ECLI:NL:RBNHO:2024:376

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
10253787 \ CV EXPL 22-7490
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de toerekenbaarheid van schadevergoeding bij het verlaten van een parkeeraccommodatie door middel van 'treintje rijden'

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 17 januari 2024 een tussenvonnis uitgesproken in een geschil tussen de besloten vennootschap Parking aan Zee B.V. en een gedaagde partij die in persoon procedeert. De eisende partij, Parking aan Zee B.V., heeft de gedaagde partij aangeklaagd voor het onterecht verlaten van een parkeeraccommodatie door middel van 'treintje rijden', wat in strijd is met de algemene voorwaarden van de parkeerfaciliteit. De gedaagde partij erkent de handeling, maar betwist de verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten en stelt dat de eisende partij door haar proceshouding de kans heeft ontnomen om het geschil minnelijk op te lossen.

De kantonrechter heeft ambtshalve de algemene voorwaarden van Parking aan Zee B.V. getoetst aan de hand van de Europese Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De rechter heeft vastgesteld dat de vordering van de eisende partij is gebaseerd op artikelen uit de algemene voorwaarden die betrekking hebben op het verlaten van de parkeerfaciliteit zonder geldig parkeerbewijs. De kantonrechter heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat deze bedingen niet oneerlijk zijn en ziet in deze zaak geen aanleiding om daar anders over te denken.

De eisende partij vordert een schadevergoeding van € 367,83, bestaande uit een hoofdsom, buitengerechtelijke kosten en leges. De kantonrechter heeft de eisende partij opgedragen om bij repliek een nadere toelichting te geven op de buitengerechtelijke kosten, en de gedaagde partij krijgt de gelegenheid om hierop te reageren. De verdere beslissing is aangehouden tot een later moment in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10253787 \ CV EXPL 22-7490
Uitspraakdatum: 17 januari 2024
Tussenvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Parking aan Zee B.V.
gevestigd te IJmuiden
de eisende partij
gemachtigde: mr. O.J. Boeder
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
gedaagde
hierna te noemen: de gedaagde partij
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
De eisende partij heeft bij dagvaarding van 14 december 2022 een vordering tegen de gedaagde partij ingesteld. De gedaagde partij heeft schriftelijk geantwoord.

2.De feiten

2.1.
De eisende partij exploiteert en beheert meerdere parkeeraccommodaties, waaronder het parkeerterrein aan de Kennemerboulevard te IJmuiden (hierna: de parkeeraccommodatie).
2.2.
Op het informatiebord bij de ingang van de parkeeraccommodatie wordt voorafgaand aan het naar binnenrijden verwezen naar het boetebedrag van € 300,00 voor ‘meetreinen’.
2.3.
Met behulp van de op de parkeeraccomodatie aanwezige camera’s is geconstateerd dat een personenauto met kenteken [kenteken] (hierna: het voertuig) op 2 november 2022 de parkeeraccommodatie heeft verlaten door direct achter een voorganger aan onder de slagboom door te rijden.
2.4.
Het kenteken van het voertuig staat op naam van de gedaagde partij.

3.De vordering

3.1.
De eisende partij vordert dat de gedaagde partij veroordeeld zal worden tot betaling van € 367,83, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 december 2022. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: een hoofdsom van € 312,00, de buitengerechtelijke incassokosten van € 46,80, leges RDW van € 8,40 en de verschenen rente van € 0,63. Daarnaast vordert de eisende partij veroordeling van de gedaagde partij in de proceskosten.
3.2.
De eisende partij heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat de gedaagde partij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen tot stand gekomen huurovereenkomst. De eisende partij stelt dat sprake is geweest van ‘treintje rijden’ en dat de gedaagde partij daarom op grond van de Algemene voorwaarden parkeren van Parking aan Zee B.V. (hierna: de algemene voorwaarden) gehouden is het geldende tarief verloren kaart van € 12,00 en de aanvullende schadevergoeding van € 300,00 aan haar te voldoen.

4.Het verweer

4.1.
De gedaagde partij erkent dat hij de parkeeraccommodatie op 2 november 2022 heeft verlaten door middel van ‘treintje rijden’, maar betwist buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn. De eisende partij heeft volgens de gedaagde partij door haar werkwijze en proceshouding, waarbij zij op geen enkele wijze heeft getracht om eerst op een minnelijke wijze tot beëindiging van het geschil te komen, de gedaagde partij de kans ontnomen om de zaak (eventueel) buiten rechte te kunnen afdoen.

5.De beoordeling

Ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden

5.1.
De kantonrechter begrijpt dat de vordering is gebaseerd op de artikelen 5.5 tot en met 5.8 van de algemene voorwaarden. Daarin staat – voor zover van belang - het volgende:

5.5 Het met een Motorvoertuig verlaten van de Parkeerfaciliteit zonder gebruikmaking van een geldig, door Parking aan Zee geaccepteerd Parkeerbewijs is onder geen beding toegestaan.
5.6
In geval van verlies of het ontbreken van het Parkeerbewijs, is de Parkeerder het door Parking aan Zee voor de betreffende Parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” zoals vermeld bij de inrit van de Parkeerfaciliteit verschuldigd. De Parkeerder dient dit bedrag vóór het verlaten van de Parkeerfaciliteit te voldoen. Het hiervoor genoemde tarief “verloren kaart” laat onverlet het recht van Parking aan Zee om de Parkeerder het werkelijke Parkeergeld in rekening te brengen mocht dat hoger zijn dan het tarief “verloren kaart”(…).
5.7
Het zonder voorafgaande betaling van het verschuldigde Parkeergeld met het Motorvoertuig verlaten van de Parkeerfaciliteit bijvoorbeeld door middel van het zogenoemde “treintje rijden” waarbij de Klant direct achter zijn voorganger onder de slagboom doorrijdt, is onder geen beding toegestaan.
5.8
Indien Parking aan Zee een gebruik van de Parkeerfaciliteit in strijd met het bepaalde in artikel 5.5 of 5.7 van deze Voorwaarden constateert, is de Klant het door Parking aan Zee voor de betreffende Parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” zoals vermeld bij de inrit van de Parkeerfaciliteit verschuldigd, vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad € 300,00 (incl. BTW prijspeil 2022) (…).
5.2.
De kantonrechter is, gelet op het Dexia-arrest [1] , gehouden om onderzoek te doen naar (mogelijk) oneerlijke bedingen in de toepasselijke algemene voorwaarden. Volgens de Europese Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: Richtlijn 93/13/EEG) is een beding oneerlijk wanneer dit het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De kantonrechter moet in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet eerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak niet eerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
5.3.
De kantonrechter heeft in een eerder vonnis in een andere zaak van dezelfde eisende partij (tussenvonnis van 21 september 2022: ECLI:NL:RBNHO:2022:12638 en eindvonnis van 16 november 2022: ECLI:NL:RBNHO:2022:12639, beiden te vinden op rechtspraak.nl) geoordeeld dat deze bedingen niet oneerlijk zijn. De kantonrechter ziet, gelet op het gestelde in de dagvaarding en uitgaande van de huidige stand van de jurisprudentie, in deze zaak geen aanleiding om daar anders over te denken
.
5.4.
Verder is van belang dat artikel 8.2 van de algemene voorwaarden luidt: ‘
Indien Parking aan Zee genoodzaakt is een sommatie, ingebrekestelling of ander exploot aan de Klant te doen uitbrengen of in geval van noodzakelijke procedures tegen de Klant, is de Klant verplicht alle daarvoor gemaakte kosten, waaronder de kosten van rechtskundige bijstand, zowel in als buiten rechte, aan Parking aan Zee te vergoeden. Voor zover incassomaatregelen noodzakelijk zijn, worden de buitengerechtelijke kosten tussen partijen bij voorbaat vastgesteld op 15% van de onbetaalde hoofdsom, met een minimum van € 250,-, tenzij hiervoor een andersluidende bindende wettelijke regeling geldt.
5.5.
Dit artikel wordt vermoed oneerlijk te zijn omdat het ten nadele van de consument afwijkt van het bepaalde in artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Met de zinsnede ‘
tenzij hiervoor een andersluidende bindende wettelijke regeling geldt’ in artikel 8.2 is onvoldoende duidelijk en begrijpelijk gemaakt dat de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten volgt uit artikel 6:96 BW en het Besluit. Dat geldt te meer nu in afwijking van de wettelijke regeling de hoogte van die kosten op 15% wordt vastgesteld, terwijl op grond van de wettelijke regeling een staffel geldt en de onbetaalde hoofdsom niet op voorhand is gemaximeerd. Bovendien suggereert dit beding dat zodra de eisende partij een sommatie, ingebrekestelling of ander exploot verstuurt incassokosten verschuldigd zijn, terwijl dat pas het geval is nadat er een veertiendagenbrief is verstuurd als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW. Hiervan mag niet worden afgeweken. De eisende partij krijgt de gelegenheid om zich hierover uit te laten.
5.6.
De eisende partij wordt opgedragen bij repliek een nadere, onderbouwde toelichting te geven ten aanzien van rechtsoverweging 5.5. Indien de eisende partij daaraan niet of niet volledig voldoet, zal de kantonrechter daaraan op grond van de artikelen 22 en 139 Rv de gevolgen verbinden die zij geraden acht. Ook kan de eisende partij bij repliek nog reageren op de conclusie van antwoord van de gedaagde partij.
5.7.
De gedaagde partij zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om bij dupliek te reageren op de repliek van de eisende partij.
5.8.
Iedere verdere beslissing wordt in dit stadium van het geding aangehouden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van
14 februari 2024voor repliek;
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.HvJ 27 januari 2021, C‑229/19 en C‑289/19, ECLI:NL:EU:C:68 (Dexia)