ECLI:NL:RBNHO:2024:2659

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
10421176 \ CV EXPL 23-1099
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis inzake kredietovereenkomst tussen handelaar en consument met betrekking tot precontractuele informatie en onverschuldigde betaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, op 14 maart 2024 een verstekvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen de rechtspersoon Hoist Finance AB, gevestigd te Stockholm, en de gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, vertegenwoordigd door Jongejan Wisseborn gerechtsdeurwaarders, vorderde betaling op basis van een kredietovereenkomst. De kantonrechter heeft in een eerder tussenvonnis van 14 september 2023 de eisende partij de gelegenheid gegeven om haar vordering nader toe te lichten, met name met betrekking tot de naleving van artikel 7:60 BW, dat vereist dat de consument geruime tijd voor het aangaan van de overeenkomst de nodige precontractuele informatie ontvangt.

De kantonrechter oordeelt dat de eisende partij niet voldoende heeft aangetoond dat de precontractuele informatie tijdig is verstrekt. De informatie werd op dezelfde dag verstrekt als de ondertekening van de overeenkomst, wat in strijd is met de vereisten van artikel 7:60 BW. Dit leidt tot de conclusie dat de eisende partij niet kan voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, wat resulteert in een oneerlijke handelspraktijk. Hierdoor kan de vordering op basis van nakoming van de overeenkomst niet worden toegewezen.

Subsidiair heeft de eisende partij een vordering op basis van onverschuldigde betaling ingediend, die door de kantonrechter wel wordt toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde partij, in het geval de overeenkomst wordt vernietigd, de geleende hoofdsom van € 625,21 moet terugbetalen, minus de reeds betaalde vertragingsvergoeding van € 259,81. Dit resulteert in een te betalen bedrag van € 365,40, dat door de gedaagde partij aan de eisende partij moet worden voldaan. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van de eisende partij toegewezen, met uitzondering van de kosten voor de akte, die voor rekening van de eisende partij blijven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10421176 \ CV EXPL 23-1099
Uitspraakdatum: 14 maart 2024
Verstekvonnis in de zaak van:
de rechtspersoon naar Zweeds recht
Hoist Finance AB
gevestigd te Stockholm (Zweden) en mede kantoorhoudende te Amsterdam
de eisende partij
gemachtigde: Jongejan Wisseborn gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De verder procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 14 september 2023 heeft de kantonrechter de eisende partij in de gelegenheid gesteld haar vordering nader toe te lichten, hetgeen zij bij akte van 12 oktober 2023 heeft gedaan.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis van 14 september 2023 is overwogen en beslist. Er bestaat geen aanleiding om daarop terug te komen.
Artikel 7:60 BW
2.2.
In het tussenvonnis is de eisende partij in de gelegenheid gesteld om toe te lichten op welke wijze is voldaan aan het vereiste van artikel 7:60 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat de eisende partij geruime tijd voordat de gedaagde partij was gebonden aan de kredietovereenkomst de in de artikelen 5 en 6 van Richtlijn 2008/48 EG voorgeschreven precontractuele informatie heeft verstrekt. Ook is de eisende partij in de gelegenheid gesteld om in te gaan op de kredietwaardigheidstoets.
2.3.
Voor wat betreft artikel 7:60 BW heeft de eisende partij in de akte gesteld dat de kredietaanvraag is gedaan in de Mediamarkt te Zaandam en alle precontractuele informatie is ter plekke aan de gedaagde partij verstrekt. Deze informatie betreft de conceptovereenkomst met algemene voorwaarden en het formulier met Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet (ESIC) waarop staat dat dit een geldigheidsduur had van acht weken. De gedaagde partij had dus alle tijd om de informatie mee naar huis te nemen en (desgewenst) wekenlang te bestuderen en overdenken. De gedaagde partij heeft dat echter niet gedaan en heeft diezelfde dag de aanvraag doorgezet en expliciet verklaard dat hij kennis heeft genomen van de (pre)contractuele informatie. Het ging om een zeer eenvoudig product, namelijk een kleine financiering met overzichtelijke productvoorwaarden en een rente van 13,5% per jaar. Ter onderbouwing verwijst de eisende partij nog naar 7.17 van de conclusie van de procureur-generaal van 30 november 2022 (ECLI:NL:PHR:2022:1130).
2.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit de toelichting van de eisende partij niet de conclusie worden getrokken dat de eisende partij de voorgeschreven precontractuele informatie aan de gedaagde partij heeft verstrekt, geruime tijd vóórdat hij werd gebonden aan de kredietovereenkomst. Onduidelijk is namelijk nog steeds hoe de feitelijke gang van zaken was voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkomst in de Mediamarkt en op welke manier de gedaagde partij feitelijk in de gelegenheid is gesteld om rustig de voorwaarden van de overeenkomst te bestuderen. Zoals in het tussenvonnis is overwogen kan het zo zijn dat de gedaagde partij zich voldoende geïnformeerd achtte en direct de overeenkomst wenste te tekenen, maar daar is ook na de toelichting van de eisende partij in dit geval (bij gebrek aan informatie) niet van gebleken. Zoals in het tussenvonnis is verzocht had de eisende partij op zijn minst de procedure met betrekking tot kredietverstrekking in de Media Markt grondig uit moeten leggen en voldoende aannemelijk moeten maken dat dat in het onderhavige geval ook zo is gegaan. Dat heeft de eisende partij niet gedaan. De eisende partij voldoet niet aan de verplichting van 7:60 lid 1 BW door in de overeenkomst voorgedrukt op te nemen dat de gedaagde partij door ondertekening verklaart dat hij alle informatie vooraf heeft doorgenomen. De precontractuele informatie is op dezelfde datum verstrekt als de datum waarop de overeenkomst tot stand is gekomen. Gelet hierop heeft de eisende partij niet voldaan aan de (de doelstelling van) artikel 7:60 BW om deze verplichte informatie geruime tijd voor het aangaan van de overeenkomst aan de gedaagde partij te verstrekken.
2.5.
Deze schending levert op grond van artikel 7:60 lid 3 BW een oneerlijke handelspraktijk op als bedoeld in artikel 6:193b BW. Als gevolg daarvan kan de vordering niet worden toegewezen op grond van nakoming van de overeenkomst. Aan de toetsing van de overige informatieplichten komt de kantonrechter niet meer toe.
Subsidiaire grondslag: onverschuldigde betaling
2.6.
Voor het geval de overeenkomst zou worden vernietigd, heeft de eisende partij subsidiair aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij recht heeft op terugbetaling van de hoofdsom op grond van onverschuldigde betaling. Op dat punt krijgt de eisende partij gelijk. De kantonrechter licht dat als volgt toe.
2.7.
Op grond van artikel 3:53 BW juncto artikel 6:203 BW moet de gedaagde partij bij vernietiging van de overeenkomst in beginsel het geleende geld (zonder rentevergoeding) terugbetalen aan de eisende partij en moet de eisende partij de reeds betaalde krediet- en vertragingsvergoeding (rente) terugbetalen aan de gedaagde partij. De eisende partij heeft gesteld dat de hoofdsom € 625,21 bedraagt. Verder heeft de eisende partij gesteld dat de gedaagde partij een bedrag van € 259,81 aan vertragingsvergoeding (rente) heeft betaald. Dit betekent dat de gedaagde partij nog een bedrag van € 365,40 (€ 625,21 - € 259,81) aan de eisende partij moet betalen. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen.
2.8.
De gevorderde contractuele rente zal gelet op het voorgaande worden afgewezen omdat de vordering niet wordt toegewezen op grond van de overeenkomst. Wel zal de wettelijke rente worden toegewezen over de toewijsbare hoofdsom vanaf de dag van de dagvaarding.
2.9.
De gedaagde partij wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor de genomen akte blijven echter voor rekening van de eisende partij, omdat het aan haarzelf te wijten is dat het nodig was deze akte op te stellen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 365,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 maart 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
€ 107,84 wegens dagvaardingskosten,
€ 322,00 wegens griffierecht en
€ 82,00 wegens salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
de griffier de kantonrechter