ECLI:NL:RBNHO:2025:11698

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
AWB-25_165
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet met schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Participatiewet. Eisers, [eiser 1] en [eiser 2] uit Medemblik, hebben sinds 28 maart 2019 een uitkering ontvangen. WerkSaam heeft echter vastgesteld dat eiser [eiser 1] werkzaamheden als automonteur heeft verricht zonder dit te melden, wat leidt tot de conclusie dat de inlichtingenverplichting is geschonden. WerkSaam heeft de uitkering per 13 september 2024 beëindigd en de bijstand over de periode van 28 maart 2019 tot 13 september 2024 ingetrokken, met een terugvordering van € 108.551,99. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, omdat WerkSaam niet voldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de terugvordering voor eisers, waaronder de kwetsbare gezondheid van eiser [eiser 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokken medewerker van WerkSaam, die ook voorzitter was van de hoorcommissie, niet onafhankelijk was, wat leidt tot schending van de artikelen 7:5 en 7:11 van de Awb. De rechtbank heeft WerkSaam opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/165

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 september 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] uit Medemblik, eisers

(gemachtigde: mr. M.A. [naam 3] ),
en

het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland, WerkSaam

(gemachtigde: H. Mentink).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de intrekking en terugvordering van bijstand, omdat eisers de inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet te melden dat eiser [eiser 1] heeft gewerkt als automonteur. Vanwege het ontbreken van een administratie kan het recht op bijstand volgens WerkSaam niet worden vastgesteld. Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
In paragraaf 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf paragraaf 4. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eisers ontvingen sinds 28 maart 2019 een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor gehuwden. Naar aanleiding van een melding, inhoudende dat eiser [eiser 1] werkzaamheden heeft verricht heeft WerkSaam een onderzoek ingesteld. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het op 21 oktober 2024 opgemaakte Rapport Rechtmatigheidsonderzoek Handhaving.
2.1.
Uit dat onderzoek volgt volgens WerkSaam dat eiser [eiser 1] vanaf aanvang van de uitkering werkzaamheden als automonteur heeft verricht zonder dat te melden.
2.2.
Met het besluit van 13 september 2024 heeft WerkSaam de uitkering beëindigd vanaf 13 september 2024 en ook ingetrokken met ingang van 31 juli 2024, de datum waarop de betaling van de uitkering is stopgezet.
2.3.
Met het besluit van 12 november 2024, na bezwaar gehandhaafd met het besluit van 18 december 2024 (het bestreden besluit), heeft WerkSaam de bijstand van eisers ingetrokken over de periode van 28 maart 2019 tot en met 13 september 2024 en de ten onrechte betaalde bijstand tot een bedrag van € 108.551,99 teruggevorderd. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser [eiser 1] de inlichtingenverplichting heeft geschonden door de verrichtte werkzaamheden en de daaruit verkregen inkomsten (betalingen in contanten en stortingen op een ING rekening van de moeder van eiser [eiser 1] ) niet te melden. Vanwege het ontbreken van een deugdelijke administratie en het niet afdoende reageren op een geboden hersteltermijn, om anderszins een overzicht te leveren van de werkzaamheden/inkomsten, stelt WerkSaam dat het recht op uitkering niet (schattenderwijs) kan worden vastgesteld. WerkSaam ziet geen dringende redenen om de terugvordering te matigen of hiervan af te zien.
2.4.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.5.
WerkSaam heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van WerkSaam, vergezeld door [naam 1] .

Standpunt eisers

3. Eisers betogen dat het recht op bijstand aan de hand van de aanwezige gegevens wel schattenderwijs is vast te stellen. Eisers doen verder een beroep op dringende redenen die aanleiding geven om van terugvordering af te zien dan wel die te matigen.

Beoordeling door de rechtbank

Intrekking
4. De rechtbank stelt voorop dat niet ter discussie staat dat de inkomsten uit werkzaamheden als automonteur niet zijn gemeld en dat als gevolg daarvan ten onrechte bijstand is verleend. Wat hier in geschil is, is of het recht op bijstand schattenderwijs valt vast te stellen. Volgens eisers kan dat wel aan de hand van de aanwezige bankafschriften en pakbonnen.
5. Deze grond slaagt niet. De rechtbank onderschrijft het standpunt van WerkSaam dat het recht op bijstand als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht niet schattenderwijs kan worden vastgesteld.
6. Voor het schattenderwijs vaststellen van het recht op bijstand zijn voldoende concrete en objectief verifieerbare gegevens nodig. Die ontbreken. De overgelegde bankafschriften en pakbonnen kunnen in dit geval daartoe niet dienen. De pakbonnen betreffen slechts de leveranties van auto-onderdelen en de bankafschriften geven een onvolledig beeld, bij gebreke van een duidelijke onderbouwing van de transacties behorend bij de bedragen die op de afschriften zijn weergegeven.
7. Omdat als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, was verweerder gehouden om de bijstand in te trekken en de ten onrechte verstrekte bijstand terug te vorderen.

Terugvordering

8. Het geschil spitst zich hier toe op de vraag of er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien dan wel die te matigen.
Dringende redenen
9. De Pw kent een bevoegdheid tot het beperken van de gevolgen van een terugvordering. Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Pw kan de bijstandsverlenende instantie geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien indien daarvoor dringende redenen zijn. Bij gebruikmaking van die in het achtste artikellid gegeven bevoegdheid moet een belangenafweging worden gemaakt.
10. In een uitspraak van 18 april 2024 [1] heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zijn uitleg van de dringende reden verruimd. Het begrip dringende reden wordt (voortaan) gezien als een open norm waarbinnen het bestuursorgaan, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Daarbij moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Waar het op neerkomt is dat in het kader van de te maken belangenafweging alle relevante feiten en omstandigheden dienen te worden betrokken, waaronder de vraag wat het eigen aandeel van het bestuursorgaan is. Ook het eigen aandeel van eisers in de ontstane situatie is van belang: namelijk of er bewust inlichtingen zijn verzwegen, er sprake is van een onoplettendheid, of een situatie waarin een betrokkene geen verwijt gemaakt kan worden, maar hij wel heeft moeten begrijpen dat hij teveel aan uitkering ontving.
11. De rechtbank stelt vast dat WerkSaam de belangen in het bestreden besluit heeft gewogen. De uitkomst daarvan is dat niet van terugvordering wordt afgezien. WerkSaam geeft aan dat het belang van de goede besteding van gemeenschapsgeld zwaar weegt. Wat betreft de oorzaak stelt WerkSaam dat de terugvordering is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht door eiser [eiser 1] , gedurende een aanzienlijke periode. Wat betreft de gevolgen hanteert WerkSaam als uitgangspunt dat bij schending van de inlichtingenplicht de bijstand bruto wordt teruggevorderd. Daarbij wordt er op gewezen dat eiser [eiser 1] WerkSaam altijd heeft voorgehouden buiten staat te zijn tot het verrichten van arbeid en ook dat eisers bij de terugvordering worden beschermd door de beslagvrije voet. WerkSaam is verder niet gebleken van nijpende financiële of persoonlijke omstandigheden waardoor bruto terugvordering onredelijk zou zijn. Volgens WerkSaam worden eisers niet onevenredig geraakt.
12. Eisers kunnen zich daarin niet vinden. Eisers vinden dat WerkSaam in 2022 naar aanleiding van een melding over mogelijk niet-gemelde werkzaamheden slechts beperkt onderzoek heeft gedaan. Als gevolg daarvan is het terugvorderingsbedrag opgelopen.
Ook is volgens eisers onvoldoende onderzoek gedaan naar de aanwezige bijzondere omstandigheden. Eiser [eiser 1] is al van jongs af aan bekend met epileptische aanvallen en de intensiteit daarvan is na de blokkade van de uitkering in juli 2024 dermate verergerd dat er sprake is van een ernstige situatie. In beroep zijn nadere (medische) stukken ingestuurd waarnaar wordt verwezen ter onderbouwing van dit standpunt.
12. In reactie hierop hebben de gemachtigden van WerkSaam op de zitting toegelicht dat er bij het onderzoek in 2022 wel is doorgevraagd, maar dat er toen, anders dan in 2024, onvoldoende aanknopingspunten waren om te concluderen dat sprake was van het verrichten van op loon waardeerbaar werk.
12. De rechtbank overweegt over het beroep op de dringende redenen als volgt. Terugvordering van bijstand is een reparatoire maatregel, wat wil zeggen dat ingeval van een verplichte terugvordering op grond van artikel 58, eerste lid van de Pw in beginsel moet worden terugbetaald wat ten onrechte aan bijstand is ontvangen. Een betrokkene mag door een dergelijk belastend overheidsbesluit echter niet onevenredig worden geraakt. De rechtbank toetst, gelet op de aard van de betrokken belangen, op het punt van de evenwichtigheid intensief omdat het bij terugvorderingsbesluiten in het kader van de Pw immers gaat om mensen met een kwetsbare positie in de samenleving.
15. De rechtbank is, anders dan eisers, van oordeel dat niet gezegd kan worden dat WerkSaam een aandeel heeft gehad in het oplopen van de terugvordering, omdat in 2022 slechts beperkt onderzoek zou zijn gedaan. De gemachtigden van WerkSaam hebben op de zitting goed onderbouwd dat het onderzoek in 2022 te weinig concreets heeft opgeleverd en dat het onderzoek in 2024 wel voor eisers belastende informatie, zoals de pakbonnen, heeft opgeleverd. Tijdens de controle in de werkplaats van eiser [eiser 1] op 16 juli 2024 werden er bijvoorbeeld ook handgeschreven notities aangetroffen met omschrijvingen van werkzaamheden aan meerdere auto’s.
15. Wat betreft de gevolgen van de terugvordering heeft WerkSaam, naar het oordeel van de rechtbank, de relevante feiten en omstandigheden in het kader van de dringende reden niet (volledig) meegewogen: niet in de bezwaarfase en ook niet alsnog in beroep. Wat WerkSaam heeft gedaan is volstaan met het vermelden van algemeenheden.
17. Uit de stukken volgt dat eiser een kwetsbare gezondheid heeft. WerkSaam is daar ook mee bekend. Aan die kwetsbare gezondheidssituatie heeft WerkSaam geen gewicht toegekend. De rechtbank constateert dat de gemachtigde van eisers bij de hoorzitting in de bezwaarfase heeft aangegeven dat niet te snel moet worden voorbijgegaan aan de fysieke belemmeringen die eiser ervaart (een hoge frequentie van epileptische aanvallen), en dat WerkSaam daarop niet heeft doorgevraagd naar de gevolgen daarvan. De voorzitter heeft in reactie hierop alleen aangegeven dat voor deze stelling nooit een begin van bewijs is geleverd.
In het verweerschrift van 21 januari 2025 wordt dat standpunt herhaald. WerkSaam kan daar naar het oordeel van de rechtbank niet mee volstaan. Het ligt op de weg van WerkSaam actief onderzoek naar de gestelde kwetsbare gezondheidssituatie te doen, het onderzoek daar op te richten en die ook kenbaar te betrekken in de belangenafweging. Dat vergt een actieve beoordeling in dit concrete geval om inzicht te verkrijgen in de achtergronden en omstandigheden. Daarvoor zal moeten worden doorgevraagd. Dat is hier nagelaten.
18. In de nadere stukken die in beroep zijn ingebracht ziet de rechtbank aanwijzingen dat de terugvordering voor eisers ernstige gevolgen kan hebben. Tegen die achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de gevolgen van de terugvordering voor eisers alsnog dienen te worden onderzocht. Beoordeeld moet worden of de terugvordering ingrijpende en ernstige gevolgen (op medisch gebied) voor eisers kunnen hebben en dat, gelet daarop, sprake was van dringende redenen om (deels) af te zien van terugvordering.
18. Verweerder zal zich ook (meer) rekenschap moeten geven van de financiële gevolgen die de herziening en terugvordering voor eisers hebben. Verweerder kan in ieder geval niet (meer) volstaan met de enkele stelling dat eisers door de beslagvrije voet worden beschermd of dat bij de invordering rekening zal worden gehouden met de financiële omstandigheden van eiser.
Heroverweging
20. De rechtbank overweegt nog het volgende. Op de vraag aan de gemachtigde van eisers, op de zitting, waarom de medische stukken niet eerder zijn ingebracht heeft de gemachtigde van eisers geantwoord dat de hoorzitting in bezwaar op heel korte termijn plaatsvond en dat de voorzitter van de hoorcommissie, de heer [naam 2] , heel duidelijk was in zijn visie. Het had toen niet uitgemaakt of er nog stukken waren ingeleverd.
21. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:69, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden eisers daarmee geacht een beroep te doen op schending van het bepaalde in artikel 7:5, lid 1, aanhef en onder a, en van artikel 7:11, lid 1, van de Awb. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
22. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was de Gemeenschappelijke Regeling WerkSaam Westfriesland ( de Gemeenschappelijke Regeling) van kracht. Artikel 2, tweede lid, en artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, en het tweede lid, van de Gemeenschappelijke Regeling bepalen dat de uitvoering van de Participatiewet, met uitzondering van de bijzondere bijstand, aan Werksaam wordt overgedragen. Krachtens het bepaalde in artikel 10:13 en artikel 1:5, eerste lid, van de Awb is WerkSaam daarmee ook bevoegd op bezwaar te beslissen. Krachtens het bepaalde in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder f van de Gemeenschappelijke Regeling is het dagelijks bestuur van WerkSaam bevoegd te besluiten en bezwaarprocedures te voeren.
23. Het uitgangspunt bij een volledige heroverweging, als bedoeld in artikel 7:11, lid 1, van de Awb, is dat er in bezwaar voldoende ruimte moet zijn voor een nieuwe beoordeling van de feiten, waarbij het bezwaar serieus, onafhankelijk en onbevangen wordt beoordeeld. De rechtbank heeft de nodige vragen over de onbevangenheid en onafhankelijkheid van de heer [naam 2] bij de heroverweging in bezwaar.
24. Naar het oordeel van de rechtbank wijst het gespreksverslag van de hoorzitting niet op een dergelijke onbevangenheid en onafhankelijkheid en lijkt door de voorzitter van de hoorcommissie de nadruk vooral te worden gelegd op het in zijn ogen rechtmatig genomen primaire besluit. In het verslag van de hoorzitting is het navolgende, voor zover hier van belang, te lezen:
“De heer [naam 3] stelt dat niet te snel voorbij moet worden gegaan aan de fysieke belemmeringen die bezwaarde ervaart. Hij heeft een ernstige vorm van epilepsie.
De voorzitter geeft aan dat dit weliswaar is gesteld, maar dat hiervoor nooit een begin van bewijs is geleverd. De heer [naam 3] wijst op het gegeven dat de heer [eiser 1] is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen door WerkSaam.
De voorzitter geeft aan dat het niet voldoende is om zaken te stellen.”
25. Bovenstaande klemt temeer, nu de heer [naam 2] tevens de opsteller is geweest van het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van schending van het bepaalde in artikel 7:11, eerste lid, van de Awb.
26. In onderhavige zaak geldt verder dat als in de bezwaarprocedure door een medewerker wordt gehoord, in dit geval door de heer [naam 2] , deze niet bij de voorbereiding van het besluit betrokken mag zijn geweest. De rechtbank acht in deze zin zeer bezwaarlijk dat de heer [naam 2] ook betrokken is geweest bij het aan het primaire besluit voorafgaande voortraject. Zo staat in het ‘Rapport voortgang lang traject’ van 21 september 2023 , voor zover hier van belang, het volgende:
“Er is veel gebeurd de afgelopen periode. Er zijn meerdere gesprekken geweest met zowel [naam 5] als [naam 6] .
Er kwamen verschillende meldingen binnen dat btr aan het werk zijn (zwart). Er heeft ook een gesprek plaatst gevonden met [naam 2] en [naam 4] is ook betrokken vanuit handhaving.
Tot op heden is er nog niet genoeg bewijs verzameld en ontkennen beide het ook. Niet voldoende om hen uit de uitkering te zetten dus.
[naam 5] heeft veel lichamelijke klachten en zit vol in (…) allerlei onderzoekstrajecten. Hij kan geen moment alleen zijn omdat hij meerdere keer per dag een soort van epileptische aanvallen heeft en naar neer komt op de grond. Er is nog steeds niets gevonden in zijn hersenen wat deze aanvallen veroorzaakt. Betr laten mij wel de afspraken kaarten zien van ht ziekenhuis en als zij verslagen krijgen sturen ze dit door naar mij,
Ik richt mij nu dus alleen nog op [naam 6] . (…)
[naam 6] heeft geen klachten en gaf in het begin aan niet te kunnen werken omdat zij voor [naam 5] moet zorgen en de kinderen.
[naam 2] heeft duidelijk gemaakt dat dit geen reden is om ontheven te worden van de re-integratie. (…)”
27. Uit vorengaande volgt dat de voorzitter van de hoorcommissie mede heeft geadviseerd over het dossier en vragen daarover heeft beantwoord. Daarbij tekent de rechtbank aan dat de voorzitter van de commissie niet in strikte zin bij de voorbereiding van de primaire besluiten betrokken is geweest, maar de rechtbank acht het in het licht van de onafhankelijkheid en onbevangenheid problematisch dat de voorzitter van de commissie wel anderszins bij het dossier betrokken is geweest. De rechtbank brengt hierbij in herinnering dat met het voorschrift van artikel 7:5, lid 1, aanhef en onder a, van de Awb mede is beoogd te voorkomen dat vooringenomen wordt besloten op bezwaarschriften, dan wel dat de schijn van die vooringenomenheid wordt weggenomen. Dit brengt mee dat het door een medewerker bespreken van een dossier en ter zake antwoord geven op enige juridische vragen ook kan worden aangemerkt als betrokkenheid bij de voorbereiding van het bestreden besluit in de zin van bedoeld artikellid. [2] Hieruit concludeert de rechtbank dat sprake is van schending van het bepaalde in artikel 7:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
28. Hier klemt naar het oordeel van de rechtbank dat WerkSaam in de bezwaarfase, standaard, geen gebruik maakt van een onafhankelijke adviescommissie, hetgeen de onbevangenheid en onafhankelijk niet ten goede komt.

Conclusie en gevolgen

29. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook zal de rechtbank aan WerkSaam niet opdragen om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit is volgens de rechtbank in onderhavige zaak geen doelmatige en efficiënte manier om de zaak af te doen.
29.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat WerkSaam een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft WerkSaam hiervoor zes weken.
29.2.
Omdat het beroep gegrond is moet WerkSaam het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
WerkSaam moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,00 omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 18 december 2024;
- draagt WerkSaam op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat WerkSaam het griffierecht van € 53,00 aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt WerkSaam tot betaling van € 1.814,00 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.K. van Wijk, voorzitter, en mr. A.R. ten Berge en mr. M. Jurgens en, leden, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.CRvB 30 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD3450.