ECLI:NL:RBNHO:2024:9840

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
C/15/351851 HA RK 24-58
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

In deze zaak heeft verzoekster op 26 april 2024 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. M.E. Francke, de rechter in een lopende strafzaak. De wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland heeft op 30 mei 2024 uitspraak gedaan op dit verzoek. Verzoekster was niet verschenen op de zitting van 29 april 2024, waardoor er geen bespreking van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden. De wrakingskamer overweegt dat de rechter niet op de hoogte was van het wrakingsverzoek tijdens de behandeling van de hoofdzaak, en dat de stelling van verzoekster dat de rechter haar had moeten informeren over de verwijzing van de hoofdzaak naar de rechtbank niet kan leiden tot wraking, aangezien de verwijzing door het gerechtshof Amsterdam is gedaan. De wrakingskamer concludeert dat de planning van de zitting op korte termijn geen grond voor wraking oplevert, omdat dit een procesbeslissing is. Ook de weigering om bepaalde processtukken te verstrekken wordt door de wrakingskamer niet als een grond voor wraking gezien, omdat de rechter heeft aangegeven dat verzoekster over dezelfde stukken beschikte als zijzelf. Uiteindelijk wijst de wrakingskamer het verzoek tot wraking af, omdat de feiten en omstandigheden die door verzoekster zijn aangevoerd geen aanleiding geven om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/351851/ HA RK 24/58
Beslissing van 30 mei 2024
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres]
verzoekster.

1.Procesverloop

1.1
Verzoekster heeft bij brief van 26 april 2024 schriftelijk de wraking verzocht van mr. M.E. Francke (hierna: de rechter), rechter in het bij de rekestenkamer van deze rechtbank, sectie straf, locatie Haarlem, aanhangige verzetschrift tegen een dwangbevel in de rekestenzaak met raadkamernummer 24-007264 (hierna te noemen: de hoofdzaak).
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is behandeld op de zitting van de wrakingskamer van 23 mei 2024. Verzoekster is ter zitting verschenen. De rechter heeft er vanaf gezien om op zitting te verschijnen.

2.Feiten

Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 oktober 2022 zijn aan verzoekster twee schadevergoedingsmaatregelen opgelegd van totaal € 2.000,-. De betalingsverplichting bedraagt met wettelijke rente en wettelijke verhogingen inmiddels € 2.702,33. Omdat verzoekster nalatig bleef het bedrag van de maatregel tijdig volledig te voldoen, heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB), de wederpartij in de hoofdzaak, op 16 februari 2024 een dwangbevel uitgevaardigd. Tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel heeft verzoekster op 8 maart 2024 een verzetschrift ingediend bij het gerechtshof Amsterdam. Het gerechtshof Amsterdam heeft het verzetschrift diezelfde dag doorgezonden aan de rechtbank Noord-Holland en heeft verzoekster meegedeeld dat de rechtbank Noord-Holland de instantie is waar het verzet in behandeling zal worden genomen. De behandeling van het verzetschrift was geagendeerd voor 29 april 2024.

3.Het standpunt van verzoekster

A. Verzoekster stelt dat op het moment van doorzending van het verzetschrift naar de rechtbank Noord-Holland al vast stond dat de rechtbank Noord-Holland over een dossier beschikte dat van belang is voor de beslissingen in de verzetprocedure. De rechter heeft echter verzuimd haar te informeren over de reden van de verwijzing en om haar nadere informatie te verstrekken over de gang van zaken.
B. Na de verwijzing door het gerechtshof Amsterdam heeft de rechter op zeer korte termijn, namelijk op 29 april 2024 om 11.45 uur, een zitting ingepland terwijl daar normaal gesproken meer dan zeven maanden voor staat. Bovendien was niet duidelijk of de rechter op dat moment over de dossierstukken beschikte. Verzoekster is daarover wederom niet geïnformeerd.
C. Vervolgens heeft verzoekster tot drie keer toe verzocht om het procesdossier voor de zitting van 29 april 2024. Dat is volgens haar niet aan haar verstrekt. Zij heeft alleen het verweerschrift van het CJIB en het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 oktober 2022 ontvangen.
D. Daarnaast is volgens verzoekster ook nog een andere strafzaak aanhangig bij de rechtbank Noord-Holland, geregistreerd onder parketnummer 15.095601.20, in het kader van de (onderhandse) verkoop van Wervershoof D2734 (thans D2737). Voor de behandeling van deze zaak is volgens verzoekster nog geen datum bekend. Ook de stukken met betrekking tot dit strafdossier heeft de rechter volgens verzoekster ten onrechte niet verstrekt dan wel achtergehouden, zodat aan verzoekster de mogelijkheid om de executie van de opgelegde maatregel tot schadevergoeding te schorsen, wordt ontnomen.
Ter zitting heeft verzoekster in aanvulling op het wrakingsverzoek aangevoerd dat uit een
e-mail van de strafgriffie van 26 april 2024 volgt dat de rechter het wrakingsverzoek wilde behandelen op de zitting van 29 april 2024, hetgeen niet is toegestaan. In die mail staat immers dat het wrakingsverzoek op die datum zal worden besproken. Voorts stelt verzoekster dat het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 oktober 2022 en de last van de minister voor Rechtsbescherming ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel niet zijn opgenomen in het dossier van het CJIB. De rechter heeft het dossier zelf samengesteld en een neparrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 oktober 2022 aan het dossier toegevoegd, aldus verzoekster.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat, gelet op het voorgaande - het niet informeren van verzoekster over de verwijzing, de planning van de hoofdzaak en het weigeren van het verstrekken van het procesdossier in de hoofdzaak en het procesdossier in de zaak met parketnummer 15.096601.20 - bij verzoekster de schijn van partijdigheid in strijd met artikel 6, eerste lid, van het Verdrag voor de Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is gewekt en het verzoek tot wraking moet worden toegewezen.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek. Zij ziet geen grond waarom zij het verzet tegen het dwangbevel niet onpartijdig zou kunnen behandelen. Zij heeft – samengevat – voorts als volgt gereageerd.
Verzoekster heeft het verzet ingediend bij het gerechtshof Amsterdam. Het gerechtshof Amsterdam heeft het verzetschrift, conform de toepasselijke wettelijke bepalingen, voor verdere behandeling doorgestuurd naar de rechtbank. De behandeling van het verzetschrift van verzoekster stond gepland op de zitting van 29 april 2024. Een aantal dagen voor de zitting heeft de strafgriffie met instemming van de rechter aan een verzoek van verzoekster voldaan, door aan verzoekster de naam van de behandelend rechter mee te delen en de schriftelijke reactie van het CJIB op het verzetschrift aan verzoekster te verstrekken . De rechter heeft de griffie tevens de opdracht gegeven om aan verzoekster ten aanzien van de hoofdzaak dezelfde stukken te verstrekken als zij zelf ter beschikking had. Daarbij merkt de rechter op dat de strafrechtelijke veroordeling door (eerst) de rechtbank
(dit betreft de zaak met parketnummer 15.095601.20)en (in beroep) het gerechtshof Amsterdam
(dit betreft het arrest van 25 oktober 2022 met parketnummer 23.001828.20)en dus de daaraan ten grondslag liggende stukken volgens de wet geen onderdeel zijn van de toets die in de raadkamerprocedure moet worden aangelegd. De rechter beschikt dus niet over deze stukken en ook niet over stukken ten aanzien van een verkoop van een woning of stukken die anderszins raken aan de strafrechtelijke veroordeling en/of wat daaraan vooraf is gegaan, waaraan verzoekster refereert.

5.De beoordeling

5.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenoemde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter (de zogenoemde objectieve toets).
5.2.
Allereerst overweegt de wrakingskamer dat verzoekster op de zitting van 29 april 2024 niet was verschenen, zodat toen feitelijk geen bespreking van het wrakingsverzoek door de rechter heeft plaatsgevonden. Wat er van het voornemen van de rechter tot die bespreking ook zij, er is dus geen grond om te concluderen dat de rechter ondanks het wrakingsverzoek is doorgegaan met de behandeling van de zaak. Die omstandigheid kan daarom niet tot inwilliging van het wrakingsverzoek leiden.
5.3
Ten aanzien van de stelling dat de rechter verzoekster had moeten informeren omtrent de verwijzing van de hoofdzaak naar de rechtbank Noord-Holland overweegt de wrakingskamer dat deze grond reeds niet tot wraking kan leiden, omdat niet de rechter de zaak heeft verwezen, maar het gerechtshof Amsterdam. Dit is dus geen omstandigheid die aan (optreden van) de rechter kan worden toegerekend zodat hieruit, wat er overigens van een dergelijke grond ook zij, ook geen vooringenomenheid van de rechter kan blijken.
5.4
Het feit dat de zaak vervolgens op - volgens verzoekster - korte termijn op zitting is gepland, levert ook geen grond voor wraking op, nu dit een procesbeslissing is. Een procesbeslissing als zodanig kan geen grond voor wraking vormen. Wraking is geen rechtsmiddel om de juistheid van zo’n beslissing aan de orde te stellen. [1]
5.5
Ten aanzien van de weigering tot verstrekking van de processtukken stelt de rechtbank vast dat uit de reactie van de rechter volgt dat zij opdracht aan de strafgriffie had gegeven om alle stukken met betrekking tot de hoofdzaak aan verzoekster ter beschikking te stellen. De rechter heeft daarbij aangegeven dat het eerdere strafdossier, dat ten grondslag lag aan het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 oktober 2022 waarin de schadevergoedingsmaatregel is uitgesproken, geen onderdeel uitmaakt van de processtukken en dat zij daar dus niet over beschikt. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat verzoekster over dezelfde stukken als de rechter beschikte. Gelet op deze feiten en omstandigheden mist ook deze wrakingsgrond, wat er overigens van die grond ook zij, feitelijke grondslag nu van het weigeren van stukken geen sprake is.
5.6
De feiten en omstandigheden die verzoekster ter onderbouwing van haar verzoek naar voren heeft gebracht, leveren geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking. De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen.
5.7
De wrakingskamer merkt ten aanzien van de stelling van verzoekster dat er nog een andere zaak, met parketnummer 15.095601.20, aanhangig zou zijn, nog op dat uit het uittreksel justitiële documentatie dat zich bij de stukken in de hoofdzaak bevindt, blijkt dat deze zaak is afgedaan. Het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 oktober 2022 (met parketnummer 23.001828.20) is de uitspraak in hoger beroep van deze zaak. Ook de stelling dat stukken uit dat dossier aan haar hadden moeten worden gezonden, kan daarom niet tot wraking leiden.
5.8
Voor zover verzoekster in haar pleitnotitie dan wel anderszins ter zitting nieuwe wrakingsgronden heeft aangevoerd, blijven deze gelet op artikel 513, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering buiten beschouwing, aangezien alle gronden tegelijk moeten worden voorgedragen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
5.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster en de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. T. van Muijden en mr. K. van Dijk, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van B.H.E. Zuidam, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2024.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1413.