Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694). In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het bestreden besluit niet is voorzien van een deugdelijke motivering. Het staat onvoldoende vast dat primair besluit 1 op regelmatige wijze aan eiser is aangeboden. Dit besluit is aangetekend verzonden in een periode dat eiser op vakantie was, terwijl niet is gebleken of, en zo ja op welke wijze, PostNL een digitaal afhaalbericht heeft verzonden. Bovendien heeft eiser wel tijdig bezwaar gemaakt tegen primair besluit 1, indien vaststaat dat PostNL dat besluit niet op regelmatige wijze heeft aangeboden. Het is daarom niet duidelijk of eisers bezwaar tegen primair besluit 1 terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Deze omstandigheid levert ook vragen op voor de juistheid van de heroverweging van primair besluit 2. Die heroverweging steunt namelijk op het standpunt dat primair besluit 1 in rechte vaststaat, waardoor de dwangsom is verbeurd. Het college is in de gelegenheid gesteld het motiveringsgebrek te herstellen. Daarbij is aangegeven dat het college, om het gebrek te herstellen, nadere informatie van PostNL dient aan te leveren.
Het college heeft in de reactie van 2 september 2025 op de tussenuitspraak aangegeven dat het niet langer mogelijk is om nadere informatie over de aangetekende verzending van PostNL te krijgen. PostNL zou telefonisch hebben aangegeven dat alle informatie over verzendingen na ongeveer een jaar wordt vernietigd. De track & trace code die behoorde bij de aangetekende brief, levert daarom geen resultaten meer op. Vanwege het feit dat het niet langer mogelijk is om nadere informatie te verstrekken, heeft het college de rechtbank verzocht om einduitspraak te doen.
De rechtbank concludeert als volgt. Het college is niet in staat gebleken om het motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dit betekent dat het college de inhoudelijke beoordeling van eisers bezwaar tegen de last onder dwangsom niet mocht weigeren. Dit betekent ook dat het college niet mocht concluderen dat eiser een dwangsom heeft verbeurd. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond, en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog open ligt. Het college moet daarom een nieuw besluit nemen op eisers bezwaar, rekening houdend met deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Voor zover in de tussenuitspraak niet alle beroepsgronden zijn besproken, heeft dat te maken met het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit. De rechtbank kan in deze uitspraak nog geen uitsluitsel geven over de vraag of de last onder dwangsom terecht is opgelegd en of het college over kon gaan tot invordering van die dwangsom. Het gebrek in het bestreden besluit maakt immers dat de bezwaren van eiser opnieuw open liggen voor een inhoudelijke beoordeling. Het is daarom eerst aan het college om de primaire besluiten volledig opnieuw te beoordelen, op basis van alle feiten en omstandigheden die nu bekend zijn. De onbesproken beroepsgronden zullen dus in ieder geval aan de orde komen in de nadere besluitvorming door het college.
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,-) bij een wegingsfactor 1. Voor deze 2 punten wordt € 1.814,- toegekend. Voorts komen op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van de Bpb, de reiskosten van eiser voor het bezoeken van de zitting op 26 juni 2025 voor vergoeding in aanmerking. De kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, bedragen € 7,96 (2x
€ 3,98), zijnde de reiskosten per openbaar vervoer (2e klas) van Badhoevedorp naar Haarlem en weer terug. In totaal wordt € 1.821,96 toegekend.