ECLI:NL:RBNHO:2025:10520

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
11443460 \ CV EXPL 24-3344
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vervangende schadevergoeding na tekortkoming in aannemingsovereenkomst

In deze zaak vorderen eisers een vervangende schadevergoeding van gedaagde, omdat deze tekort zou zijn geschoten in de nakoming van een aannemingsovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat eisers gedeeltelijk recht hebben op de vordering. De overeenkomst betrof verbouwingswerkzaamheden aan de woning van eisers, waarvoor een aanneemsom van € 14.101,48 was afgesproken. Eisers hebben een deel van dit bedrag betaald, maar hebben de gedaagde in gebreke gesteld vanwege gebreken in de uitvoering van het werk. Gedaagde heeft de vordering betwist en een tegenvordering ingesteld voor het restant van de aanneemsom en extra kosten voor staal. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde op enkele punten tekort is geschoten, maar ook dat eisers nog een bedrag aan gedaagde verschuldigd zijn. Uiteindelijk wordt gedaagde veroordeeld tot betaling van een vervangende schadevergoeding van € 1.957,00, expertisekosten van € 1.474,69 en buitengerechtelijke incassokosten van € 355,20. De tegenvordering van gedaagde wordt ook gedeeltelijk toegewezen, waardoor eisers een bedrag van € 3.025,74 aan gedaagde moeten betalen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zaanstad
Zaaknummer: 11443460 \ CV EXPL 24-3344/MdV
Vonnis van 11 september 2025
in de zaak van

1.[eiser] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. B.J.W. Combee,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. C.P. van Zomeren.
De zaak in het kort
Eisers vorderen een bedrag aan vervangende schadevergoeding, omdat gedaagde volgens hen tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst. De kantonrechter vindt dat eisers gedeeltelijk recht hebben op vervangende schadevergoeding en wijst de vordering daarom gedeeltelijk toe. Eisers zijn gedaagde echter ook nog een bedrag verschuldigd. De tegenvordering van gedaagde bestaande uit het restant van de aanneemsom en de staalkosten is ook gedeeltelijk toewijsbaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 november 2024
- de conclusie van antwoord met een eis in reconventie
- het tussenvonnis van 27 maart 2025
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het bericht van 13 juni 2025 met productie van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 18 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de na de zitting nog genomen aktes van [eisers] en [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is een overeenkomst gesloten op basis waarvan [gedaagde] (verbouwings-)werkzaamheden heeft verricht in de woning van [eisers] tegen een aanneemsom van € 14.101,48. [eisers] hebben dit bedrag, op € 1.525,74 na, aan [gedaagde] betaald. In de offerte is opgenomen dat het laatste gedeelte van de aanneemsom pas hoeft te worden betaald na oplevering.
2.2.
De werkzaamheden zijn uitgevoerd in de periode van 29 januari tot ongeveer 23 februari 2024.
2.3.
Op 23 februari 2024 hebben [eisers] [gedaagde] via whatsapp gevraagd wanneer [gedaagde] een afwerklat op het kozijn komt maken.
2.4.
[gedaagde] heeft op 28 februari 2024 de factuur voor het restant van de aanneemsom en een (aanvullende) factuur voor de staalkosten aan [eisers] gestuurd. In reactie daarop hebben [eisers] diezelfde dag een e-mail aan [gedaagde] gestuurd waarin zij hem hebben gevraagd hoe het kan dat het staal twee keer zo duur is geworden. Tevens hebben zij aangegeven dat het laminaat op de bovenverdieping bol is gaan staan als gevolg van de door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden en dat [gedaagde] de woning meerdere malen niet opgeruimd heeft achtergelaten. Zij hebben [gedaagde] daarom verzocht de facturen te herzien.
2.5.
Bij brief van 18 april 2024 hebben [eisers] [gedaagde] ingebreke gesteld en hem verzocht de door [eisers] geconstateerde tekortkomingen in de uitgevoerde werkzaamheden te herstellen. Bij brief van 30 mei 2024 heeft [gedaagde] aan [eisers] laten weten dat hij betwist dat hij tekort is geschoten en heeft hij [eisers] gesommeerd het restant van de aanneemsom en de kosten van het staal te voldoen, bij gebreke waarvan de vordering wordt verhoogd met buitengerechtelijke incassokosten en rente.
2.9.
[eisers] hebben vervolgens Dekra Experts (hierna:’Dekra’) ingeschakeld om de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden te beoordelen. Deze beoordeling heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2024. Ondanks dat [gedaagde] was uitgenodigd, is [gedaagde] hier niet bij aanwezig geweest. In het daarna door Dekra opgestelde rapport heeft Dekra geconcludeerd dat [eisers] als gevolg van de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden schade hebben geleden. De kosten voor het herstellen van de schade worden door Dekra geschat op € 12.092,58. Daarnaast worden de kosten van het staal door Dekra begroot op
€ 720,60.
2.6.
Bij brief van 17 september 2024 hebben [eisers] hun vordering tot nakoming omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding en hebben zij [gedaagde] verzocht de herstelkosten te voldoen.

3.Het geschil

de vordering
3.1.
[eisers] vorderen - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een hoofdsom van € 10.012,20. Dit bedrag bestaat uit de begrote herstelkosten van € 12.092,58
verminderd met het door [eisers] onbetaald gelaten gedeelte van de aanneemsom en de door Dekra begrote kosten van het staal. Daarnaast vorderen [eisers] dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de expertisekosten van € 2.949,38, de buitengerechtelijke incassokosten van € 904,62, de wettelijke rente over de verschuldigde bedragen en de proces- en nakosten.
3.2.
[eisers] leggen aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, aangezien het laminaat op de bovenverdieping is gaan opbollen, de woning niet goed is opgeruimd, er sprake is van roetdoorslag, een kozijn niet goed is afgewerkt en er gebruik is gemaakt van afwijkende gevelstenen. Ondanks verzoeken om de gebreken te herstellen heeft [gedaagde] dit nagelaten. In plaats van nakoming maken [eisers] daarom aanspraak op vervangende schadevergoeding. De schade bestaat uit de kosten die zij moeten maken om de tekortkomingen te herstellen. Omdat [gedaagde] tekort is geschoten, moet hij ook de kosten van het onderzoek door Dekra en de buitengerechtelijke incassokosten betalen.
het verweer en de tegenvordering
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering en voert allereerst aan dat hij het werk op 23 februari 2023 heeft opgeleverd en dat het werk daarna voor risico van [eisers] is. Daarnaast betwist [gedaagde] dat er sprake is van gebrekkig uitgevoerd werk en meent hij dat de vermeende schade niet is aangetoond. Volgens [gedaagde] is de laminaatvloer niet gaan opbollen als gevolg van de door hem verrichte werkzaamheden. Verder voert [gedaagde] aan dat in de periode dat hij in de woning aan het werk was er ook andere aannemers aan het werk waren en hij betwist dat hij de woning en tuin niet schoon en opgeruimd achter heeft gelaten. Ook betwist [gedaagde] dat er sprake is van roetdoorslag, omdat die doorslag er anders uitziet. Daar komt bij dat het grootste gedeelte van de vermeende gebreken zichtbaar was bij de oplevering van het werk en [eisers] daar direct over hadden moeten klagen. Aangezien zij niet tijdig hebben geklaagd, kan [gedaagde] niet aansprakelijk worden gehouden voor de vermeende gebreken.
3.4.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eisers] veroordeelt tot betaling van € 4.770,68, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2024 en buitengerechtelijke incassokosten van € 728,51.
3.5.
[gedaagde] legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij de werkzaamheden heeft verricht op de wijze zoals is overeengekomen en dat het werk is opgeleverd. [eisers] zijn daarom gehouden het resterende deel van de aanneemsom te betalen. Daarnaast dienen zij ook de in rekening gebrachte kosten van het staal te betalen, aangezien die kosten niet in de offerte waren opgenomen.
3.6.
[eisers] betwisten de tegenvordering en voeren aan dat het werk niet is opgeleverd, waardoor [gedaagde] geen aanspraak kan maken op betaling van het restant van de aanneemsom. Verder betwisten zij de hoogte van de factuur van het staal. Volgens Dekra zouden de kosten veel lager zijn dan het bedrag dat door [gedaagde] in rekening is gebracht. Volgens [eisers] wordt de eindfactuur van [gedaagde] verrekend met het schadebedrag.

4.De beoordeling

de vordering:
4.1.
De vraag die beantwoord moet worden is of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeengekomen werkzaamheden en of [eisers] als gevolg daarvan aanspraak kunnen maken op vervangende schadevergoeding. De kantonrechter oordeelt dat dit gedeeltelijk het geval is. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.2.
Artikel 6:87 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een verbintenis tot nakoming wordt omgezet in een verbintenis tot schadevergoeding wanneer de schuldenaar in verzuim is en de schuldeiser hem schriftelijk meedeelt dat hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert. Uit de door [eisers] op 17 september 2024 gestuurde brief volgt dat zij niet langer aanspraak maken op nakoming, maar in plaats daarvan schadevergoeding vorderen. [eisers] waren daartoe bevoegd. Bij brief van 18 april 2024 hadden zij [gedaagde] immers in gebreke gesteld en gesommeerd de werkzaamheden binnen twee weken af te ronden / te herstellen. Omdat dit niet is gebeurd, is [gedaagde] in verzuim komen te verkeren. Aan de voorwaarden voor het vorderen van vervangende schadevergoeding is dan ook in beginsel voldaan.
de oplevering
4.3.
Partijen twisten over de vraag of het werk is opgeleverd. Dit punt is relevant, omdat er met de oplevering een risico-overgang plaatsvindt en de aannemer vanaf dat moment is ontslagen van aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever redelijkerwijs bij oplevering had moeten ontdekken.
4.4.
Hoofdregel met betrekking tot oplevering van een werk is dat de aannemer aangeeft dat het werk klaar is om te worden opgeleverd en dat er vervolgens een inspectie plaatsvindt, waarna de opdrachtgever het werk volledig aanvaardt, dan wel aanvaardt onder benoeming van opleverpunten of de oplevering weigert.
4.5.
Anders dan [gedaagde] betoogt, is niet vast komen te staan dat oplevering heeft plaatsgevonden. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] de sleutels omstreeks 23 februari 2024 heeft achtergelaten en zijn eindfactuur heeft gestuurd, maakt onder de omstandigheden van dit geval niet dat het werk als opgeleverd moet worden beschouwd. Dit geldt temeer omdat [eisers] [gedaagde] op 23 februari 2024 per Whatsapp hebben gevraagd wanneer [gedaagde] de nog resterende werkzaamheden, bestaande uit het plaatsen van een afwerklat, uit zou uitvoeren. Dit impliceert dat de werkzaamheden op dat moment nog niet volledig waren afgerond en het werk nog niet gereed was voor oplevering. Dat [eisers] het werk op enig moment in gebruik hebben genomen, maakt in dit geval niet dat zij het werk daarmee hebben aanvaard. Daarom geldt dat het werk niet is opgeleverd. [gedaagde] kan dan ook geen beroep doen op hetgeen in artikel 7:758 lid 2 en lid 3 BW is bepaald.
klachtplicht
4.6.
Volgens [gedaagde] hebben [eisers] niet tijdig geklaagd. Ook dit verweer faalt. Al op 28 februari 2024 hebben [eisers] een e-mail aan [gedaagde] gestuurd waarin zij hebben aangegeven dat zij niet tevreden waren over de manier waarop de werkzaamheden zijn uitgevoerd. Daarmee staat vast dat zij tijdig hebben geklaagd.
is [gedaagde] tekort geschoten?
4.7.
Ter onderbouwing van hun standpunt dat [gedaagde] tekort is geschoten, hebben [eisers] verwezen naar het rapport van Dekra. Daaruit volgt volgens hen dat er sprake is van de volgende gebreken:
  • de laminaatvloer op de bovenverdieping is gaan opbollen en er is sprake van scheurvorming;
  • de bestrating aan de voorzijde is vervuild;
  • de woning is niet opgeruimd achtergelaten;
  • er is sprake van roetdoorslag op de plek van de gesloopte schouw;
  • het kozijn van de hal naar de keuken is niet goed afgewerkt;
  • de gebruikte gevelstenen wijken af van de al aanwezige gevelstenen.
4.8.
De kantonrechter vindt dat op basis van het rapport kan worden vastgesteld dat [gedaagde] op een aantal, maar niet op alle, van de hiervoor genoemde punten tekort is geschoten. Dit zal per punt verder worden toegelicht.
opbollen laminaatvloer/scheurvorming
4.9.
Volgens [eisers] is de vloer gaan opbollen doordat [gedaagde] de stempels te strak heeft aangedraaid. In het rapport van Dekra is hierover echter het volgende opgenomen: ‘
Het is voor ons tijdens de expertise opname onduidelijk hoe de betreffende schade is ontstaan, zonder het uitvoeren van destructief onderzoek.’.Hoewel Dekra in zijn rapport heeft aangegeven dat de schade aan de vloer moet zijn ontstaan door toedoen van [gedaagde] , is de kantonrechter van oordeel dat dit onvoldoende is komen vast te staan. [eisers] hebben gesteld dat de schade mogelijk door het stempelen is ontstaan, maar [gedaagde] heeft dit op de zitting weersproken. Dat het laminaat is gaan opbollen als gevolg van tekortschieten van [gedaagde] is dan ook niet vast komen te staan. Het bij de laatste akte door [eisers] overgelegde whatsapp-bericht maakt dat niet anders. Anders dan [eisers] stellen, volgt uit dat bericht namelijk niet dat [gedaagde] heeft erkend dat hij de stempels te strak heeft gedraaid. [gedaagde] heeft, na een melding van [eisers] dat de deuren niet meer open gaan, alleen aangegeven dat hij er naar zal gaan kijken.
vervuilde bestrating en troep in woning
4.10.
[gedaagde] betwist dat de door hem ingeschakelde stukadoor de stenen heeft bevuild en de woning niet opgeruimd heeft achtergelaten. Volgens [gedaagde] zouden er ook andere aannemers werkzaamheden hebben verricht in de periode dat hij aan het werk was. [eisers] hebben dit laatste niet weersproken. Dit betekent dat niet vast is komen te staan dat [gedaagde] op dit punt tekort is geschoten.
4.11.
[gedaagde] erkent wel dat de door hem ingeschakelde stukadoor de trap beter had kunnen afdekken. Op dat punt is [gedaagde] dan ook wel tekort geschoten, aangezien hij aansprakelijk is voor de gedragingen van de door hem ingeschakelde hulppersonen. Uit het rapport van Dekra volgt dat [eisers] de trap zelf hebben schoongemaakt. Hoewel dit [eisers] tijd heeft gekost, is niet gebleken dat zij schade hebben geleden als gevolg van het niet afdekken van de trap. Aangezien verwacht mag worden dat enige schoonmaakwerkzaamheden na een verbouwing noodzakelijk zijn, zal de kantonrechter hiervoor geen schadevergoeding toekennen.
roetdoorslag
4.12.
[gedaagde] betwist dat er sprake is van roetdoorslag. Volgens hem ziet roetdoorslag er anders uit en had dat al zichtbaar moeten zijn op het moment dat hij de muur stucte. Hij vermoedt daarom dat de schoorsteen lek is en dat er daardoor de vlekken op de muur zijn ontstaan. [gedaagde] heeft dit standpunt echter op geen enkele manier onderbouwd. Wat de precieze oorzaak van de vlekken ook is, de kantonrechter vindt dat [eisers] hoe dan ook mochten verwachten dat zij een gestucte muur zonder vlekken zouden krijgen. Dat is zoals blijkt uit de foto’s niet het geval. [gedaagde] is op dit punt dan ook tekort geschoten.
afwerking kozijn keuken/hal
4.13.
Ook de door [gedaagde] zelf geraadpleegde deskundige (Socatec) stelt vast dat het kozijn niet juist is afgewerkt, doordat koplatten en architraven ontbreken. Volgens Socatec had [gedaagde] deze wel moeten plaatsen. [gedaagde] is op dit punt dan ook tekort geschoten.
de gevelstenen
4.14.
[eisers] vinden dat [gedaagde] verkeerde gevelstenen heeft gebruikt, waardoor er nu een duidelijk verschil zichtbaar is tussen de oorspronkelijke en de nieuwe gevelstenen. Volgens [gedaagde] waren de oorspronkelijk gevelstenen niet meer verkrijgbaar en heeft hij daarom voor een steen gekozen die zo goed mogelijk aansluit bij de oorspronkelijke stenen. Uit het rapport van Dekra blijkt ook dat de door [gedaagde] gekozen steen afwijkt van de oorspronkelijke stenen. Dekra adviseert echter om, ondanks het zichtbare verschil, de stenen niet te vervangen. Dit omdat sloop- en herstelwerk tot meer gevolgschade kunnen leiden. Hoewel de kantonrechter begrijpt dat [eisers] uit esthetisch oogpunt graag hadden gezien dat de geplaatste gevelstenen meer aansloten bij de oorspronkelijke gevelstenen, maakt het advies van Dekra dat de door [eisers] gevorderde herstelkosten niet toewijsbaar zijn.
conclusie
4.15.
De conclusie is dat alleen de kosten voor het herstellen van de vlekken op de muur waar de schouw zat (door Dekra begroot op € 1.832,00) en de kosten voor het afwerken van het kozijn op de benedenverdieping (door Dekra begroot op € 125,00), zijnde een totaalbedrag van € 1.957,00, als vervangende schadevergoeding door [gedaagde] moeten worden vergoed.
4.16.
[eisers] hebben zelf aangevoerd dat het bedrag dat zij nog aan [gedaagde] verschuldigd zijn in mindering moet strekken op het bedrag wat [gedaagde] aan vervangende schadevergoeding moet betalen. Partijen twisten over de hoogte van het bedrag dat [eisers] nog aan [gedaagde] verschuldigd zijn. Bij de beoordeling van de tegenvordering zal hier verder op worden ingegaan.
expertisekosten
4.17.
[eisers] maken verder aanspraak op betaling van de kosten van het expertiserap-port van € 2.949,38. Op grond van artikel 6:96 lid 2 BW komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking. Vereist is dat de verrichte werkzaamheden noodzakelijk waren en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn.
4.18.
Dat [eisers] een deskundige hebben ingeschakeld is redelijk. Er was immers discussie over de vraag of er sprake was van gebreken. Een deskundige kan helpen deze vraag te beantwoorden. Zoals hiervoor is overwogen, zijn er door de deskundige ook gebreken onderzocht waarvoor [gedaagde] niet aansprakelijk is. Gelet op de verhouding tussen de omvang van de gebreken waarvoor [gedaagde] een vergoeding moet betalen en de door [eisers] gestelde gebreken waarvoor [gedaagde] niet aansprakelijk is, acht de kantonrechter het redelijk dat [gedaagde] slechts de helft van de expertisekosten moet betalen, zijnde een bedrag van € 1.474,69.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.19.
De kantonrechter wijst ook de buitengerechtelijke incassokosten toe, maar niet zoals gevorderd. Omdat het toegewezen bedrag lager is dan gevorderd, worden ook de buitengerechtelijke incassokosten lager. Het bedrag dat aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen is € 355,20, inclusief de over de incassokosten verschuldigde btw. Deze kosten zijn redelijk, omdat deze conform de geldende BIK-staffel over het toe te wijzen bedrag zijn vastgesteld.
Wettelijke rente
4.20.
[eisers] hebben tot slot gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente vanaf 16 mei 2024. Ten aanzien van de gevorderde hoofdsom geldt dat de rente vanaf die datum toewijsbaar is, omdat [gedaagde] vanaf dat moment in verzuim verkeerde. De rente over de expertisekosten zal worden toegewezen vanaf 11 oktober 2024 (de uiterste betaaldatum van de factuur van Dekra). De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze
wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat [eisers] in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
de tegenvordering:
restant aanneemsom
4.21.
Vast staat dat [eisers] het laatste deel van de aanneemsom ad € 1.525,74 niet aan [gedaagde] hebben betaald. Zij hebben daartoe allereest aangevoerd dat het restant nog niet opeisbaar is, omdat het werk niet is opgeleverd. Dit verweer faalt en dat wordt als volgt toegelicht.
4.22.
Uit de betaalafspraak tussen partijen volgt dat het restant van de aanneemsom pas betaald hoeft te worden als het werk is opgeleverd. Zoals reeds eerder overwogen heeft geen oplevering plaatsgevonden. Dit betekent dat [eisers] in beginsel nog niet gehouden waren het restant te betalen. [eisers] hebben er echter zelf voor gekozen hun vordering tot nakoming om te zetten in een vordering tot betaling van vervangende schadevergoeding. Door deze omzetting is de oorspronkelijke verbintenis van [gedaagde] om het werk af te maken en op te leveren teniet gegaan en is daar een vordering tot vervangende schadevergoeding voor in de plaats gekomen. Omdat de vordering tot vervangende schadevergoeding voortvloeit uit een wederkerige overeenkomst, blijven [eisers] gehouden hun (oorspronkelijke) tegenprestatie (betaling van de aanneemsom aan [gedaagde] ) te verrichten. Deze verbintenis tot betaling ondergaat geen verandering, ook niet voor wat betreft het moment van ontstaan of van opeisbaarheid [1] . Aangezien de werkzaamheden, ondanks dat er geen oplevering heeft plaatsgevonden wel zijn uitgevoerd en afgerond (weliswaar deels gebrekkig zoals hiervoor is overwogen), is het restant van de aanneemsom opeisbaar en moeten [eisers] die in beginsel betalen.
4.23.
Omdat de vordering tot betaling van (het restant van) de aanneemsom is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument, anders dan een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte gesloten, moet een handelaar bij het sluiten van een dergelijk overeenkomst voldoen aan de wettelijke precontractuele informatieplichten van artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat aan deze plichten is voldaan, moet gemotiveerd worden gesteld en onderbouwd. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd. [2]
4.24.
De kantonrechter is van oordeel dat de eisende partij voldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat is voldaan aan de precontractuele informatieplichten. Het restant van de aanneemsom is daarom toewijsbaar.
staalkosten
4.25.
Vaststaat dat partijen bij het aangaan vaan de overeenkomst hebben besproken dat de kosten voor het aan te brengen staal ongeveer € 1.500,00 zouden bedragen. Vervolgens is op de zitting gebleken dat er tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden tussen partijen discussie is ontstaan over de aanpassing van werkzaamheden als gevolg waarvan het nodig was extra stalen balken te plaatsen. Volgens [gedaagde] zijn de staalkosten daardoor hoger uitgevallen. De kantonrechter heeft echter niet uit de stukken of uit de op de zitting gegeven toelichting door partijen kunnen vaststellen aan wie die discussie te wijten is. In zijn laatste akte heeft [gedaagde] nog een plaatje van de oorspronkelijke constructietekening toegevoegd, waaruit volgens hem blijkt dat het in eerste instantie de bedoeling was dat de balk onder het plafond geplaatst zou worden. Dit plaatje laat de kantonrechter echter buiten beschouwing. [eisers] hebben hier immers niet meer op kunnen reageren en [gedaagde] had dat stuk eerder in het geding kunnen brengen. [gedaagde] heeft naar het oordeel van de kantonrechter dan ook onvoldoende onderbouwd waardoor de kosten van het staal hoger zijn uitgevallen dan het in eerste instantie door hem genoemde bedrag. Daar staat tegenover dat [eisers] op hun beurt niet hebben kunnen uitleggen hoe Dekra aan het bedrag van € 720,00 is gekomen. Bij gebreke aan een voldoende duidelijke onderbouwing zal de kantonrechter de kosten voor het staal daarom schatten op € 1.500,00.
conclusie
4.26.
De conclusie is dat [eisers] zullen worden veroordeeld tot betaling van
€ 3.025,74 aan [gedaagde] . Ook zullen zij worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 16 juni 2024, omdat zij vanaf dat moment in verzuim verkeren.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.27.
[gedaagde] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aangezien is voldaan aan de vereisten uit artikel 6:96 lid 6 BW zullen de buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen volgens het wettelijke tarief dat hoort bij de hoofdsom waartoe [eisers] worden veroordeeld, zijnde € 427,57.
inzake zowel de vordering als de tegenvordering
4.28.
Omdat beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten ter zake van zowel de vordering als de tegenvordering worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
de vordering
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 1.957,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 16 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 1.474,69 aan expertisekosten te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 11 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 355,20 aan buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 27 november 2024 tot de dag van algehele voldoening,
de tegenvordering
5.4.
veroordeelt [eisers] om aan [gedaagde] van te betalen een bedrag van €3.453,31, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 3.025,74 vanaf 16 juni 2024 tot de dag van algehele voldoening,
inzake de vordering en de tegenvordering
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt,
5.6.
wijst de vorderingen voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. de Metz en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 4 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1954.
2.Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.