ECLI:NL:RBNHO:2024:4698

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
HAA 23/3352
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van ZW-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid bij beëindiging dienstverband

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 15 mei 2024, wordt het beroep van eiseres, een B.V., tegen de toekenning van een Ziektewet (ZW) uitkering aan haar ex-werknemer, de heer [ex-werknemer], beoordeeld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat op 8 december 2022 een ZW-uitkering aan de heer [ex-werknemer] heeft toegekend met terugwerkende kracht vanaf 12 oktober 2022. Eiseres stelt dat de heer [ex-werknemer] niet ziek uit dienst is gegaan en dat het UWV niet voldoende heeft gemotiveerd dat hij op 10 oktober 2022 arbeidsongeschikt was.

De rechtbank heeft de zaak op 5 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat het UWV niet deugdelijk heeft aangetoond dat de heer [ex-werknemer] op de genoemde datum arbeidsongeschikt was. De rechtbank wijst erop dat de heer [ex-werknemer] tot 11 oktober 2022 aangepast werk heeft verricht en dat er geen duidelijke indicatie is dat hij op 10 oktober 2022 niet in staat was om zijn werkzaamheden uit te voeren.

De rechtbank vernietigt het besluit van het UWV en draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Tevens moet het UWV het griffierecht van € 365,- vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 1.750,- aan eiseres betalen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten over arbeidsongeschiktheid en de rechten van werknemers onder de Ziektewet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/3352

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. F. Bovenberg),
en
de Raad van bestuur van Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M. van der Feer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aan haar ex-werknemer, de heer [ex-werknemer] ( [naam] ).
1.1.
Met het primaire besluit van 8 december 2022 heeft verweerder aan [naam] een ZW-uitkering toegekend met ingang van 12 oktober 2022. De uitkering wordt doorbelast aan eiseres, omdat [naam] volgens verweerder bij eiseres ziek uit dienst is gegaan.
1.2.
Met het bestreden besluit van 14 april 2023 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. [naam] was tot 11 oktober 2022 in dienst bij eiseres. Hij had ontslag genomen in verband met een aangeboden baan elders, waar hij meer kon verdienen. Vanwege ziekte kon hij echter niet starten bij deze nieuwe werkgever en [naam] heeft bij verweerder gemeld dat hij met ingang van 10 oktober 2022 ziek is. Hierna neemt verweerder het primaire besluit. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en maakt bezwaar. Volgens eiseres is niet helder wanneer de arbeidsongeschiktheid is ontstaan en is [naam] niet ziek uit dienst gegaan. Daarnaast stelt eiseres dat mogelijk sprake is van een benadelingshandeling.
3. Met het bestreden besluit wordt het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geoordeeld dat de eerste ziektedag van 10 oktober 2022 kan worden gehandhaafd. Dit vanwege het feit dat [naam] op 10 oktober 2022 aangepast werk bij eiseres verrichte. Tevens is geen sprake van een benadelingshandeling. Toen [naam] ontslag nam in september 2022 was hij immers niet arbeidsongeschikt.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het bestreden besluit in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres heeft primair aangevoerd dat [naam] niet ziek uit dienst is gegaan en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid op 10 oktober 2022 is ingetreden. Sinds september 2022 verrichte [naam] aangepast werk. Er waren toen ziekteverschijnselen, maar [naam] was daarmee niet ongeschikt voor zijn functie. [naam] werkte als winkelmedewerker, en dit is een brede en flexibele functie. Alle onderdelen van deze functie kunnen beschouwd worden als maatgevende arbeid. Indien één van de onderdelen door ziekteverschijnselen niet meer kan worden uitgevoerd, is dus nog geen sprake van ongeschiktheid voor de functie. [naam] heeft op 10 oktober 2022, ondanks zijn ziekteverschijnselen, een volledige dag gewerkt. Ook was hij tot de datum van zijn ingreep op 28 oktober 2022 nog beschikbaar voor zittend werk. De ziekte is dus pas ontstaan vanuit een werkloze situatie. Verder is ter zitting nog toegevoegd dat gelet op de jurisprudentie gekeken moet worden naar het laatste feitelijk verrichte werk. Dit waren kassawerkzaamheden en daarvoor was [naam] niet ongeschikt. Daarbij is verwezen naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 29 april 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1688) en van 11 januari 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:47).
7. De primaire beroepsgrond slaagt. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat niet deugdelijk is gemotiveerd dat bij [naam] sprake is van arbeidsongeschiktheid op 10 oktober 2022. Daarbij is het volgende van belang.
8. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak wordt onder ‘zijn arbeid’, als bedoeld in artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW, verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid.
9. Niet in geschil is dat [naam] sinds september 2022 aangepast werk verrichtte in de vorm van kassawerkzaamheden, omdat zijn eerdere werk door knieklachten te zwaar was geworden. [naam] heeft dit aangepaste werk geruime tijd verricht voordat hij uit dienst trad bij eiseres. Dat [naam] in zijn functie eerder voornamelijk aan het lopen, sjouwen, laden en lossen was, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen, doet niet af aan het feit dat de werkzaamheden zoals deze laatstelijk zijn verricht, enkel kassawerkzaamheden betroffen. [naam] heeft zich immers met terugwerkende kracht ziekgemeld vanaf 10 oktober 2022, en op dat moment verrichte hij al enige tijd het aangepaste werk.
10. Verweerders conclusie dat [naam] op 10 oktober 2022 niet geschikt was voor zijn arbeid, kan gelet op het voorgaande niet worden gevolgd. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte overwogen dat, omdat laden, lossen en lopen niet meer mogelijk was, [naam] niet geschikt was voor zijn maatgevende arbeid in volle omvang. Gebleken is namelijk dat de functie in volle omvang laatstelijk niet meer inhield dan de (aangepaste) kassawerkzaamheden. De verwijzing van verweerder naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 november 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2388) treft ook geen doel. In die zaak werd immers geconcludeerd dat de nachtdiensten wegens ziekte niet meer konden worden uitgevoerd terwijl deze wel behoorden tot de functie in volle omvang zoals deze laatstelijk werd verricht. De opmerking van verweerder ter zitting, dat de eerste ziektedag net zo goed in september 2022 had kunnen zijn, leidt ook niet tot een ander oordeel. [naam] heeft zich immers ziek gemeld met ingang van 10 oktober 2022, en verweerder heeft deze datum als eerste ziektedag overgenomen.
11. Nu de primaire beroepsgrond slaagt bestaat geen aanleiding voor bespreking van de overige beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
12.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
12.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De proceskostenvergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 14 april 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Boon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.