In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 13 maart 2025, wordt geoordeeld over de verzoeken van eiseres, een GmbH, om terugbetaling van invoerrechten die zijn betaald voor goederen die door consumenten zijn geretourneerd. Eiseres had in totaal twee verzoeken ingediend, één voor het tweede kwartaal van 2021 ter waarde van € 694.744,70 en één voor het derde kwartaal van 2021 ter waarde van € 535.165,96. Beide verzoeken werden door de inspecteur van de Douane afgewezen, waarna eiseres bezwaar maakte en beroep instelde bij de rechtbank. De rechtbank splitste de zaken in twee aparte zaaknummers.
De rechtbank oordeelt dat eiseres niet heeft voldaan aan haar bewijslast met betrekking tot artikel 118 van het Douanewetboek van de Unie (DWU). Eiseres stelde dat de retourzendingen van consumenten aanleiding gaven voor terugbetaling van de invoerrechten, maar de rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de goederen op het moment van invoer gebrekkig of non-conform waren. Eiseres had ook niet gespecificeerd welke invoeraangiften gekoppeld waren aan de verzoeken om terugbetaling, waardoor de rechtbank niet kon verifiëren op welke basis de terugbetalingen werden gevraagd.
Daarnaast werd het beroep op artikel 120 van het DWU verworpen, omdat de gestelde bijzondere omstandigheden niet op het moment van invoer bestonden. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de afwijzing van de verzoeken om terugbetaling door de Douane. Eiseres heeft geen recht op terugbetaling van de invoerrechten, en er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.