Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord
- de akte van [gedaagde]
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
2.De feiten
4.De beoordeling
“Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze gedragen door beide echtgenoten ieder voor een gelijk deel, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit.”Met deze bepaling heeft de wetgever beoogd een ruimere uitzonderingsmogelijkheid te creëren op het uitgangspunt van gelijke draagplicht voor gemeenschapsschulden bij ontbinding dan die bestond onder artikel 1:100 lid 1 (oud) BW. Er is niet voorzien in overgangsrecht voor artikel 1:100 lid 2 BW. Aangenomen moet daarom worden dat deze bepaling vanaf 1 januari 2018 van toepassing is op de verdeling van een huwelijksgemeenschap die na die datum wordt ontbonden. Omdat in dit geval de gemeenschap is ontbonden vóór 1 januari 2018, is daarop artikel 1:100 lid 1 (oud) BW van toepassing [1] . Dat betekent dat in deze zaak dus in principe het uitgangspunt van gelijke draagplicht voor gemeenschapsschulden geldt. Een afwijking van dat uitgangspunt is echter niet geheel uitgesloten. Dat kan evenwel alleen in zeer uitzonderlijke gevallen worden aangenomen [2] . Omstandigheden kunnen in hun onderlinge samenhang bezien tot het oordeel leiden dat zich een zo uitzonderlijke situatie voordoet dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden. Die situatie doet zich in dit geval voor, zoals de kantonrechter hierna zal uitleggen.
€ 230.000,00 terwijl de woning in 2018 is verkocht voor het veel lagere bedrag van
€ 155.000,00. [gedaagde] wordt dus nu, vele jaren na haar echtscheiding, geconfronteerd met een zeer forse restschuld, terwijl zij daarop geen invloed heeft kunnen uitoefenen en aannemelijk is dat zij deze niet zal kunnen voldoen. Gezien onder meer de door haar gegeven en niet weersproken toelichting op de onderlinge verhouding met [eiser] kan van haar niet worden gevergd dat zij geconfronteerd blijft worden met deze restschuld.