ECLI:NL:RBNHO:2025:10476

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
24/181 en 24/182
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vergunningen op grond van de Alcoholwet voor horecabedrijven wegens slecht levensgedrag leidinggevende

Op 12 september 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaken HAA 24/181 en HAA 24/182, waarin eisers, vertegenwoordigd door [B.V. 1] en [B.V. 2], in beroep gingen tegen de intrekking van hun vergunningen op grond van de Alcoholwet door de burgemeester van Haarlem. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester terecht de vergunningen had ingetrokken, omdat de leidinggevende van de horecabedrijven van slecht levensgedrag was. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester op basis van diverse incidenten en gedragingen een patroon had vastgesteld dat de betrouwbaarheid van de leidinggevende in twijfel trok. De rechtbank behandelde de beroepsgronden van eisers, waaronder de onschuldpresumptie en het evenredigheidsbeginsel, maar verwierp deze. De rechtbank stelde vast dat de burgemeester voldoende grond had om de vergunningen in te trekken, gezien de veiligheid van minderjarigen en de herhaalde incidenten in de horecagelegenheden. De beroepen van eisers werden ongegrond verklaard, en zij kregen geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 24/181 en HAA 24/182

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 september 2025 in de zaken tussen

[B.V. 1] en [B.V. 2] ., uit [plaats] , eisers

(gemachtigden: mr. S.T. Blom, mr. A.A. Bloemberg en mr. G.J.S. Pannekoek),
en

de burgemeester van de gemeente Haarlem (de burgemeester), verweerder

(gemachtigden: mr. B.S. Jaasma en mr. M.H.A. Bakkum).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de beroepen van eisers tegen de intrekking van de op grond van de Alcoholwet aan eisers verleende vergunningen ten behoeve van de horecabedrijven [horecagelegenheid 1] (HAA 24/181), [horecagelegenheid 2] en [horecagelegenheid 3] (HAA 24/182). Eisers zijn het niet eens met de intrekking van de vergunningen. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de beroepen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de burgemeester de vergunningen heeft mogen intrekken. Naar het oordeel van de rechtbank kon de burgemeester concluderen dat de heer [naam] (hierna (ook): “(de) leidinggevende” of “(de) eigenaar”) van de horecaondernemingen van slecht levensgedrag is. De burgemeester heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de gedragingen en incidenten die aan de besluitvorming ten grondslag zijn gelegd een patroon laten zien die iets zeggen over de betrouwbaarheid van de leidinggevende om zijn horecabedrijven op verantwoorde wijze uit te oefenen. Eisers krijgen geen gelijk en de beroepen zijn dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met de bestreden besluiten van 30 mei 2023 heeft de burgemeester de vergunning op grond van de Alcoholwet ingetrokken van de drie horecabedrijven. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Met de bestreden besluiten van 8 december 2023 op de bezwaren van eisers is de burgemeester bij die besluiten gebleven.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
De burgemeester heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
Eisers hebben de rechtbank bij brieven van 24 december 2024 en 5 juni 2025 verzocht om met toepassing van artikel 8:62, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de behandeling ter zitting achter volledig gesloten deuren te doen plaatsvinden. De rechtbank heeft dit verzoek per brief van 6 juni 2025 afgewezen, omdat in hetgeen is aangevoerd de rechtbank geen grond ziet om af te wijken van het zwaarwegende belang dat het onderzoek ter zitting in het openbaar zal plaatsvinden.
2.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 3 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eisers en de gemachtigden van de burgemeester.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Aan [adres] [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] in Haarlem zijn de horecabedrijven [horecagelegenheid 3] , [horecagelegenheid 2] en [horecagelegenheid 1] gevestigd. Leidinggevende is directeur grootaandeelhouder (DGA) van de besloten vennootschap [B.V. 3] . Deze B.V. is DGA van de besloten vennootschappen [B.V. 2] . en [B.V. 1] , aan wie de vergunningen op grond van de Alcoholwet zijn verstrekt ten behoeve van [horecagelegenheid 3] , [horecagelegenheid 2] en [horecagelegenheid 1] . Leidinggevende staat ook als leidinggevende vermeld op de aan eisers op grond van de Alcoholwet verleende vergunningen voor de drie horecabedrijven.
4. Per brief van 14 april 2023 heeft de burgemeester aan eisers het voornemen uitgebracht om de verstrekte alcoholwetvergunningen in te trekken, omdat de leidinggevende van de horecabedrijven in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Na de door eisers ingebrachte zienswijzen heeft de burgemeester met de bestreden besluiten de alcoholwetvergunningen ingetrokken. Als gevolg van de intrekking van de alcoholwetvergunningen is de vrijstelling voor het hebben van een exploitatievergunning vervallen en mochten de horecabedrijven niet langer geopend zijn als openbare inrichting. [1] De burgemeester heeft zijn besluitvorming en het standpunt dat sprake is van slecht levensgedrag gebaseerd op het beoordelingskader dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in een uitspraak van 25 mei 2022 [2] heeft gehanteerd. In het besluit gericht aan [B.V. 1] is ook het gevaar voor openbare orde, veiligheid of zedelijkheid aan de intrekking ten grondslag gelegd.
5. In de bezwaarprocedure zijn de bezwaren ongegrond verklaard en de primaire besluiten zijn in stand gelaten onder aanvulling van de motivering. De burgemeester heeft verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie (hierna: commissie). De commissie komt gelet op alle feiten en omstandigheden tot de conclusie dat de burgemeester redelijkerwijs tot het oordeel kon komen dat de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

Toetsingskader

6. De rechtbank stelt het volgende voorop. Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Alcoholwet bepaalt dat leidinggevenden van het horecabedrijf moeten voldoen aan de eis dat zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn.
7. In artikel 20, eerste lid, van de Alcoholwet is bepaald dat het verboden is bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken aan een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. Uit het tweede lid volgt dat de vaststelling geschiedt aan de hand van een identiteitsbewijs.
8. Artikel 31 , eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Alcoholwet bepalen dat een vergunning door de burgemeester wordt ingetrokken als er respectievelijk niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 8 en 10 van de Alcoholwet gestelde eisen en wanneer zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan die de vrees rechtvaardigen dat het geldend blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.
9. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 25 mei 2022 [3] , strekt het vereiste dat een leidinggevende of exploitant niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, ertoe het belang van de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf te waarborgen. In de terminologie ligt besloten dat het om eerder getoond gedrag gaat dat in het licht van deze motieven niet past bij de verantwoordelijkheid die op een leidinggevende van een horecabedrijf rust. Bij de invulling van de eis over het levensgedrag komt de burgemeester beoordelingsruimte toe. Wanneer aan een leidinggevende van een horecabedrijf wordt tegengeworpen dat hij in enig opzicht van slecht levensgedrag is, moet dit per geval door de burgemeester worden onderbouwd. Van geval tot geval zal het verschillen welke feiten en/of omstandigheden aanleiding geven tot tegenwerping van het levensgedrag. [4]

Standpunten eisers

10. Samengevat stellen eisers in beroep het volgende. Eisers wijzen in eerste instantie op het sepot dat is gevolgd op de aangiften. Eisers betwisten voorts de in de bestuurlijke rapportages gestelde feiten die ten grondslag liggen aan de besluitvorming. De bestuurlijke rapportages zelf zouden ook (formele) gebreken kennen. Ten aanzien van de bestuurlijke rapportages van 6 februari 2017, 17 oktober 2016 en 19 april 2023 worden nog concrete gronden naar voren gebracht. Het bestuurlijk ingrijpen door de burgemeester is volgens eisers onlosmakelijk verbonden aan het strafproces, zodat de onschuldpresumptie doorwerkt in het bestuursrecht. Er is ook geen sprake van bewezen daderschap. De burgemeester hecht volgens eisers meer waarde aan verklaringen van derden opgenomen in de bestuurlijke rapportages dan aan de verklaringen met betrekking tot de betwistingen van eisers. Daarom is volgens eisers sprake van vooringenomenheid bij de burgemeester. De conclusie is dat geen sprake is van slecht levensgedrag noch van vrees voor gevaar voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Tenslotte stellen eisers dat de besluiten in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel en de besluiten in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel zijn genomen.

Beoordeling door de rechtbank

Inhoudelijk
De twee aangiften
11. De rechtbank stelt voorop dat de beroepsgronden zich concentreren op de strafrechtelijke aangiften van twee meisjes betreffende een incident in november 2022. Eisers gaan naar het oordeel van de rechtbank daarmee voorbij aan het feit dat de burgemeester en de commissie niet alleen de verklaringen van die twee meisjes betrekken bij hun oordeelsvorming, maar in hoofdzaak de inhoud van alle bestuurlijke rapportages. Datgene wat volgt uit de aangiftes is ook niet aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd. De rechtbank betrekt in de beoordeling het gehele dossier en de daarin opgenomen bestuurlijke rapportages. Alle beroepsgronden die zien op het strafrechtelijke onderzoek dan wel het sepot voor wat betreft het incident in november 2022 behoeven daarom geen verdere bespreking, omdat de rechtbank de inhoud van deze verklaringen niet ten grondslag legt aan haar beoordeling.

De bewijswaarderingsmaatstaf

12. Anders dan in het strafrecht, is in het bestuursrecht sprake van een vrije bewijsleer. Dit betekent dat het bestuursorgaan de overtuiging moet hebben dat bepaalde feiten zich hebben voorgedaan. In het bestuursrecht geldt de bewijsmaatstaf van aannemelijkheid. Dit behelst meer dan een begin van bewijs en een enkel vermoeden.
In onderhavige procedures beziet de rechtbank de verstrekte bewijsmiddelen afzonderlijk en in samenhang en oordeelt of de feiten zo waarschijnlijk zijn dat zij als vaststaand behoren te worden aangenomen, waardoor op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet worden verkregen dat de beslissing van de burgemeester juist is. Eisers hebben aangegeven moeite te hebben met de in de bestuursrecht toegepaste bewijswaarderingsmaatstaf en geven de voorkeur aan een zwaardere bewijswaarderingsmaatstaf, zoals deze in het strafrecht wordt gehanteerd. De rechtbank ziet geen reden om dit standpunt te volgen.
De bewijsmiddelen
13. De aan de besluitvorming ten grondslag gelegde bewijsmiddelen bestaan uit meerdere bestuurlijke rapportages opgesteld door opsporingsambtenaren. De bestuurlijke rapportages zijn gebaseerd op ambtsedig opgemaakte processen-verbaal van bevindingen en getuigenverklaringen, politiemutaties van geconstateerde incidenten en gesloten en open bronnen. Voor zover eisers menen dat de in de bestuurlijke rapportages opgenomen getuigenverklaringen of andere bevindingen niet zouden mogen meewegen, omdat deze niet zouden zijn waargenomen door de verbalisanten zelf, geldt het volgende. Bij bewijsmiddelen die bestaan uit door verbalisanten opgemaakte processen-verbaal wordt door de bestuursrechter aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 344, lid 1, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). [5] Artikel 344, lid 1, aanhef en onder 2, Sv luidt als volgt:
“Onder schriftelijke bescheiden worden verstaan processen-verbaal en andere geschriften, in den wettelijken vorm opgemaakt door colleges en personen, die daartoe bevoegd zijn, en behelzende hunne mededeeling van feiten of omstandigheden, door hen zelf waargenomen of ondervonden.”
13.1.
Anders dan eisers menen, zijn de getuigenverklaringen uit 2012 en 2022, zoals opgenomen in de bestuurlijke rapportages, bewijsmiddelen in de zin van artikel 344, eerste lid, aanhef onder 2, Sv. Ook in de zin van artikel 6 van het EVRM zijn deze verklaringen overigens autonoom aan te merken als bewijsmiddelen. [6] De in de bestuurlijke rapportages opgenomen verklaringen kunnen dus worden meegewogen voor het bewijs.
Wat is ten grondslag gelegd aan de besluitvorming?
14. Aan de besluitvorming zijn meerdere incidenten, die zijn opgenomen in diverse bestuurlijke rapportages, waarschuwingen en besluiten ten grondslag gelegd.
2009-2013
14.1.
Op 22 april 2013 is een bestuurlijke rapportage opgesteld naar aanleiding van een aantal incidenten in [horecagelegenheid 4] [7] en de vermoedelijke betrokkenheid van de leidinggevende hierbij. In de rapportage wordt, onder meer, vermeld dat op 12 augustus 2009 een mutatierapport is opgesteld naar aanleiding van een melding van een moeder dat een vriendin van haar dochter dronken zou zijn gevoerd door de eigenaar van [horecagelegenheid 4] , dat ze 10 drankjes van de eigenaar kreeg en dat hij haar probeerde te tongzoenen. Ook wordt in deze bestuurlijke rapportage melding gemaakt van een proces-verbaal van bevindingen van oktober 2012 waarin is verklaard dat de meldster een vip-bandje kreeg en allemaal gratis onbeperkt drank.
14.2.
Verder zijn in de bestuurlijke rapportage meerdere getuigenverklaringen opgenomen:
- een proces-verbaal verhoor getuige (op dat moment 17 jaar oud), waarin zij verklaart met twee vriendinnen van 15 jaar oud en een vriendin van 16 jaar oud naar [horecagelegenheid 4] was gegaan. Ze kent de leidinggevende via-via en werd vip, dit betekent dat leidinggevende steeds drank voor je haalt. Er staan wel 20 meisjes in de vip-ruimte en de leidinggevende ook. Hij staat daar te zoenen met meisjes. Ook is verklaard dat hij speciale bandjes heeft en die aan meisjes geeft. Meisjes van 15 of 14 die nog niet naar binnen mogen geeft hij buiten al een bandje. Die meisjes hebben dan zijn nummer. Zij whatsappen en de leidinggevende komt ze een bandje brengen. Als ze al een bandje om hebben dan weet de portier dat hij dat meisje binnen moet laten;
- een aanvullend proces-verbaal van verhoor van 18 december 2012 met getuige I waarin staat vermeld dat de leidinggevende dozen vol met Flügel pakt en uitdeelt; Ook is verklaard dat de vip-room een soort podium is en de leidinggevende aan meisjes zit:
- een proces-verbaal van verhoor van 18 december 2012 met getuige II, waarin zij verklaart dat zij weet dat er veel meisjes onder de 16 jaar binnen komen. Zij denkt dat ze whatsappen of sms’en en dan komt hij naar buiten en geeft ze een vip-bandje. Ze krijgen drank. De eigenaar staat met meisjes te zoenen. Ze heeft dat een keer gezien. De eigenaar heeft een vriendin van haar gewhatsappt in de trant van “kom je bij mij slapen vannacht”;
- een proces-verbaal van verhoor van 18 december 2012 getuige III, waarin vergelijkbaar wordt verklaard. Ook wordt verklaard dat zodra de leidinggevende naar de deur gaat de portiers er niets aan doen. De portiers gaan dan opzij;
- een proces-verbaal van verhoor van getuige IV van 15 december 2012, waarin is verklaard dat ze naar binnen kon toen ze onder de 16 was. De eigenaar komt dan naar buiten en geeft een vip-bandje en drank. De bewakers zijn streng aan de deur, die laten minderjarigen niet naar binnen; en
- een proces-verbaal van verhoor van getuige V van 15 december 2012 dat zij de eerste keer naar binnen ging toen zij twee maanden 15 jaar was. De leidinggevende heeft haar toen naar binnen gehaald. Hij heeft een armbandje bij haar omgedaan, dat betekent dat je vip bent. De leidinggevende deelt muntjes uit.
14.3.
De getuigenverklaringen zijn gedetailleerd, consistent en komen met elkaar overeen, wat maakt dat de verklaringen naar het oordeel van de rechtbank betrouwbaar zijn.
2016-2017
14.4.
Op 17 oktober 2016 is een bestuurlijke rapportage opgesteld over [horecagelegenheid 5] . In deze bestuurlijke rapportage is op pagina 4 een overzicht opgenomen van het aantal incidenten bij de verschillende horeca ondernemingen in [adres] in Haarlem. Hierin is vermeld dat in de periode 12 april 2014 tot en met [nummer 3] juli 2016 106 incidenten hebben plaatsgevonden bij [horecagelegenheid 5] . In de bestuurlijke rapportage staat een uiteenzetting van de incidenten.
14.5.
In de bestuurlijke rapportage staat dat verschillende malen de schriftelijke afspraken, die op 26 april 2016 zijn gemaakt tussen de eigenaar van [horecagelegenheid 5] , de hoofdbeveiliger van [horecagelegenheid 5] , de gemeente Haarlem en de politie, niet worden nageleefd.
14.6.
Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage is op 15 december 2016 namens de burgemeester een waarschuwingsbrief verstuurd, wegens meerdere incidenten die de openbare orde en veiligheid verstoren.
14.7.
Op 6 februari 2017 is een bestuurlijke rapportage opgesteld, waarin is vermeld dat op 5 februari 2017 een mishandeling heeft plaatsgevonden, waarbij een van de portiers van [horecagelegenheid 5] betrokken was. Vervolgens is [horecagelegenheid 5] per besluit van 20 maart 2017 voor 14 dagen gesloten op last van de burgemeester.
2020
14.8.
Per brief van 11 oktober 2017 is door de burgemeester – naar aanleiding van een onderzoek alcoholverstrekking aan minderjarigen – een waarschuwing voor het schenken van alcohol aan minderjarigen uitgevaardigd.
14.9.
Per besluit van 18 augustus 2020 is door de voorzitter van de Veiligheidsregio Kennemerland gelast [horecagelegenheid 1] voor 14 dagen te sluiten wegens overtredingen van de “noodverordening COVID-19 Veiligheidsregio Kennemerland’.
2022-2023
14.10.
In de bestuurlijke rapportage van 4 april 2023 is vermeld dat in de periode 6 mei 2022 tot en met 20 maart 2023 90 incidenten hebben plaatsgevonden. Daarbij wordt, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Het meisje, de dochter, is als getuige gehoord door de politie. (…) En dat ze een aantal dagen daarvoor geappt werd door [naam] . Ze verklaarde vaker op 18 min feesten geweest te zijn in [horecagelegenheid 1] . [naam] nodige haar en haar vriendinnen uit voor Vip tickets. (…) [naam] weet dan dat ze 16 jaar oud is. Ze verklaart hier letterlijk over: “ik vermoed dat een vriendin van mij tegen hem gezegd heeft dat ik 16 was, want op de app zei hij tegen mij dus je bent wel een feestbeest want je bent 16’. Zij een haar vriendinnen worden aan de zijkant van de club binnengelaten. Ze verklaart aanvullend dat ze van [naam] een vip-bandje krijgt en dat ze gratis drank mag halen, ook alcohol. (…) Ze kreeg shotjes van [naam] die haar aanmoedigde om alcohol te drinken. Ze durft geen nee te zeggen en drinkt door. Dan weet ze zich niks meer te herinneren en wordt in het ziekenhuis met een 3.6 promille alcohol in haar bloed. Ze verklaarde dat een vriendinnetje van haar hetzelfde was overkomen en ook onder die omstandigheden in het ziekenhuis is beland.”
14.11.
Ten aanzien van het verstrekken van alcohol aan minderjarigen wordt vermeld dat op 27 mei 2022 een jongen van 15 jaar was gevallen met zijn fiets, en dat zijn moeder heeft verklaard dat hij de club was ingelaten en veel alcohol zou hebben gedronken. Op 4 juni 2022 treffen rapporteurs een jongen van 17 jaar aan die onder invloed van alcohol is en verminderd aanspreekbaar, hij heeft verklaard in [horecagelegenheid 1] te zijn geweest. Op 30 juli 2022 zien rapporteurs tegenover [horecagelegenheid 1] een meisje van 17 jaar op straat zitten welke steeds wegvalt en onder invloed van alcohol is. Zij geeft aan dat zij samen met vriendinnen in [horecagelegenheid 1] is geweest. Ook wordt die dag een jongen van 14 jaar buiten aangetroffen die heeft verklaard in [horecagelegenheid 1] te zijn geweest.
14.12.
Verder staat vermeld dat rapporteurs zien dat 8 mei 2022 een man uit de club wordt gezet. De man heeft een bloedneus en is kennelijk hevig onder invloed van alcohol. Meerdere vrienden van de man verklaarden dat hij door de beveiliger zou zijn geslagen en dat hij niks had gedaan. Op 26 mei 2022 wordt aangifte van mishandeling door een beveiliger gedaan. Rapporteurs horen op 2 juli 2022 iets wat op een conflict lijkt ter hoogte van [horecagelegenheid 1] . Naderhand is een gesprek gevoerd met de hoofdbeveiliging. Op 14 januari 2023 is aangifte mishandeling gedaan tegen een beveiliger van [horecagelegenheid 1] .
14.13.
Op 19, 25 april en 10 mei 2023 zijn aanvullende bestuurlijke rapportages opgesteld.
Slecht levensgedrag
15. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bestuurlijke rapportages een patroon, waarbij het over een lange periode de leidinggevende zelf is die minderjarigen binnenlaat, alcohol aan minderjarigen (en voor 1 januari 2014 aan minderjarigen jonger dan 16 jaar) schenkt, vip-bandjes aanbiedt en hen aanmoedigt meer te drinken. Uit de diverse verklaringen wordt duidelijk dat met een vip-bandje alcohol wordt verkregen. Zoals door de burgemeester terecht is vermeld in het verweerschrift, kunnen eisers zich dan ook niet verschuilen achter de stelling dat het in de gehele horeca praktijk is dat aan minderjarigen alcohol wordt verstrekt en dit hen niet verweten kan worden, nu het juist de leidinggevende zelf is die hier actief aan bijdraagt. Dit past in zijn geheel niet bij de verantwoordelijkheid van een leidinggevende met een alcoholvergunning.
15.1.
Het schenken van alcohol aan minderjarigen is door eisers niet betwist, anders dan de enkele blote stelling dat het niet klopt. Door eisers is tegenover de getuigenverklaringen en bevindingen van de verbalisanten en toezichthouders geen enkele, met concrete feiten en omstandigheden ondersteunde, verklaring gegeven. Ook zijn geen verklaringen van bijvoorbeeld personeelsleden toegevoegd die een andersluidend verhaal zouden kunnen onderbouwen. Door eisers wordt weliswaar gesteld dat een streng deurbeleid wordt gehanteerd en is ter zitting nog aangevoerd dat actief binnen op leeftijd wordt gecontroleerd, maar dit standpunt wordt ondergraven door het gedrag van de leidinggevende zelf die bewust vip-bandjes heeft aangeboden aan minderjarigen die nog geen alcohol mogen drinken. Het standpunt van (de gemachtigde van) eisers ter zitting dat alleen tijdens een besloten feest alcohol is geschonken aan een minderjarige ziet eraan voorbij dat ook op een besloten feest geen alcohol aan minderjarigen mag worden geschonken.
15.2.
Ook ten aanzien van de geweldsincidenten is sprake van een patroon over een langere periode, waarbij de leidinggevende meerdere malen is aangesproken over het handelen van de beveiliging van [horecagelegenheid 1] (en/of één van de rechtsvoorgangers) naar aanleiding van de geweldsincidenten. Daarbij zijn meerdere waarschuwingsbrieven uitgevaardigd door de burgemeester. Al in 2016 is een rechtsvoorganger van [horecagelegenheid 1] hiervoor gewaarschuwd, waarbij is gebleken dat schriftelijke afspraken met de politie en de gemeente niet zijn nagekomen. De geweldsincidenten zijn door eisers inhoudelijk niet betwist. De incidenten worden door eisers gebagatelliseerd met een onterechte verwijzing naar de vermeende algemene bekende problematiek behorend bij het runnen van een horecagelegenheid. Het ging namelijk bij de door eisers gedreven ondernemingen om buitengewoon veel incidenten, veel meer dan bij de overige horecagelegenheden.
15.3.
Daarbovenop komen nog de incidenten in verband met de overtreding van de destijds van kracht zijnde covid-maatregelen.
Formele beroepsgronden
16. Eisers hebben ook een aantal formele beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank zal deze hieronder bespreken.
Ne bis-in-idem
17. Ten aanzien van de bestuurlijke rapportage van 6 februari 2017 en de daaruit uitgevaardigde waarschuwingsbrief van 11 oktober 2017 zou sprake zijn van het verbod op het tweemaal bestraffen (het zogeheten ne-bis-in-idem beginsel). Deze beroepsgrond slaagt alleen daarom al niet, omdat geen sprake is van een ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. [8]
Onschuldpresumptie, daderschap en vooringenomenheid
18. In het kader van de beoordeling of sprake is van slecht levensgedrag mogen alle feiten om omstandigheden worden meegewogen. Zoals hiervoor is vermeld, zijn de aangiften betreffende het incident in november 2022 en de mogelijke daaruit volgende strafrechtelijke procedures niet in hoofdzaak of alleen ten grondslag gelegd aan de bestreden besluitvorming. De beroepsgronden gericht op de onschuldpresumptie en daderschap kunnen dan ook niet slagen, nu de feiten en omstandigheden die ten grondslag zijn gelegd aan de intrekking niet verband houden met de strafrechtelijke procedures.
18.1.
Zoals de Afdeling [9] eerder heeft overwogen is de onschuldpresumptie in artikel 6, tweede lid, van het EVRM van toepassing als sprake is van strafvervolging (‘criminal charge’). Uit het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 13 september 2011 in de zaak Moullet t. Frankrijk [10] , volgt dat de onschuldpresumptie ook relevant kan zijn op niet-punitieve bestuursrechtelijke beslissingen tegen dezelfde persoon, als er een verband is tussen de strafprocedure en de bestuursrechtelijke procedure die de uitbreiding van de onschuldpresumptie rechtvaardigt. Een dergelijk verband is hier niet. De burgemeester baseert de intrekkingen op een zelfstandige afweging van de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de bestuurlijke rapportages. Zoals hiervoor vermeld bieden deze rapportages voldoende grondslag om tot intrekking van de vergunningen te komen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de onschuldpresumptie in artikel 6, tweede lid, van het EVRM hier niet aan de orde is.
18.2.
Daarnaast gaat het in deze procedure niet over de vraag wie overtreder is in de zin van artikel 5:1 Awb, maar om de vraag of sprake is van slecht levensgedrag van de leidinggevende. De rechtbank merkt in dit verband op dat de door eisers aangehaalde uitspraak van de Afdeling (ECLI:RVS:2023:579) alleen ziet op bestuurlijke boeten.
18.3.
De rechtbank kan eisers standpunt dat sprake is van vooringenomenheid van de burgemeester ook niet volgen. De enkele stelling dat de burgemeester de intrekkingen heeft gebaseerd op de inhoud van de bestuurlijke rapportages maakt niet dat alleen daarom al sprake zou zijn van vooringenomenheid.
Evenredigheidsbeginsel
19. De beroepsgronden gericht op het evenredigheidsbeginsel slagen niet. Artikel 31 , eerste lid, van de Alcoholwet, een wet in formele zin, schrijft immers dwingend voor dat een vergunning wordt ingetrokken als een leidinggevende van slecht levensgedrag is. In zo’n geval is er geen ruimte voor een belangenafweging. Voor zover het beroep ziet op de invulling van de beoordelingsruimte, wordt dit ook niet gevolgd door de rechtbank. De rechtbank verwijst naar de inhoud van het advies van de commissie en de daarop gebaseerde bestreden besluiten, waarin uitgebreid de beoordelingsruimte is ingevuld.

Conclusie en gevolgen

20. Gelet op het bovenstaande heeft de burgemeester zich op het standpunt kunnen stellen dat de gedragingen en incidenten een patroon laten zien die iets zeggen over de betrouwbaarheid van [naam] als leidinggevende om zijn horecabedrijven op verantwoorde wijze uit te oefenen. De incidenten zijn, in samenhang bezien, niet gering en voortdurend, temeer nu deze ook zien op de veiligheid van minderjarigen. Het onderzoek is zorgvuldig geweest en de bestreden besluiten zijn goed gemotiveerd. Toepassing van het evenredigheidsbeginsel, zoals eisers die voorstaan, is niet aan de orde.
21. De beroepen zijn dus ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, voorzitter, en mr. L.M. de Vries en mr. D. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 2:28, derde lid, onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening Haarlem.
4.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4258.
5.Vgl. de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 9 september 2008, ECLI:NL:CBB:BG1609.
6.Hoge Raad, 4 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC8959.
7.De horecagelegenheid heette voorheen [horecagelegenheid 6] , daarna werd de naam [horecagelegenheid 4] , vervolgens [horecagelegenheid 5] en tot op heden [horecagelegenheid 1] .
9.Zie de uitspraak van 20 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1141.
10.Zaak nr. 27521/04, ECLI:CE:ECHR:2007:0913DEC002752104, par. 52