In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag omzetbelasting die aan eiseres, een B.V., was opgelegd. De naheffingsaanslag was gebaseerd op de veronderstelling dat eiseres betrokken was bij btw-fraude in een keten van leveringen van schroot aan Britse afnemers. Eiseres was eerder vrijgesproken door de rechtbank Amsterdam van het opzettelijk doen van onjuiste aangiften, maar was wel schuldig bevonden aan valsheid in geschrifte. De rechtbank Noord-Holland heeft de zaak beoordeeld in het licht van deze eerdere vrijspraak en het arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat oordeelde dat eiseres geen onjuiste aangiften had gedaan. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat eiseres wist of had moeten weten van fraude in de handelsketen. Daarom werd de naheffingsaanslag vernietigd en werd de inspecteur van de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van de onschuldpresumptie en de noodzaak van overtuigend bewijs voor naheffingsaanslagen.