ECLI:NL:RBNHO:2025:14776

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
25/1377
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA-uitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland op 12 december 2025, in de zaak tussen eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), staat de herziening en terugvordering van een te hoog uitgekeerd bedrag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) centraal. Eiser, vertegenwoordigd door mr. V.C.D. Klaassen, is het niet eens met de besluiten van het Uwv om een bedrag van € 41.421,58 terug te vorderen en een boete van € 5.400,00 op te leggen wegens het niet-nakomen van de inlichtingenplicht. De rechtbank beoordeelt of het Uwv terecht heeft gehandeld en komt tot de conclusie dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft ontvangen. De rechtbank legt uit dat het Uwv verplicht is om een uitkering te herzien of terug te vorderen als de inlichtingenplicht is geschonden. Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat zijn inkomsten geen invloed hebben op zijn WIA-uitkering, maar de rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet aan zijn meldingsplicht heeft voldaan. De rechtbank wijst het beroep van eiser af, waardoor de terugvordering en de boete in stand blijven. De rechtbank concludeert dat het Uwv de hoogte van de boete correct heeft vastgesteld en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/1377

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 december 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigden: N. Schoonhoven-Zuidema en mr. D. Brandt).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de herziening en terugvordering van een te hoog uitgekeerd bedrag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en een bestuurlijke boete wegens het niet-nakomen van de inlichtingenplicht. Eiser is het hier niet mee eens. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het Uwv terecht een bedrag van € 41.421,58 van eiser heeft teruggevorderd en boete van € 5.400,00 aan eiser heeft opgelegd.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het Uwv heeft terecht een deel van de WIA-uitkering herzien en teruggevorderd en de boete opgelegd. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Op 23 augustus 2024 heeft het Uwv twee besluiten genomen. Met het ene besluit heeft het Uwv besloten dat eiser recht heeft op een lagere uitkering over de periode van 1 december 2014 tot en met 30 september 2023 en een bedrag van € 41.421,58 van eiser teruggevorderd. Volgens het Uwv heeft eiser in deze periode te veel WIA-uitkering ontvangen, omdat hij toen inkomsten uit werkzaamheden heeft gehad. Met het andere besluit van 23 augustus 2024 heeft het Uwv aan eiser een boete van € 5.400,00 opgelegd. Volgens het Uwv is eiser zijn inlichtingenplicht niet nagekomen, omdat hij niet heeft gemeld dat hij werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft ontvangen. In de beslissing van 26 augustus 2024 is bepaald hoe eiser het teruggevorderde bedrag kan terugbetalen. In de beslissing van 27 augustus 2024 is bepaald hoe eiser de boete kan terugbetalen.
3. Met het bestreden besluit van 12 februari 2025 op het bezwaar van eiser is het Uwv bij die besluiten gebleven.
3.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Per besluit van 27 april 2016 is aan eiser met terugwerkende kracht vanaf 2 april 2014 tot en met 30 juni 2016 een WIA-uitkering toegekend. Na een melding verslechtering gezondheid is per besluit van 28 maart 2018 bepaald dat eiser vanaf 5 februari 2018 opnieuw een WIA-uitkering ontvangt.
5. Naar aanleiding van een interne melding dat eiser werkzaamheden heeft verricht, is het Uwv een rechtmatigheidsonderzoek gestart. Voorafgaand aan dit rechtmatigheidsonderzoek hebben twee andere onderzoeken plaatsgevonden, waaronder naar zijn ex-partner [naam 1] . In het kader van het onderzoek zijn gegevens bij de Belastingdienst gevorderd. Ook is meerdere malen informatie gevorderd bij [werkgever] [1] over eisers werkzaamheden als krantenbezorger en informatie over zijn zoon [naam 2] . Daarnaast zijn gegevens gevorderd bij de ABN AMRO bank.
6. Naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen heeft het Uwv besloten, zoals vermeld in het procesverloop. Aan de besluitvorming heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser heeft niet doorgegeven dat hij
van 10 november 2014 tot en met 1 januari 2021 als dagbladbezorger heeft gewerkt en dat hij via [bedrijf 2] vanaf 1 juli 2022 tot en met 1 oktober 2023 als depothouder heeft gewerkt.
7. Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat de inkomsten die hij heeft als dagbladbezorger geen invloed hebben op zijn WIA-uitkering. Hij werkte altijd als dagbladbezorger en is ziek geworden vanuit de dienstverbanden met de schoonmaakbedrijven [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] . Ook is sprake van misbruik van zijn identiteit en bankrekening, omdat de inkomsten die van het [bedrijf 1] zijn ontvangen over de periode van 8 september 2022 tot en met 5 oktober 2023 op een rekeningnummer zijn overgemaakt op naam van [eiser] . Het terug te vorderen bedrag is niet correct vastgesteld, omdat in de periode van 8 september 2022 tot en met 5 oktober 2023 directe bedragen zijn opgenomen of overgeboekt die bestemd zijn voor degenen die de wijken lopen.
8. Het bezwaar is ongegrond verklaard. In de beslissing op bezwaar is door het Uwv vermeld dat eiser bij de aanvraag van zijn WIA-uitkering op 22 oktober 2010 heeft aangegeven dat hij bij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] werkt. Bij de aanvraag herbeoordeling van 29 juli 2015 heeft eiser niet aangegeven dat hij andere inkomsten had. Ten aanzien van de bedragen in de periode van 8 september 2022 tot en met 5 oktober 2023 is door eiser geen bewijs aangeleverd dat deze bedragen naar de personen zijn gegaan die de wijken hebben gelopen. Uit de bankafschriften blijkt dat inkomsten zijn ontvangen op eisers bankrekeningnummer. Ook de stelling dat sprake is van identiteitsfraude geeft het Uwv geen aanleiding de beslissing te herzien. Verwezen wordt naar het onderzoeksrapport van 20 juni 2024 waarin is komen vast te staan dat geen aangifte beschikbaar is bij de politie tegen identiteitsfraude. Ook is geen aanvullend bewijs geleverd.
Toetsingskader
9. Iemand die een WIA-uitkering ontvangt, moet aan het Uwv alle informatie meedelen waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering. [2] Dit is de inlichtingenplicht. Het Uwv is verplicht om een uitkering in te trekken of te herzien als de inlichtingenplicht is geschonden en dat heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering, of als anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. [3] Een uitkering die als gevolg daarvan onverschuldigd is uitbetaald, moet door het Uwv worden teruggevorderd. [4] Het Uwv kan echter besluiten geheel of gedeeltelijk van de verplichting tot herziening en terugvordering af te zien, als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. [5]
10. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is een besluit waarbij een uitkering wordt herzien en teruggevorderd een belastend besluit. [6] Dit heeft tot gevolg dat het Uwv met feiten aannemelijk moet maken dat aan de wettelijke voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan. De bewijslast rust dus eerst op het Uwv. Als het Uwv hieraan heeft voldaan, is het vervolgens aan de betrokkene om te komen met tegenbewijs die doet twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van het Uwv. Dit tegenbewijs moet bestaan uit objectieve en verifieerbare gegevens. Als wordt vastgesteld dat de inlichtingenplicht is geschonden, is het aan de betrokkene om feiten en omstandigheden aan te voeren die maken dat – volgens hem – sprake is van dringende redenen om toch van herziening en terugvordering af te zien. [7]
Schending inlichtingenplicht
11. Niet in geschil is dat eiser de werkzaamheden als dagbladbezorger en depothouder heeft verricht. In geschil is of hij deze werkzaamheden bij het Uwv heeft gemeld.
12. Eiser stelt dat hij al vanaf de aanvang van zijn WIA-uitkering als dagbladbezorger werkzaam was en dat deze werkzaamheden ook bekend waren bij het Uwv. In de aanvraag om een WIA-uitkering heeft hij expliciet gemeld dat hij werkzaam was bij schoonmaakbedrijven [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] en bij de herbeoordeling nadien heeft eiser telkens vermeld dat hij niet meer of anders werkte dan toen. Er is geen sprake van een relevante wijziging ten opzichte van de bij het Uwv bekende situatie, dus geen sprake van schending van de inlichtingenplicht. Eiser verwijst naar de toekenningsbeslissing van 2014 waarin het actuele loon/ziekengeld expliciet wordt verrekend met het WIA-maandloon. In de schorsingsbeslissing van 31 maart 2016 vraagt het Uwv expliciet naar recente loonstroken. Volgens eiser blijkt hieruit dat het Uwv bekend was met zijn werk als dagbladbezorger. Eiser heeft ervaren dat zijn werkzaamheden in de beoordeling en berekening van de WIA meelopen, de vraag is volgens eiser of iedere verdere ontwikkeling door eiser gemeld had moeten worden.
13. Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet. Eisers standpunt dat hij de werkzaamheden als dagbladbezorger en later (ook) als depothouder wel heeft gemeld bij het Uwv volgt de rechtbank niet. Zoals door het Uwv is toegelicht, volgt nergens uit het dossier dat eiser dat heeft gedaan. Uit het dossier blijkt alleen dat het Uwv bekend was met eisers werkzaamheden bij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] . Zoals door het Uwv ook is toegelicht worden in het arbeidsdeskundig rapport van 13 april 2016 (de rechtbank begrijpt: het rapport van 21 april 2016, waaruit blijkt dat de arbeidsdeskundige op 13 april 2016 met eiser heeft gesproken naar aanleiding van de schriftelijke melding van eiser op 23 februari 2016 van een wijziging van zijn gezondheidstoestand per 2 april 2014) onder het kopje “Re-integratie” alleen werkgevers [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] besproken. Uit het rapport blijkt niet dat eiser aan de arbeidsdeskundige ook zijn werkzaamheden voor [werkgever] heeft vermeld. Ook op latere momenten heeft eiser geen melding gedaan van de werkzaamheden. Dat blijkt althans niet uit het dossier. Ook niet uit de beslissing van 27 april 2016 waarmee per 2 april 2014 een WIA-uitkering is toegekend. Weliswaar wordt eiser in die beslissing verzocht zijn loonstroken vanaf 31 maart 2016 op te sturen en staat in de toelichting dat het loon van de werkgevers wordt meegerekend bij de berekening van eisers WIA-uitkering. Echter, hieruit volgt niet dat eiser aan het Uwv heeft vermeld voor [werkgever] te werken. Gelezen in samenhang met de inhoud van het rapport van 21 april 2016 van de arbeidsdeskundige is duidelijk dat het opvragen van de loonstroken en het meerekenen van het loon ziet op eisers werk voor de bij het Uwv bekende werkgevers [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] .
Eiser heeft niet ontkend de werkzaamheden als dagbladbezorger en depothouder te hebben verricht. Door hiervan geen melding te maken, heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Daarbij merkt de rechtbank nog op, dat het niet zo is, zoals door de gemachtigde van eiser ter zitting naar voren is gebracht, dat het aan het Uwv is om actief systemen, van bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel en de Belastingdienst, te raadplegen. Ter voldoening aan de inlichtingenplicht was het aan eiser om spontaan en tijdig melding van de werkzaamheden voor [werkgever] te maken.
De herziening en terugvordering
14. Eiser stelt zich op het standpunt dat de inkomsten die hij heeft genoten onjuist zijn vastgesteld en niet goed zijn onderbouwd. Volgens eiser zijn de bedragen die in het Excelbestand staan vermeld in het dossier inclusief 21% BTW. In de depothoudersbedragen zitten ook de bedragen die aan andere bezorgers moeten worden doorbetaald. Het is niet inzichtelijk hoe de door het Uwv opgestelde lijst met titel “Genoten inkomsten door cliënt als dagbladbezorger en depothouder” tot stand is gekomen. Uit het aanvullende bankonderzoek blijkt dat sommige in de vergoedingsspecificatie genoemde bedragen niet zijn terug te vinden op de onderzochte bankrekeningen. Ook de gegevens van de Belastingdienst komen niet overeen met de onderzoeksbevindingen. [bedrijf 2] heeft voor 2022 een omzet van slechts ongeveer € 2.233,00 aangegeven en voor 2023 € 0,00. Voor de eerste periode vanaf 1 december 2014 zijn geen complete inkomensgegevens beschikbaar. Volgens eiser staat geenszins vast dat eiser in de gehele periode de door het Uwv gestelde inkomsten heeft genoten. Eiser stelt dat het Uwv weliswaar signaleert dat de depot-totalen niet te splitsen zijn, dat bepaalde bedragen niet zijn terug te vinden op onderzochte rekeningen en dat er discrepanties bestaan tussen Excel-overzichten en fiscale gegevens, maar vertaalt deze onzekerheden niet in voorzichtigheid in de conclusies.
14. Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals door het Uwv in het verweerschrift van 26 november 2025 is toegelicht komen de, in de als bijlage bij het besluit van 23 augustus 2024 gevoegde specificatie vermelde, uitbetaalde bedragen overeen met het overzicht van betalingen dat van [werkgever] is ontvangen. Daarnaast is door het Uwv toegelicht dat door eiser voor het derde en vierde kwartaal 2022 aan de Belastingdienst nihil omzet is doorgegeven en dat hij in 2023 geen aangifte van gemaakte omzet heeft gedaan. Er is dus door eiser over de voor het werk als depothouder verrichte betalingen geen BTW afgedragen. Dat verklaart waarom de betalingen voor het werk als depothouder niet overeenkomen met de omzetgegevens van de Belastingdienst. Voor de juistheid van eisers stelling dat de bedragen die hij als depothouder heeft ontvangen ook bedragen omvatten die aan andere bezorgers moesten worden doorbetaald, is een aanknopingspunt te vinden in de informatie van [werkgever] . Zij heeft bericht dat de totalen in haar administratie niet te splitsen zijn naar de persoon die de wijk feitelijk heeft gelopen. Echter, eiser heeft geen enkel bewijsstuk overgelegd waaruit blijkt dat hij van de bedragen die aan hem als depothouder werden betaald, bedragen heeft doorbetaald aan andere personen of (onderbouwd) heeft toegelicht om welke bedragen het zou gaan. Om de voormelde redenen heeft verweerder bij de berekening van de aan eiser teveel betaalde WIA-uitkering de volledige door [werkgever] aan eiser als depothouder betaalde bedragen in aanmerking mogen nemen.
Voor wat betreft de verdiensten die eiser over de periode van 1 december 2014 tot 1 januari 2016 voor zijn werk als krantenbezorger heeft genoten, stelt de rechtbank vast dat die blijken uit de bankafschriften die van eiser zijn ontvangen. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat verweerder bij de herziening en terugvordering van de WIA-uitkering van eiser niet van de juiste verdiensten is uitgegaan.
Dringende redenen
16. Eiser stelt dat sprake is van een onevenredig lange terugwerkende kracht en gebrek aan evenredigheidsafweging. Er is geen kenbare afweging gemaakt tussen de buitengewoon lange periode vanaf 2014, de cumulatieve terugvordering van meer dan
€ 41.000,00 en dat het Uwv al vanaf 2014 bekend is met het loon van eiser. Als het Uwv eerder had gecontroleerd dan had de uitkering eerder bijgesteld kunnen worden. Eiser is gelet op zijn persoonlijke situatie – zijn beperkingen, schuldenpositie en recente persoonlijke tragedie – niet in staat een bedrag van deze omvang terug te betalen zonder in een uitzichtloze positie te geraken. Door het Uwv is niets gedaan met de verklaringen van familieleden, hulpverleners en politie dat sprake is van langdurig misbruik van bankrekeningen en persoonsgegevens. Daartegenover staan subjectieve indrukken van de inspecteur van het Uwv, bijvoorbeeld de suggestie dat eiser en zijn broer op het kantoorbezoek een ‘toneelstuk’ zouden opvoeren. Over het gestelde misbruik van bankrekeningen wordt volstaan met de conclusie dat er ‘aanwijzingen’ zijn dat eiser over de gelden heeft kunnen beschikken, zonder dat objectief aanvullend onderzoek is verricht.
17. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv in de situatie van eiser, zowel bij de oorzaak als bij de gevolgen van de intrekking en terugvordering, alle relevante feiten en omstandigheden bij de beoordeling van de dringende reden voldoende heeft meegewogen.
In wat door eiser is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor de conclusie dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Eiser heeft zelf nagelaten melding te doen van de op geld waardeerbare werkzaamheden en inkomsten. In het toekenningsbesluit van de WIA-uitkering van 27 april 2016 staat vermeld dat hij wijzigingen moet doorgeven aan het Uwv. Het had eiser duidelijk moeten zijn dat hij zelf de werkzaamheden door moest geven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV dan ook geen aandeel in het ontstaan of het oplopen van de terugvordering. Ook is geen sprake van een onnodig lange terugvordering. Ten aanzien van de gestelde familieomstandigheden is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van mogelijke identiteitsfraude. Ook is volgens de rechtbank geen sprake van vooringenomenheid in de besluitvorming waardoor sprake zou zijn van een onevenredigheid in de terugvordering.
Door eiser is verder niet onderbouwd dat sprake is van ontoelaatbare of onevenredige gevolgen. Wat betreft de financiële gevolgen van de terugvordering is van belang dat rekening wordt gehouden met de afloscapaciteit van eiser bij de invordering, op basis waarvan maandelijks € 301,00 wordt afgelost. Het Uwv heeft op deze manier voldoende rekening gehouden met de financiële gevolgen van de terugvordering. Dat eiser beperkingen heeft en stelt een schuldenpositie te hebben, nog daargelaten dat hij van dit laatste geen objectief verifieerbare gegevens heeft overgelegd, zijn naar het oordeel van de rechtbank geen dringende reden om van terugvordering af te zien.
18. De rechtbank is daarom van oordeel dat het Uwv geen aanleiding heeft hoeven zien op grond van een dringende reden geheel of gedeeltelijk van intrekking of terugvordering af te zien.
De boete
19. Omdat eiser zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen, was het Uwv op grond van artikel 91, eerste lid, van de Wet WIA verplicht om aan eiser een boete op te leggen. Het Uwv is uitgegaan van normale verwijtbaarheid en is daarom uitgegaan van een boete ter hoogte van 50% van het benadelingsbedrag. Omdat dit een hoger bedrag is dan de maximale boete van € 5.400,- heeft het Uwv deze maximale boete opgelegd.
20. Eiser is het niet eens met de opgelegde boete en stelt dat sprake is verminderde verwijtbaarheid, onder meer vanwege zijn beperkte administratieve vaardigheden, de lange duur van het traject en het feit dat de werkzaamheden reeds lang bekend waren bij het Uwv. Het Uwv heeft geen blijk gegeven van een zorgvuldige belangenafweging van de persoonlijke omstandigheden van eiser, waarmee het boetebesluit onvoldoende gemotiveerd is. Eiser betwijfelt of voldaan is aan de verzwaarde bewijslast. Ook de persoonlijke omstandigheden en kwetsbaarheid van eiser zijn onvoldoende meegenomen. Zijn broer is in mei 2025 overleden en sindsdien is eiser ontregeld. Dat geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid wordt door het Uwv onvoldoende gemotiveerd.
21. Volgens vaste rechtspraak [8] is de bewijslast voor het opleggen van een boete zwaarder dan die bij de toepassing van de bevoegdheid tot beëindiging, herziening of intrekking van een uitkering, op de grond dat de inlichtingenplicht is geschonden en van de bevoegdheid tot terugvordering wegens onterecht of tot een te hoog bedrag ontvangen uitkering. Dit brengt mee dat het Uwv moet aantonen dat betrokkene zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen mededeling te doen van zijn werkzaamheden en de daaruit genoten inkomsten.
22. Met het overleggen van het onderzoeksrapport en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeksbevindingen heeft het Uwv niet alleen aannemelijk gemaakt, maar ook aangetoond dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te doen van de werkzaamheden bij [werkgever] en de daaruit genoten inkomsten. Het Uwv was daarom verplicht om aan eiser een boete op te leggen. Voor het aannemen van normale verwijtbaarheid, zoals door verweerder is gedaan, is het niet van belang dat sprake is van bewuste doelgerichte fraude zoals door eiser is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de hoogte van de boete conform het Boetebesluit sociale zekerheidswetten juist heeft vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

23. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzitter, en mr. A.R. ten Berge en mr. A.M. van Beek, leden, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.[werkgever] is een handelsnaam van [bedrijf 1]
2.Artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA.
3.Artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA.
4.Artikel 77, eerste lid, van de WIA.
5.Artikel 77, zesde lid, van de WIA.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 8 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1671.
7.Zie de uitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
8.ECLI:CRVB:NL:2018:1100.