ECLI:NL:RBNHO:2023:772

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
C/15/334765 / KG ZA 22-613
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over informatieplicht van schuldenaar met betrekking tot inkomsten en vermogen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 3 februari 2023, is CS Factoring B.V. als eiseres opgetreden tegen gedaagde [A] in een kort geding. CS Factoring vordert dat [A] verplicht wordt om informatie te verstrekken over zijn binnen- en buitenlandse bronnen van inkomsten en vermogen, alsook over voor verhaal vatbare goederen. Dit naar aanleiding van een eerder vonnis van 30 juni 2021, waarin [A] en [B] hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 992.087,58 aan CS Factoring wegens onrechtmatige handelingen met betrekking tot valse facturen. CS Factoring stelt dat [A] niet meewerkt aan de executie van dit vonnis en dat hij mogelijk vermogen in het buitenland verborgen houdt. De voorzieningenrechter oordeelt dat [A] verplicht is om informatie te verstrekken over zijn vermogenspositie, ook in het buitenland, en dat hij kan worden gedwongen tot medewerking via lijfsdwang. De rechter wijst de vorderingen van CS Factoring grotendeels toe, met uitzondering van enkele onderdelen die onvoldoende onderbouwd zijn. [A] wordt veroordeeld om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis de gevraagde informatie te verstrekken, en de rechter verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij lijfsdwang indien [A] niet aan deze verplichtingen voldoet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/334765 / KG ZA 22-613
Vonnis in kort geding van 3 februari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CS FACTORING B.V.,
gevestigd te Bunschoten,
eiseres,
advocaat mr. G.G. Boeve te Utrecht,
tegen
[A],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S. Tromp te Hoorn.
Partijen worden hierna CS Factoring en [A] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 december 2023, met 7 producties
  • productie 8 tot en met 12 van CS Factoring
  • de conclusie van antwoord van [A] , met 6 producties
  • productie 13 van CS Factoring
  • de mondelinge behandeling op 20 januari 2023, waar voor CS Factoring is verschenen
  • de pleitnota van CS Factoring.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Uitgangspunten

2.1.
CS Factoring is een vennootschap waarvan de heer [L] (indirect) enig aandeelhouder en bestuurder is. In 2019 is CS Factoring gaan participeren in een evenementenbureau, te weten Live Entertainment Europe B.V. (hierna: LEE). Daartoe heeft CS Factoring een belang van 50 procent van de aandelen genomen in Live Entertainment Holding B.V. De andere 50 procent van de aandelen in Live Entertainment Holding B.V. werden gehouden door een vennootschap van [A] en [B] (verder: [B] ).
2.2.
[A] en [B] hielden zich bezig met de organisatie van evenementen en CS Factoring deed de (voor)financiering. [B] en [A] hebben een aantal facturen bij CS Factoring aangeboden, met het verzoek deze te betalen. Een aantal van die facturen is betaald. In november 2019 kreeg [L] het vermoeden dat de betreffende facturen vals en/of vervalst waren. CS Factoring heeft (onder meer) [A] en [B] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade.
2.3.
Bij vonnis van 30 juni 2021 heeft deze rechtbank voor recht verklaard dat [A] en [B] in groepsverband ex artikel 6:166 Burgerlijk Wetboek (BW) onrechtmatig jegens CS Factoring hebben gehandeld vanwege het door CS Factoring laten betalen van valse en/of vervalste facturen en CS Factoring daarvoor niet te waarschuwen, en [B] en [A] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan CS Factoring van een bedrag van € 992.087,58, met rente en kosten.
2.4.
[A] en [B] hebben geen hoger beroep tegen voormeld vonnis ingesteld.
2.5.
CS Factoring heeft [A] gesommeerd om aan het vonnis te voldoen, en voorts heeft zij [A] herhaaldelijk gesommeerd om verhaalsinformatie aan haar te verstrekken, over binnen- en buitenlands vermogen en over belangen in rechtspersonen.
2.6.
[A] heeft aangiftes inkomstenbelasting en informatie over zijn bankrekening in Nederland aan CS Factoring verstrekt, en voorts heeft hij medegedeeld dat hij geen vermogen heeft en ook geen belangen in binnen- of buitenlandse rechtspersonen.

3.Het geschil

3.1.
CS Factoring vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter
I. [A] zal gebieden volledige medewerking te geven aan de executie van het vonnis van 30 juni 2021 waartoe onder meer het aan CS Factoring verstrekken van zijn binnen- en buitenlandse bronnen van inkomsten, zijn binnen- en buitenlandse bronnen van vermogen en zijn binnen- en buitenlandse voor verhaal vatbare goederen, welke dienen te zijn onderbouwd met bewijsstukken waaronder a) bankrekeningafschriften vanaf 1 februari 2019, b) alle relevante bescheiden met betrekking tot binnen- en buitenlandse entiteiten waar [A] enige functie in heeft (gehad) en/of enig economisch en/of juridisch belang in heeft (gehad) vanaf 1 februari 2019 en de aard van die belangen en c) alle relevante bescheiden met betrekking tot liquiditeitsstromen uit bovenbedoelde functie(s) en/of economisch en/of juridisch belangen ten gunste van [A] , een en ander zoals nader gespecificeerd in de dagvaarding,
II. [A] zal gebieden om gedurende twee jaar na het verstrekken van de sub I gevorderde informatie iedere relevante mutatie in zijn vermogenssituatie op te geven aan CS Factoring,
III. [A] zal gebieden tot het aanwenden ter voldoening aan het vonnis van 30 juni 2021 van i) vrije banksaldi van op zijn naam gestelde binnen- en buitenlandse bankrekeningen en (ii) vrije liquiditeitsstromen ten gunste van [A] uit binnen- en/of buitenlandse entiteiten waar hij een belang in heeft,
IV. tenuitvoerlegging bij lijfsdwang zal toestaan voor de duur van één dag voor iedere dag(deel) dat [A] geen (volledige) uitvoering geeft aan het gevorderde, dan wel (subsidiair) de voorzieningen zal treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren,
een en ander met veroordeling van [A] in de proceskosten, waaronder de nakosten, met rente.
3.2.
Daartoe stelt CS Factoring – zakelijk weergegeven – dat [A] moet meewerken aan tenuitvoerlegging van het vonnis en dat hij een algemene informatieplicht tegenover CS Factoring heeft op grond van de beginselen van redelijkheid en billijkheid, en een bijzondere informatieplicht op grond van artikel 475aa Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 475aa sub b Rv. Omdat [A] tot heden niet vrijwillig meewerkt aan de tenuitvoerlegging van het vonnis en CS Factoring recent is gebleken dat hij vermogen verborgen houdt, kan nakoming worden gevorderd onder toepassing van lijfsdwang. CS Factoring heeft spoedeisend belang bij een zo spoedig mogelijke tenuitvoerlegging van het vonnis, mede om te voorkomen dat goederen aan het verhaal worden onttrokken of anderszins verloren gaan. Verder heeft CS Factoring zwaarwegend belang bij de toewijzing van de gevorderde lijfsdwang omdat voorzienbaar is dat [A] zonder de toepassing van dit dwangmiddel de executie van het vonnis verder zal frustreren.
3.3.
[A] voert daartegen het volgende – zakelijk weergegeven – aan. [A] is sinds 2004 afhankelijk van een WAO-uitkering en hij krijgt schuldhulpverlening via de Kredietbank. De Kredietbank heeft de vermogenspositie grondig gecontroleerd voordat hij hiervoor in aanmerking kwam. [A] heeft alle relevante informatie aan CS Factoring gegeven. Hij kan geen informatie verschaffen die niet bestaat. [A] heeft geen bankrekening in Brazilië. De tenaamstelling van genoemde rekening is onjuist. Het klopt wel dat er in Brazilië nog twee ondernemingen op naam van [A] staan. Echter na het verbreken van zijn relatie met zijn toenmalige Braziliaanse partner in 2016 heeft [A] geen bemoeienissen meer met deze ondernemingen gehad en deze zijn sindsdien niet meer actief. Dat blijkt ook uit het door [A] overgelegde uittreksel. [A] heeft ook geen onderneming in Curaçao. Uit het door [A] overgelegde uittreksel blijkt dat deze onderneming op naam van iemand anders staat. [A] kent die bestuurder niet. [A] kan niet aan de vorderingen voldoen en lijfsdwang kan daarom niet worden toegewezen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toetsingskader

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een persoon die bij vonnis is veroordeeld tot betaling van een geldbedrag (de schuldenaar), met zijn hele vermogen in staat voor de voldoening van die schuld. [1] Een schuldeiser mag zich verhalen op alle delen van het vermogen van die schuldenaar. [2] De vraag is daarbij wel of de schuldenaar vermogen bezit en zo ja, waar dat vermogen zich bevindt. Natuurlijk zal de schuldeiser op zoek gaan naar verhaalsmogelijkheden, maar ook de schuldenaar zal hier actief aan moeten meewerken. De wet bepaalt onder meer dat een schuldenaar verplicht is desgevraagd zijn bronnen van inkomsten op te geven. [3]
4.2.
De vraag die in dit geval voorligt, is of [A] ook moet meewerken aan het verstrekken van informatie over zijn buitenlandse vermogen en bronnen van inkomsten. In zijn arrest van 26 november 2021 heeft de Hoge Raad beslist dat de informatieplicht over
bronnen van inkomstenniet beperkt is tot Nederland. [4] Het gaat hier echter om meer, gelet op de vorderingen van CS Factoring; het gaat ook om buitenlandse bankrekeningen en gegevens over buitenlandse vennootschappen. Tegoeden op bankrekeningen zijn geen inkomsten, zoals bedoeld in artikel 475g Rv. [5]
4.3.
De algemene plicht van de schuldenaar om te voldoen aan een tegen hem gewezen veroordelend vonnis wordt aangenomen op grond van het ongeschreven recht. [6] Hieruit vloeit voort dat de schuldenaar in beginsel ook verplicht is inlichtingen te verschaffen omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie en omtrent voor verhaal vatbare goederen. [7] Uit het arrest Tripels/Masson [8] leidt de voorzieningenrechter af dat deze algemene informatieplicht alleen geldt in de executoriale fase, maar ook dat deze verplichting verder gaat dan alleen het opgeven van bronnen van inkomsten. Het verplicht de schuldenaar ook om inlichtingen te verschaffen over zijn vermogenspositie en voor verhaal vatbare goederen.
4.4.
Sinds 2021 geldt dat een schuldenaar verplicht is op te geven welke bank geldmiddelen van hem onder zich heeft. [9] Niet valt in te zien, waarom deze verplichting van een schuldenaar zich zou beperken tot Nederland. Dat de bevoegdheid van een deurwaarder om banken te bevragen beperkt is tot Nederland – of via de Verordening Europees bankbeslag tot Europa – kan daaraan niet afdoen. In voormeld arrest van 2021 oordeelde de Hoge Raad slechts dat artikel 475g lid 1 Rv geen grondslag bood voor een verplichting om opgave te doen van vermogen; niet dat daartoe geen algemene verplichting meer bestaat (wat eerder in het arrest Tripels/Masson al was aangenomen).
4.5.
Al het voorgaande leidt tot het oordeel van de voorzieningenrechter, dat een schuldenaar in de executiefase met een gericht informatieverzoek kan worden verplicht informatie te verstrekken over zijn vermogenspositie en voor verhaal vatbare goederen in binnen- en buitenland. En ook dat een vordering tot tenuitvoerlegging bij lijfsdwang in beginsel toewijsbaar is, indien de gegevens van de zaak daartoe voldoende aanleiding geven, zoals de wetgever dat ook heeft overwogen bij de verplichting van artikel 475g lid 1 Rv. [10]
De verplichtingen in deze zaak
4.6.
Bij vonnis van deze rechtbank is [A] veroordeeld om ongeveer € 1 miljoen aan CS Factoring te betalen vanwege factuurfraude. CS Factoring heeft voldoende onderbouwd dat [A] niet meewerkt aan de uitvoering van het vonnis. Hij heeft bij herhaling aangegeven geen vermogen in binnen- of buitenland te hebben zodat hij geen betalingen aan CS Factoring zou kunnen doen.
4.7.
CS Factoring heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende onderbouwd dat [A] belangen heeft in Braziliaanse ondernemingen. [A] zal hierover informatie moeten verstrekken.
4.8.
CS Factoring heeft ook voldoende onderbouwd dat er op naam van [A] of op naam van [A] in in ieder geval Brazilië een bankrekening bij Banco Brudesco s.a. wordt aangehouden. CS Factoring heeft door een recente overboeking op die rekening aangetoond dat deze rekening nog steeds bestaat. De voorzieningenrechter passeert het verweer van [A] dat hij een ‘bekende’ ook een storting heeft laten doen en dat die geweigerd is, alleen al vanwege het feit dat dat verweer nu juist helemaal niet is onderbouwd. [A] zal dus ook informatie moeten verstrekken over (het saldo op) deze rekening en moeten meewerken aan overboeking van het positieve saldo aan CS Factoring.
4.9.
Dat er ook nog een deelneming zou zijn in een Curaçaose onderneming (S&S Entertainment) heeft CS Factoring onvoldoende kunnen onderbouwen.
4.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter houdt voormeld arrest Tripels/Masson niet in dat de algemene informatieplicht zo ver gaat dat de schuldenaar zijn gehele administratie moet openleggen en/of rekening en verantwoording over zijn financiële handel en wandel moet afleggen. Dat is juist het verschil met de allesomvattende transparantieplicht van een failliet jegens zijn faillissementscurator. [11] In zoverre zullen de vorderingen dan ook gedeeltelijk worden afgewezen.
Lijfsdwang
4.11.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat CS Factoring een belang heeft bij de mogelijkheid om het vonnis bij lijfsdwang ten uitvoer te leggen, vanwege:
- de omvang van de veroordeling vanwege factuurfraude,
- het niet meewerken aan de uitvoering van het vonnis,
- het verborgen houden van vermogen in het buitenland.
De hierna uit te spreken veroordeling zal daarom uitvoerbaar bij lijfsdwang worden verklaard, omdat het aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden.
Proceskosten
4.12.
[A] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
4.13.
CS Factoring vordert daarnaast veroordeling van [A] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [A] om binnen vijf kalenderdagen na betekening van dit vonnis aan CS Factoring informatie te verstrekken over:
- zijn binnen- en buitenlandse bronnen van inkomsten,
- zijn binnen- en buitenlandse vermogen en
- zijn binnen- en buitenlandse voor verhaal vatbare goederen,
onderbouwd met bewijsstukken waaronder in elk geval:
a. bankrekeningafschriften van alle op zijn naam gestelde binnen- en buitenlandse bankrekeningen vanaf 1 januari 2023 en
b. relevante bescheiden van de ondernemingen Zoocar Bezerra Loacacao de Carrinhos de Passeio LTDA en Lens Events;
5.2.
veroordeelt [A] tot het aanwenden ter voldoening aan het vonnis van 30 juni 2021 van deze rechtbank d.d. 30 juni 2021 van vrije banksaldi van op zijn naam gestelde binnen- en buitenlandse bankrekeningen (dus overboeking aan CS Factoring);
5.3.
verklaart onderdelen 5.1. en 5.2. van dit vonnis uitvoerbaar bij lijfsdwang indien [A] niet of niet volledig binnen vijf dagen uitvoering geeft aan deze veroordelingen, en verleent CS Factoring verlof om [A] in gijzeling te doen stellen, tot een maximum van 30 dagen;
5.4.
veroordeelt [A] in de proceskosten, tot heden aan de kant van CS Factoring begroot op € 781,31 aan verschotten en op € 1.079,- aan salaris advocaat;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 3 februari 2023. [12]

Voetnoten

1.3:276 BW
2.435 lid 1 Rv
3.475g lid 1 Rv
4.ECLI:NL:HR:2021:1776, rov. 3.4.4
5.Kamerstukken II 2018/2019, 35 225, nr. 3, p. 48
6.Kamerstukken II 1981/1982, 15 593, nr. 5, p. 11
7.HR 20 september 1991, NJ 1992/552 (Tripels/Masson), ECLI:NL:HR:1991:ZC0338, rov. 4.1
8.Zie vorige noot
9.475aa Rv
10.“Omdat de wet een verplichting tot mededeling van inkomsten kent, kan de schuldeiser via de andere dwangmiddelen van het burgerlijk (proces)recht de schuldenaar tot medewerking dwingen, bijvoorbeeld via dwangsom, verhaal van nodeloos gemaakte kosten of uiteindelijk zelfs lijfsdwang (artikel 587, 2 ͦ Rv.)”, Kamerstukken II 1986/1987, 17 897, nr. 5, p. 10
11.Zoals bepaald in artikel 105 Fw
12.LJS/NB