlage 1 Voorschriften bestemmingsplan Obdam -Hensbroek 2006 en de daarbij behorende kaart zoals opgenomen in bijlage 2 Kaarten bestemmingsplan Obdam -Hensbroek 2006 […].
Planvoorschriften bestemmingsplan Obdam -Hensbroek 2006
Artikel 4, vierde lid
Voor het oprichten van hoofdgebouwen gelden de aanduidingen op de plankaart, alsmede de volgende bepalingen:
[…]
c. per bouwvlak op de plankaart aangeduid met:
(1) (v) mogen alleen vrijstaande woningen worden gebouwd;
(2) (hv) mogen zowel vrijstaande als halfvrijstaande en
geschakelde woningen worden gebouwd;
(3) (gs) mogen alleen woningen in gesloten bebouwing
worden gebouwd;
(4) (a) mogen alleen appartementen worden gebouwd;
[…]

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo
3.Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo
4.Dat is in strijd met artikel 4, vierde lid van de planvoorschriften van het bestemmingsplan Obdam -Hensbroek 2006 die in de beheersverordening Obdam / Hensbroek (opnieuw) van toepassing zijn verklaard. Het geldende planologisch regime zal hierna worden aangeduid als ‘bestemmingsplan’.
5.Besluit omgevingsrecht.
6.Algemene wet bestuursrecht
7.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3276) en 4 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1112).
8.Stb. 2014, 33, pagina 26
9.Stb. 2014, 333 pagina 56.
10.Dat staat in artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
11.Dat staat in de artikelen 2.27, eerste lid, van de Wabo en 6.5, eerste lid, van het Bor.
12.Dat staat in artikel 6.5, derde lid, van het Bor.
13.Gemeenteblad Koggenland 2023, nr 83669