ECLI:NL:RBNHO:2025:12585

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
25/4305
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot woningsluiting op grond van de Opiumwet na aantreffen van lachgas

Op 3 november 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een bewoner van een woning in [plaats 1], had de burgemeester van de gemeente Drechterland verzocht om de beslissing tot sluiting van zijn woning te schorsen. De burgemeester had besloten de woning te sluiten voor de duur van één maand, nadat er een grote hoeveelheid lachgas was aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, gezien de aangetroffen hoeveelheid lachgas die als handelshoeveelheid kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter weegt mee dat de sluiting noodzakelijk is voor het herstel van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving. Verzoeker betwistte de noodzaak van de sluiting, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de sluiting nog steeds noodzakelijk was, ondanks het tijdsverloop sinds de overtreding. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waardoor de sluiting van de woning kon doorgaan. De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van de burgemeester in gevallen van drugshandel en de impact daarvan op de openbare orde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/4305

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 november 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats 1] , verzoeker

(gemachtigde: mr. L. Ibisevic),
en

de burgemeester van de gemeente Drechterland, de burgemeester

(gemachtigde: I. van Galen en A. Nolten).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[woningstichting]uit [plaats 2] (de woningstichting)
(gemachtigde: mr. J.J. de Boer).

Samenvatting

1.1
Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de beslissing van de burgemeester om de woning van verzoeker aan [adres] in [plaats 1] te sluiten. Verzoeker stelt dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten en dat de sluiting niet onevenredig is. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter daarom verzocht om de beslissing van de burgemeester te schorsen.
1.2
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de burgemeester bevoegd om de woning van verzoeker te sluiten en heeft hij in dit geval gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.1.
Op 2 september 2025 heeft de burgemeester de bewoners van de woning, waaronder verzoeker, geïnformeerd over het voornemen om de woning gedurende één maand te sluiten.
2.2.
De woningstichting heeft op 4 september 2025 een zienswijze ingediend. Verzoeker heeft geen zienswijze ingediend.
2.3.
Met het bestreden besluit van 25 september 2025 heeft de burgemeester besloten de woning gedurende één maand te sluiten vanaf 9 oktober 2025
.Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen waarbij het bestreden besluit wordt geschorst.
2.4.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. De woningstichting heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.5.
Bij besluit van 7 oktober 2025 heeft de burgemeester het bestreden besluit gewijzigd in die zin dat de woning 14 dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter zal worden gesloten.
2.6.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.. De woningstichting heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.7.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, een waarnemer van de gemachtigde van verzoeker (mr. Bouchikhi), [tolk] als tolk van verzoeker, de gemachtigden van de burgemeester en [naam 1] en [naam 2] namens de woningstichting en de gemachtigde van de woningstichting.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. In dat kader beoordeelt hij de gronden die verzoekster (in bezwaar) tegen het bestreden besluit heeft ingebracht. Het (inhoudelijk) oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt in zoverre bij de definitieve besluitvorming in het bodemgeding niet.
De besluitvorming
4.1.
Op 17 mei 2025 heeft de politie onderzoek verricht in de woning van verzoeker aan [adres] in [plaats 1] (hierna: de woning). In de bestuurlijke rapportage van 10 juli 2025 staat dat er een melding en aangifte werd gedaan door iemand die op [straatnaam] in zijn auto zat te ‘chillen’. De melder gaf aan dat een bekende van hem (meneer [naam 3] ) op de trap van de (buur)woning zag met een ballon in zijn mond. Meneer [naam 3] zou zonder aanleiding tegen de auto van de melder hebben getrapt en daarna met een stok op de voorruit van de auto hebben geslagen. De politie is vervolgens naar de woning gegaan en heeft verzoeker gesproken. Die gaf aan dat meneer [naam 3] inmiddels in de woning aanwezig was. De politie trof meneer [naam 3] inmiddels in de woonkamer van de woning aan, waar hij ballonnen aan het vullen was vanuit een lachgas cilinder, waarna hij deze ballonnen inhaleerde. De politie trof in de woonkamer van de woning een 20-tal dozen met 60 volle cilinders lachgas aan. Verder staat in de bestuurlijke rapportage dat meneer [naam 3] tegen de politie verklaarde dat hij lachgas had besteld bij een persoon die dit bezorgde, hij 2 gasflessen had ontvangen maar deze niet wilde betalen en dat hij zonder te betalen naar de woning is gegaan. Vervolgens belde iemand aan en bedreigde deze persoon mijnheer [naam 3] , omdat meneer [naam 3] niet betaald had. In de aanvullende rapportage van 21 augustus 2025 staat dat de aangetroffen cilinders zijn gewogen en dat daarin 101,79 kilo lachgas zat.
4.2.
De burgemeester stelt zich in het besluit van 25 september 2025 -kort samengevat- op het standpunt dat hij gelet op hetgeen is aangetroffen bevoegd is om de woning van verzoeker gedurende een periode van één maand te sluiten. De burgemeester heeft gemotiveerd dat de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De burgemeester wijst hierbij op de grote handelshoeveelheid lachgas die is aangetroffen en het vermoeden dat de woning een zekere bekendheid heeft verworven binnen het drugscircuit. Volgens de burgemeester vormt de aanwezigheid van deze grote hoeveelheid lachgas een bedreiging voor het woon- en leefklimaat in de directe omgeving, omdat de handel in drugs vaak gepaard gaat met overlast, verstoring van de openbare orde en veiligheidsrisico’s zoals geweld en vernieling. De burgemeester wijst er voorts op dat de aanwezigheid van drugs is vastgesteld naar aanleiding van een melding bij de politie over een conflict tussen meerdere personen in de nabijheid van de woning en dat uit de verklaringen van de betrokkenen volgt dat er sprake was van een druggerelateerd conflict. De sluiting is volgens de burgemeester evenwichtig omdat verzoeker als hoofdbewoner kan worden verweten dat de woning is gebruikt dan wel beschikbaar is gesteld voor handel in drugs. De burgemeester heeft daarbij meegenomen dat een mogelijk gevolg van de sluiting ontbinding van de huurovereenkomst is en eventueel plaatsing op de ‘zwarte lijst’ van de woningcorporatie, waardoor het verkrijgen van een huurwoning in de toekomst wellicht moeilijker zal zijn.
Is de burgemeester bevoegd tot sluiting?
5. Uit de bestuurlijke rapportage van 21 augustus 2025 blijkt dat in de woning 101,79 kilo lachgas is aangetroffen die, gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) [1] , en gelet op het door de burgemeester gehanteerde Damoclesbeleid Drechterland 2021 kan worden aangemerkt als een handelshoeveelheid drugs. Het gaat immers om meer dan 1200 keer de maximaal toegestane gebruikshoeveelheid. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de burgemeester gelet op hetgeen is aangetroffen, gelet op het bepaalde in artikel 13b van de Opiumwet en gelet op het bepaalde in het Damoclesbeleid bevoegd om tot sluiting over te gaan. De stelling van verzoeker dat alle aangetroffen cilinders leeg waren volgt de voorzieningenrechter niet. Redengevend hiervoor is dat uit de bestuurlijke rapportages duidelijk blijkt dat het ging om volle cilinders en dat de inhoud van die cilinders is gewogen. Dat desondanks sprake zou zijn geweest van lege cilinders is gelet hierop onaannemelijk.
Is de woningsluiting noodzakelijk en geschikt?
6.1.
Verzoeker betwist dat de woningsluiting in dit geval een noodzakelijke en geschikte maatregel is. Volgens verzoeker is de overtreding op 17 mei 2025 beëindigd en zijn er sindsdien geen incidenten geweest bij de woning. Daardoor is niet meer aannemelijk dat de woning (nog steeds) onderdeel uitmaakt van het drugscircuit. Het tijdsverloop van bijna vijf maanden maakt volgens verzoeker dat niet langer nodig is om door middel van het sluiten van de woning een signaal af te geven naar de omgeving. Verzoeker wijst ter onderbouwing van dit standpunt op de zitting op de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2025. [2] Verder wijst verzoeker erop dat hij zelf al de nodige maatregelen heeft getroffen om herhaling te voorkomen en om de loop naar de woning te doorbreken. Zo heeft verzoeker de sloten van de woning vervangen en iedereen, behalve zijn neef meneer [naam 4], de toegang tot de woning ontzegd. Zodoende is het sluiten van de woning geen noodzakelijke en geschikte maatregel (meer), aldus verzoeker.
6.2.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de sluiting van de woning, ondanks het tijdsverloop, nog steeds noodzakelijk en geschikt is. De burgemeester heeft erop gewezen dat de aanleiding van het onderzoek van 17 mei 2025 is gelegen in een geweldsincident waarover één van de verdachten heeft verklaard dat dit ging om een druggerelateerd conflict. Verder volgt uit de bestuurlijke rapportage dat een zeer grote hoeveelheid drugs is aangetroffen in de woning. Dat de burgemeester gelet hierop heeft aangenomen dat de drugs bedoeld zijn voor handel, dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel en dat de openbare orde hierdoor in een zodanige mate is geraakt dat sluiting ook na ruim vier maanden nog noodzakelijk en geschikt is, komt de voorzieningenrechter niet onredelijk voor. De voorzieningenrechter weegt in dit verband mee dat de woningstichting blijkens haar brief van 16 oktober 2025 recent onderzoek heeft gedaan in de directe omgeving van de woning (buurtonderzoek) en dat daaruit naar voren is gekomen dat meerdere omwonenden hebben verklaard dat de woning aan [adres] voortdurend kortdurend werd bezocht, hetgeen duidt op loop naar de woning en drugshandel.
6.3.
Het beroep van verzoeker op de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2025 maakt dit niet anders. De aangetroffen hoeveelheid drugs is in het nu ter beoordeling voorliggende geval vele malen groter dan in de zaak waarover de Afdeling op 16 juli 2025 uitspraak heeft gedaan. Verondersteld mag daarom worden dat sprake is geweest van een grotere inbreuk op de openbare orde en dat daarom een langere periode nodig is om dat te herstellen. Bovendien waren er, anders dan nu het geval is, in de zaak waar verzoeker op wijst geen aanwijzingen dat sprake was van loop richting de woning. Ook was de zoon -die de overtreding zou hebben begaan- in het door verzoeker aangehaalde geval vertrokken naar Turkije en ging het in dat geval niet om een sluiting van één maar van drie maanden.
Is de sluiting van de woning evenwichtig?
7.1.
Verzoeker stelt dat de sluiting van de woning voor één maand in zijn geval niet evenwichtig is, omdat hem niet kan worden verweten dat er lachgas aanwezig was is zijn woning. Volgens verzoeker kan niet worden vastgesteld dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van lachgas in zijn woning.
7.2.
Bij de beoordeling van de evenwichtigheid kunnen verschillende omstandigheden van belang zijn. De burgemeester moet bijvoorbeeld de mate van verwijtbaarheid van de degenen die door de sluiting worden getroffen beoordelen en beoordelen in hoeverre aan hen kan worden tegengeworpen dat zij zelf het risico op ingrijpende gevolgen van hun handelen of nalaten hebben genomen. [3]
7.3.
De voorzieningenrechter acht onaannemelijk dat verzoeker niet op de hoogte was van de aanwezigheid van deze drugs in zijn woning. Verzoeker was immers zelf aanwezig in de woning op het moment dat de politie het lachgas in de woonkamer aantrof. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt bovendien dat het lachgas is aangetroffen in meerdere niet aan het zicht onttrokken cilinders in de woonkamer. Verzoeker moet daarom op de hoogte zijn geweest van de aanwezigheid ervan. Bovendien blijkt uit het hiervoor genoemde buurtonderzoek, uitgevoerd door de woningstichting, dat al gedurende langere tijd sprake was van voortdurende korte bezoekjes aan de woning, hetgeen duidt op loop naar de woning en drugshandel. Ook hieruit maakt de voorzieningenrechter op dat verzoeker wetenschap moet hebben gehad van de situatie.
7.4.
Verzoeker heeft geen andere omstandigheden aangedragen op grond waarvan de sluiting van de woning onevenwichtig zou moeten worden geacht. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat de sluiting van de woning voor de duur van één maand in het geval van verzoeker niet onevenwichtig is. Het gegeven dat verzoeker door de sluiting tijdelijk elders moet verblijven, moet vrezen voor ontbinding van de huurovereenkomst en mogelijk plaatsing op een zwarte lijst (die het verkrijgen van een nieuwe sociale huurwoning ernstig bemoeilijkt) is op zichzelf onvoldoende om op grond daarvan te oordelen dat een woningsluiting onevenwichtig is.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker geen gelijk krijgt, het besluit van 25 september 2025 niet wordt geschorst. De burgemeester mag de woning van verzoeker daarom 14 dagen na deze uitspraak gedurende één maand sluiten. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. de Regt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie rechtsoverweging 4.2. van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:371.
2.Met zaaknummer ECLI:NL:RVS:2025:3266.
3.Zie rechtsoverweging 11.2 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922.