ECLI:NL:RBNHO:2025:6565

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
11525078 CV EXPL 25-453
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid verhuurder voor schade door lekkage in huurwoning

In deze zaak vorderen huurders een verklaring voor recht dat de schade die zij hebben geleden door lekkage in hun huurwoning aan de verhuurder, Wooncompagnie, is toe te rekenen. De kantonrechter heeft op 28 mei 2025 geoordeeld dat de vordering van de huurders wordt afgewezen. De huurders hebben sinds 14 augustus 2018 een appartement gehuurd van Wooncompagnie. Eind juli 2023 melden zij lekkage in de woonkamer, en op 4 oktober 2023 wordt de oorzaak van de lekkage ontdekt. De huurders vorderen een schadevergoeding van € 6.027,60, maar de kantonrechter oordeelt dat het gebrek niet aan de verhuurder kan worden toegerekend. De verhuurder heeft adequaat gereageerd op de melding van de lekkage en heeft de oorzaak tijdig verholpen. De kantonrechter concludeert dat de schade niet aan Wooncompagnie kan worden toegerekend, en wijst de vorderingen van de huurders af. Tevens worden de huurders veroordeeld in de proceskosten van € 813,00.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11525078 \ CV EXPL 25-453
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. K.W. Menig,
tegen
de stichting
STICHTING WOONCOMPAGNIE,
te Hoorn,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Wooncompagnie,
gemachtigde: mr. G. Meijerink.
De zaak in het kort
De door huurders gevorderde verklaring voor recht dat de door hen geleden schade na lekkage in hun huurwoning aan de verhuurder is toe te rekenen wordt afgewezen, omdat het gebrek niet aan de verhuurder is toe te rekenen. De gevorderde schadevergoeding wordt daarom ook afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- het tussenvonnis van 26 maart 2025
- de mondelinge behandeling van 30 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. [eisers] hebben gebruik gemaakt van een pleitnota.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] huren sinds 14 augustus 2018 van Wooncompagnie het appartement aan het adres [adres 1] in [woonplaats] (hierna: het appartement). Het appartement is gelegen op de eerste etage van een appartementencomplex.
2.2.
[eisers] hebben eind juli 2023 bij Wooncompagnie melding gemaakt van lekkage in de woonkamer. Op 4 oktober 2023 is de oorzaak van de lekkage ontdekt en is begonnen met de herstelwerkzeemheden.
2.3.
[eisers] zijn op 4 oktober 2023 tijdelijk verhuist naar het appartement op de [adres 2] . Zij hebben daar, in verband met de droogtijd, enkele maanden gewoond.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen – samengevat – een verklaring voor recht dat de schade aan de vloer en de kledingkast van [eisers] aan Wooncompagnie is toe te rekenen. Daarnaast vorderen zij van Wooncompagnie tot betaling van € 6.027,60, vermeerderd met rente en proceskosten.
3.2.
[eisers] leggen aan de vordering– kort gezegd – het volgende ten grondslag. De lekkage is afkomstig van de standleiding van het appartement op de tweede etage waarvan Wooncompagnie ook eigenaar is. Wooncompagnie is als eigenaar verantwoordelijk voor de staat van onderhoud, althans de kwaliteit van de standleiding. De lekkage is een gebrek. Als gevolg van het gebrek zijn de muren, de vloer en kledingkast van [eisers] beschadigd geraakt. [eisers] konden als gevolg van het ernstige gebrek tijdelijk niet meer in het appartement wonen. Het ontstaan van een gebrek in een leiding dient volgens de in het verkeer geldende opvatting voor rekening van Wooncompagnie als verhuurder en eigenaar van het appartement te komen. Voorts is door het gebrek niet het genot verschaft waarop [eisers] krachtens de huurovereenkomst recht hebben. [eisers] hebben als gevolg van de lekkage voor een bedrag van € 6.027,60 kosten gemaakt. Wooncompagnie dient de kosten voor een nieuwe vloer van € 4.727,60, een nieuwe kledingkast en de verhuiskosten van € 300,00 aan [eisers] te vergoeden.
3.3.
Wooncompagnie betwist de vordering. Wooncompagnie daartoe – samengevat – aan dat [eisers] geen belang hebben bij de vordering tot een verklaring voor recht. [eisers] hebben niet voldaan aan hun stelplicht en bewijslast ten aanzien van de aard en de omvang van de schade. Zij hebben daarbij geen rekening gehouden met aftrek ‘nieuw voor oud’. Wooncompagnie kan in dit geval slechts aansprakelijk zijn voor de door de lekkage geleden schade als haar een verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het ontstaan van het gebrek. [eisers] hebben echter niet duidelijk gemaakt waarom het ontstaan van het gebrek aan Wooncompagnie valt toe te rekenen. Zij hebben ook in dit kader niet voldaan aan hun stelplicht en bewijslast.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of Wooncompagnie aansprakelijk is voor de door [eisers] als gevolg van de lekkage geleden schade. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is en legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
4.2.
Vast staat dat de lekkage in het appartement is aan te merken als een gebrek [1] en dat Wooncompagnie dit gebrek heeft verholpen. Verder staat vast dat het gebrek bij het aangaan van de huurovereenkomst niet aanwezig was. Wooncompagnie is als verhuurder aansprakelijk voor een door een gebrek veroorzaakte schade indien het gebrek na het aangaan van de overeenkomst is ontstaan en aan hem is toe te rekenen. [2] Het enkele intreden van het gebrek is dus niet voldoende om aansprakelijk te zijn. Een gebrek dat is ontstaan ná het aangaan van de huurovereenkomst is toerekenbaar aan de verhuurder als het te wijten is aan zijn schuld of op grond van wet, rechtshandeling of verkeersopvattingen voor zijn risico komt. [3] Van toerekening zal sprake zijn indien hem van het ontstaan van het gebrek enig verwijt kan worden gemaakt of wanneer hij zijn verplichting tot verhelpen van het gebrek niet deugdelijk nakomt.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet komen vast te staan dat het gebrek aan Wooncompagnie kan worden toegerekend. Het is aan [eisers] om dit te stellen en te zonodig te bewijzen. Zij hebben dit gelet op de gemotiveerde betwisting door Wooncompagnie onvoldoende gedaan. Daartoe is van belang dat Wooncompagnie onder meer heeft toegelicht wat zij heeft gedaan na de melding door [eisers] van de lekkage. [eisers] hebben de lekkage eind juli 2023 gemeld. Op 27 juli 2023 is er voor het eerst iemand namens Wooncompagnie langs gegaan bij [eisers] om de situatie ter plekke te beoordelen. Vervolgens is de vloerverwarming afgeperst omdat men dacht dat de lekkage daarvandaan kwam. Dat bleek niet zo te zijn. Daarna is op 24 augustus 2023 opdracht gegeven aan een lekdetectiebedrijf. Dit bedrijf is op 14 september langs geweest en op 4 en 5 oktober is begonnen met het openhakken van de koof en de vloer van de badkamer om te kijken of het lek daarvandaan kwam. Dat bleek zo te zijn. Daarna zijn de herstelwerkzaamheden uitgevoerd. Dat het een tijdje duurde om de oorzaak te vinden wil niet zeggen dat Wooncompagnie een verwijt kan worden gemaakt. De oorzaak is gevonden en verholpen, aldus Wooncompagnie. [eisers] hebben tegenover deze toelichting niet (voldoende) duidelijk gemaakt hoe Wooncompagnie de lekkage sneller had kunnen verhelpen. De kantonrechter is met Wooncompagnie van oordeel dat zij niet heeft verzuimd in haar herstelverplichting.
4.4.
[eisers] hebben in het kader van toerekenbaarheid op grond van de verkeersopvattingen verwezen naar een uitspraak van de kantonrechter in Rotterdam. [4] Een beroep op deze uitspraak kan [eisers] echter niet baten. Deze uitspraak is ten eerste niet in lijn met vaste jurisprudentie. Er is verder hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het vonnis is gedeeltelijk vernietigd en de zaak is door het gerechtshof Den Haag zelf afgedaan. [5] Daarbij is als volgt overwogen:
“Evenmin kan de schade volgens verkeersopvattingen aan [verhuurder] worden toegerekend, zoals [huurder] nog heeft betoogd en de kantonrechter overigens ook heeft aangenomen. Een verkeersopvatting waarmee toerekening buiten art. 7:208 BW mogelijk is, ontbreekt. Verder heeft [verhuurder] er terecht op gewezen dat de wetgever met de bepaling in art. 7:208 BW niet een risicoaansprakelijkheid van de verhuurder heeft beoogd en dat [huurder] zijn inboedel eenvoudig had kunnen verzekeren.”
4.5.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat schade aan de vloer en de kledingkast van [eisers] niet aan Wooncompagnie is toe te rekenen. Van toewijzing van een schadevergoeding kan dan ook geen sprake zijn. De kantonrechter zal de vordering van [eisers] daarom afwijzen.
4.6.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Wooncompagnie worden begroot op:
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
813,00
4.7
Wat partijen verder nog hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel en kan daarom onbesproken blijven.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 813,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:206 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 7:208 BW.
3.Artikel 6:75 BW.
4.Rechtbank Rotterdam 9 juni 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:5012, r.o. 2.7.
5.Gerechtshof Den Haag 20 mei 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:936, r.o. 6.3.