ECLI:NL:RBNHO:2025:6615

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
15/996507-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en valsheid in geschrift in verband met hypothecaire lening en onroerend goed

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van (gewoonte)witwassen en valsheid in geschrift. De verdachte werd grotendeels vrijgesproken van de beschuldigingen van (gewoonte)witwassen van onroerend goed en schepen, maar werd wel schuldig bevonden aan valsheid in geschrift met betrekking tot een werkgeversverklaring en salarisspecificatie die hij had gebruikt om een hypothecaire lening te verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat de feiten sterk verouderd waren en dat de redelijke termijn was overschreden, wat leidde tot een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door valse documenten te gebruiken bij de aanvraag van een hypothecaire lening voor een woning in Muiderberg. De verdachte had valse werkgeversverklaringen en salarisspecificaties laten opmaken, die hij bij de bank indiende. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat deze documenten vals waren en dat hij deze had gebruikt om de bank te misleiden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen door de woning te verwerven met de door de bank verstrekte gelden, die afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet kon worden vervolgd voor de andere tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor een direct verband met een specifiek brondelict. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk schuldig verklaard zonder strafoplegging, rekening houdend met de lange duur van de procedure en de gevolgen voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaatsen Haarlem en Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/996507-14 (P)
Uitspraakdatum: 17 juni 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 1 september 2022, 12 mei 2025, 13 mei 2025, 16 mei 2025 en 3 juni 2025 (sluiting van het onderzoek) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Kok,
en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. R. van ’t Land, advocaat te Breda, naar voren hebben gebracht.

1.Inleiding

1.1
Start onderzoek Schredder
Naar aanleiding van diverse feiten en omstandigheden (zie § 3.2.1) is het vermoeden ontstaan dat de verdachte en diens partner [naam 1] (hierna: [naam 1] ) zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen. Op basis van die verdenking is op 15 juli 2014 besloten een strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen de verdachte en [naam 1] met betrekking tot de financiering van een deel van het door de verdachte en [naam 1] aangekochte onroerend goed in de periode van 2000 tot en met 2013. Het onderzoek is in april 2015 gestart. In een later stadium is op grond van het onderzoek het vermoeden ontstaan dat de verdachte zich ook schuldig zou hebben gemaakt aan valsheid in geschrift.
In de loop van het onderzoek is [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) in beeld gekomen als medeverdachte. Hij zou een faciliterende rol hebben gespeeld bij het witwassen. In een later stadium is ook ten aanzien van hem het vermoeden ontstaan dat hij zich daarnaast schuldig zou hebben gemaakt aan valsheid in geschrift.
Op 3 oktober 2016 hebben doorzoekingen plaatsgevonden in de woning van de verdachte aan de [adres 1] en in diens bedrijfspand aan de [adres 2] . De verdachte is diezelfde dag aangehouden. Op 27 oktober 2016 is hij in vrijheid gesteld.
Eveneens op 3 oktober 2016 hebben doorzoekingen plaatsgevonden in woningen van
[medeverdachte] aan de [adres 3] en aan de [adres 4] .
In het kader van het onderzoek is op een groot aantal onroerende en andere goederen van de verdachte en [medeverdachte] klassiek en conservatoir beslag gelegd. Er zijn rechtshulpverzoeken gedaan aan de autoriteiten in Duitsland, Spanje, de Kaaiman Eilanden, de Bahama’s, Zwitserland, de Verenigde Arabische Emiraten, het Verenigd Koninkrijk en Pakistan.
Op 6 juli 2016 heeft de rechter-commissaris een machtiging verleend tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek tegen de verdachte.
Het strafrechtelijk onderzoek is beëindigd na de laatste verhoren van de verdachte en
[medeverdachte] in november 2017. Het einddossier werd aan de verdachte verstrekt op 3 juli 2019.
Op 1 september 2022 heeft een regiezitting plaatsgevonden, waarbij de rechtbank een aantal onderzoekswensen van de verdediging heeft gehonoreerd, waaronder het horen van zes in Nederland en zeven in het buitenland verblijvende getuigen en het verzoek om schriftelijke vragen te stellen aan mevrouw [naam 2] , Oberstaatsanwältin van Bremen (Duitsland). Van de zes in Nederland verblijvende getuigen konden uiteindelijk slechts drie worden gehoord door de rechter-commissaris. Geen van de in het buitenland verblijvende zeven getuigen bleek gehoord te kunnen worden. De rechter-commissaris heeft geconcludeerd dat mevrouw [naam 2] – wegens haar uit dienst treden – slechts gedeeltelijk toestemming heeft gekregen voor beantwoording van de door de rechtbank geformuleerde vragen en dat de door de Duitse autoriteiten (uit eigen beweging) toegezonden stukken geen antwoord geven op de vragen.
De verdachte heeft op 30 november 2022 een uitgebreide schriftelijke reactie op het einddossier toegestuurd en een update daarvan op 4 april 2025.
[medeverdachte] heeft op 31 oktober 2022 schriftelijk gereageerd op het einddossier. Op de zitting heeft [medeverdachte] toegelicht dat hij een aanvullende verklaring heeft opgesteld die – per abuis – is gevoegd in de schriftelijke reactie van de verdachte.
Het onderzoek heeft ten aanzien van de verdachte uiteindelijk geresulteerd in de hieronder beschreven tenlastelegging.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich – samengevat – heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: medeplegen van valsheid in geschrift van een werkgeversverklaring en/of salarisspecificatie in Muiderberg en/of Almere in de periode van 1 juni 2006 tot en met
1 augustus 2006;
feit 2: (opdracht geven tot of feitelijk leidinggeven aan een door [vennootschap 1] en/of [vennootschap 2] en/of [vennootschap 3] begaan strafbaar feit bestaande uit) medeplegen van valsheid in geschrift van drie leningsovereenkomsten en een akte van cessie in Amsterdam en/of Enkhuizen in de periode van 5 oktober 2009 tot en met 9 mei 2011;
feit 3: (opdracht geven tot of feitelijk leidinggeven aan een door [vennootschap 3] begaan strafbaar feit bestaande uit) medeplegen van valsheid in geschrift van twee facturen in Amsterdam en/of Muiderberg in de periode van 1 februari 2011 tot en met 1 mei 2011;
feit 4: medeplegen van (gewoonte)witwassen van negen onroerende zaken en twee schepen in verschillende plaatsen in Nederland in de periode van 1 juni 2006 tot en met
3 oktober 2016;
feit 5: (opdracht geven tot of feitelijk leidinggeven aan een door [vennootschap 4] en/of [vennootschap 5] begaan strafbaar feit bestaande uit) medeplegen van (gewoonte)witwassen van vier onroerende zaken in Bremen en/of Bremerhaven in de periode van 1 december 2007 tot en met 14 december 2016.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage 1aan dit vonnis gehecht.

3.Voorvragen

3.1
Rechtsmacht ten aanzien van feit 5
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt ten aanzien van de verdenking onder feit 5. Het betreffende onroerend goed is gelegen in Duitsland en er heeft geen enkele relevante handeling plaatsgevonden in Nederland. De enkele omstandigheid dat de verdachte de Nederlandse identiteit heeft, is volgens de verdediging onvoldoende om rechtsmacht aan te nemen.
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie stelt dat de Nederlandse rechter wel rechtsmacht heeft, omdat de verdachte – ook toen hij in Duitsland en Spanje stond ingeschreven – feitelijk verbleef in Nederland.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 7 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld (vereiste van dubbele strafbaarheid). Bij het beantwoorden van de vraag naar de dubbele strafbaarheid speelt geen rol of de (rechts)persoon naar buitenlands recht dader van het betreffende feit kan zijn, maar is bepalend of het feit als zodanig in het andere land (in dit geval Duitsland) strafbaar is.
In tegenstelling tot wat de raadsman heeft bepleit, is in dit verband niet relevant of (ook) enige feitelijke handeling in Nederland heeft plaatsgevonden. Artikelen 2 tot en met 8c Sr staan immers op zichzelf en bieden de Nederlandse strafrechter op grond van verschillende beginselen aanknopingspunten voor rechtsmacht.
De rechtbank stelt vast dat de verdenking door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en dat op dit feit ook door de Duitse strafwet straf is gesteld. Dit betekent dat de verdachte (die de Nederlandse nationaliteit heeft) in Nederland kan worden vervolgd voor het opdracht geven tot, of feitelijk leiding geven aan het witwassen in Duitsland door de betreffende vennootschappen (te weten [vennootschap 4] (hierna: [vennootschap 4] ) en [vennootschap 5] (hierna: [vennootschap 5] )). Dat, zoals de verdediging heeft aangevoerd, het Duitse openbaar ministerie – ondanks de gestelde verplichting te vervolgen bij strafbare feiten – niet tot vervolging is overgegaan, maakt het voorgaande niet anders. Het is immers slechts relevant of los van deze concrete zaak op de betreffende verweten gedraging naar Duits recht straf is gesteld (en niet welke vervolgingsbeslissing ten aanzien van de verdachte is genomen in verband met deze zaak).
De rechtbank komt dus tot de conclusie dat de Nederlandse rechter (ook) ten aanzien van het tenlastegelegde feit 5 rechtsmacht toekomt. Het verweer van de verdediging op dit punt wordt verworpen.
3.2
Ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
3.2.1
Beroep op ontbreken van redelijk vermoeden van schuld bij aanvang onderzoek
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in de eerste plaats aangevoerd dat het openbaar ministerie
niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat de vervolging tegen de verdachte, met de inzet van bijzondere opsporingsmethoden, heeft plaatsgevonden zonder dat sprake was van een redelijk vermoeden dat de verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan witwassen. Er is sprake van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek en dit vormverzuim is onherstelbaar. Als gevolg daarvan is sprake van schendingen van diverse grondrechten en rechtsbeginselen, waaronder artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), waardoor de verdachte nadeel heeft geleden en schade ondervonden. Naar het oordeel van de verdediging kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Subsidiair voert de verdediging aan dat het hiervoor beschreven onherstelbaar vormverzuim dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van alle onrechtmatig verkregen onderzoeksresultaten. Als het vormverzuim het recht op een eerlijk proces al niet direct heeft aangetast, ontbreekt het in deze zaak in ieder geval aan voldoende compenserende maatregelen om dat recht te waarborgen en/of de schending hiervan te herstellen.
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft geen (inhoudelijk) verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het standpunt van de verdediging dat sprake zou zijn van een (onherstelbaar) vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en overweegt daartoe als volgt.
Restinformatie onderzoeken 13Brasil, 13Montage en 13Wario
Op 1 juli 2014 ontving de FIOD van het Anti Money Laundering Centre (AMLC) een dossier met het verzoek een strafrechtelijk onderzoek te starten naar het witwassen van gelden door middel van de aankoop van horeca en onroerend goed door de verdachte. Het dossier van het AMLC is gebaseerd op restinformatie uit diverse strafrechtelijke onderzoeken.
Het dossier van het AMLC verwijst naar restinformatie afkomstig uit onderzoek 13Brasil, een voorbereidend onderzoek door het Bureau Financiële Economische Recherche (hierna: BFER) van de Dienst Regionale Recherche Amsterdam naar restinformatie uit verschillende strafrechtelijke onderzoeken. [1] Die restinformatie was in de eerste plaats afkomstig uit de onderzoeken 13Montage en 13Wario. De officier van justitie heeft steeds toestemming gegeven voor het gebruik van de restinformatie uit de andere onderzoeken voor het onderzoek Schredder.
13Montage was een strafrechtelijk onderzoek naar het witwassen van gelden, waarbij gebruik werd gemaakt van een wasserette aan de [adres 5] te Amsterdam. Tijdens dit onderzoek vonden diverse observaties plaats. Over één van die observaties, op 23 juni 2010, [2] wordt het volgende vermeld: [3]
“Op 23 juni 2010 werd tijdens een observatie waargenomen dat er vanuit de wasserette gevestigd [adres 5] te Amsterdam een man (NN1) vertrekt in een Audi A6 voorzien van kenteken [kenteken 1] . Deze auto rijdt vervolgens naar het parkeerdek van de Villa Arena te Amsterdam. Hier wordt gezien dat er een ontmoeting plaats vind[t] tussen NN1, NN2, NN3 en NN4 waarna twee donkerkleurige plastic tassen en een schoudertas in de Audi A6 worden geplaatst door een andere man (NN5). Vervolgens stappen NN3 en NN4 in de Audi A6 en rijden ermee weg. Tevens werd waargenomen dat NN1 en NN2 vervolgens weg reden in een Range Rover voorzien van kenteken [kenteken 2] op naam van [naam 3] .
De Audi reed vervolgens naar de [adres 6] te Zaandam. Hier staat de Audi A6 geparkeerd. Vanaf dit terrein zijn diverse boten via een steiger te bereiken. Gezien word[t] dat de eerdere bestuurder en bijrijder van de Audi A6 (NN3 en NN4) over de steiger weer richting de Audi lopen. Nadat de Audi hier weg was gereden werden de bestuurder en passagier (NN3 en NN4) aangehouden. De genoemde NN3 bleek [verdachte] . Tijdens de doorzoeking van de auto werden de genoemde donkerkleurige tassen en de schoudertas niet meer aangetroffen.”
13Wario was een strafrechtelijk onderzoek naar het witwassen van gelden, waarbij gebruik werd gemaakt van een tropische winkel, genaamd [naam 4] , gevestigd aan het [adres 7] te Amsterdam. Tijdens observaties werd meerdere keren gezien dat vanuit die winkel grote contante geldbedragen werden afgegeven. Een aantal van deze leveringen van contant geld is onderschept. Een persoon genaamd [naam 5] is naar aanleiding van het onderzoek 13Wario veroordeeld voor gewoontewitwassen. Tijdens een observatie op 3 april 2012 [4] werd het volgende waargenomen: [5]
“Tijdens deze observatie wordt er onder andere waargenomen dat [naam 5] een driekwart gevulde Albert Heijn tas heeft opgehaald bij de Tropische winkel [naam 4] gevestigd [adres 7] te Amsterdam. Vervolgens heeft [naam 5] een ontmoeting met [verdachte] . Tijdens deze ontmoeting wordt waargenomen dat [naam 5] een driekwart gevulde tas van de Albert Heijn overhandigt aan [verdachte] . [verdachte] legt deze tas in de kofferbak van een Mercedes G-Klasse voorzien van kenteken [kenteken 3] . Met de Mercedes rijdt hij vervolgens naar een woning aan de [adres 8] te Muiderberg . De Albert Heijn tas wordt tijdens de rest van de observatie niet meer waargenomen.”
CIE informatie
Naast deze informatie uit de onderzoeken 13Montage en 13Wario bleek uit restinformatie van onderzoek 13Brasil dat de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) op 19 september 2012 de volgende informatie heeft verstrekt aan het BFER over de verdachte: [6]
“ [voornaam] wast het verdovende middelen geld wit voor [naam 6] . [voornaam] koopt met ingewikkelde constructies onroerend goed voor [voornaam naam 6] . Bij het kopen van deze onroerend goed maakt [voornaam] gebruik van een corrupte notaris.”
Netwerk verdachte
Uit diverse mutaties in de politiesystemen en opsporingsonderzoeken kwam naar voren dat de verdachte contact onderhield met personen die antecedenten hebben dan wel subject zijn (geweest) van strafrechtelijke onderzoeken. [7] Eén van die personen was [naam 3] , die onder andere in 2005 was aangehouden ter zake de Opiumwet en witwassen en op wiens naam de Range Rover stond die gezien werd bij de hiervoor genoemde observatie op 23 juni 2010.
Restinformatie onderzoek Box
Uit restinformatie uit strafrechtelijk onderzoek Box, een onderzoek naar ondergronds bankieren, is naar voren gekomen dat [getuige 5] op 17 februari 2013 een geldbedrag van € 107.000 en op 21 februari 2013 een bedrag van € 74.950 in ontvangst had genomen. [8] Bij doorzoeking van de woning van [getuige 5] op 21 februari 2013 werden documenten aangetroffen waarop de naam van de verdachte stond vermeld. Op meerdere foto’s aangetroffen in de woning van [getuige 5] stond een persoon afgebeeld die door het onderzoeksteam herkend werd als de verdachte. In de woning van [getuige 5] werden zogenaamde geleidelijsten aangetroffen, lijsten met vermeldingen van inkomsten en uitgaven met betrekking tot diverse in Duitsland gelegen onroerende goederen. [getuige 5] verklaarde over de door haar ontvangen bedragen dat zij die bedragen voor een ander had ontvangen.
Nader onderzoek inkomen
Naar aanleiding van de hiervoor beschreven informatie werden de beschikbare systemen van de Belastingdienst/FIOD geraadpleegd. De verdachte en [naam 1] bleken tussen 2000 en 2009 en 2011/2012 meerdere onroerende goederen te hebben aangekocht. [9] Diverse onroerende zaken bleken te zijn aangekocht zonder financiering van een hypotheeklening of zonder volledige hypothecaire financiering. Onduidelijk was hoe de financiering van het onroerend goed door de verdachte en [naam 1] had kunnen plaatsvinden, omdat hun inkomens (fiscale partners in de periode 2002 tot en met 2007) in 2003, 2004, 2005 negatief bleken en in 2006 laag. [10]
Nader onderzoek kadaster: aankoop schip de [schip 1]
Uit gegevens van het kadaster bleek dat de verdachte op 4 mei 2010 een schip (de [schip 1] ) heeft gekocht voor een bedrag van € 700.000. Op 16 augustus 2010 hebben de verdachte en [naam 1] voor een bedrag van € 1.000.000 hypotheek gevestigd op dat schip. [11] Uit het politiesysteem Blue View bleek dat de verdachte een schipper in dienst had voor de [schip 1] . Voor het onderzoeksteam was, afgezien van de opmerkelijke waardestijging van de [schip 1] tussen aankoop door de verdachte en hypotheekvestiging, onduidelijk hoe de verdachte en diens partner gelet op hun inkomsten konden voldoen aan de hypotheekverplichtingen en de onderhoudskosten voor het schip en aan de financiële verplichtingen jegens de schipper.
Strafblad verdachte
Uit de justitiële documentatie bleek dat de verdachte op 12 juli 1993 is veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf voor de handel in verdovende middelen. Hij is op 23 juli 2001 in Engeland veroordeeld in verband met strafbare feiten met betrekking tot verdovende middelen. [12]
Conclusie van de rechtbank
Naar het oordeel van rechtbank kon het openbaar ministerie ten tijde van het nemen van de vervolgingsbeslissing aan de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden het redelijk vermoeden ontlenen dat de verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan het witwassen van één of meer van de onroerende goederen waarvan hij in de periode van 2002 tot en met 2013 (gedeeltelijk) de eigendom heeft verkregen. Niet valt in te zien waarom die feiten en omstandigheden, bezien in onderling verband en samenhang, het toetsingskader van artikel 27 Sv niet kunnen doorstaan.
De vraag of op basis van het vervolgens in te stellen opsporingsonderzoek feiten en omstandigheden
komen vast te staandie bij het ontbreken van een brondelict een vermoeden rechtvaardigen dat het
niet anders kan zijndan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is (zie hierna onder § 4.3.2.2), is een andere vraag, die hierna in § 4.3.2.3 e.v. zal worden besproken.
De conclusie moet zijn dat geen sprake is van een vormverzuim. Het verweer van de verdediging in het kader van artikel 359a Sv wordt hiermee verworpen.
Het voorgaande brengt mee dat het subsidiaire standpunt van de verdediging (bewijsuitsluiting in verband met het gestelde vormverzuim) geen bespreking meer behoeft.
3.2.2
Beroep op schending van de redelijke termijn en onherstelbare inbreuk op verdedigingsrechten
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging omdat het recht op een eerlijk proces (in de zin van artikel 6 EVRM) is geschonden. Daarbij heeft de verdediging gewezen op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn en de inbreuk op de verdedigingsrechten van de verdachten. Als gevolg van het lange tijdsverloop (i) hebben de verdachten beperkt antwoord kunnen geven op de vragen van de FIOD (ook omdat de bewaarplicht als bedoeld in artikel 52, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ter zake van de (bedrijfs)administratie al was verstreken), (ii) konden belangrijke – soms belastend verklarende – getuigen niet, of niet behoorlijk en effectief, worden gehoord en (iii) zijn bepaalde stukken mogelijk niet meer te achterhalen. Deze gebreken kunnen onvoldoende worden gecompenseerd door bijvoorbeeld bewijsuitsluiting, aldus de verdediging.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de schending van artikel 6 EVRM ertoe dient te leiden dat (delen van) de onderzoeksbevindingen van de FIOD moeten worden uitgesloten van het bewijs.
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft geen (inhoudelijk) verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. Die termijn is in dit geval gestart op 3 oktober 2016, omdat op die datum de verdachte in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van acht jaar en acht maanden verstreken. Er is in deze zaak sprake van bijzondere omstandigheden, omdat het onderzoek van de FIOD en de rechter-commissaris omvangrijk en ingewikkeld was, waarbij onder meer diverse rechtshulpverzoeken zijn gedaan aan verschillende landen. Gelet hierop stelt de rechtbank de redelijke termijn in deze zaak vast op drie jaar. Dit betekent dat de redelijke termijn met vijf jaar en ruim acht maanden is overschreden.
Echter, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leidt de enkele overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, ook niet in uitzonderingsgevallen. [13] De rechtbank ziet in de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak dan ook geen reden om tot niet-ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie over te gaan.
De volgende vraag die dient te worden beantwoord, is of dit mogelijk wel het geval is omdat volgens de verdediging (vanwege het tijdsverloop) inbreuk is gemaakt op de verdedigingsrechten van de verdachten. Ook hiervoor geldt dat dit niet leidt tot
niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, tenzij sprake is van het uitzonderlijke geval dat die inbreuk van dien aard en zodanig ernstig is dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Die inbreuk moet dan onherstelbaar zijn en niet op een aan de eisen van behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze kunnen worden gecompenseerd. Ook moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat “
the proceedings as a whole were not fair”. Daarbij heeft de Hoge Raad erop gewezen dat indien – onevenredig – tijdsverloop een complicatie vormt bij de bewijsgaring of de waardering van het bewijs, de rechter daarmee rekening kan houden en, als de bewijsvoering anders op gespannen voet zou komen met de “
fairness of the proceedings as a whole”, tot een vrijspraak kan komen. [14]
Hoewel de rechtbank met de verdediging van oordeel is dat een aantal verdedigingsrechten is geschonden (bijvoorbeeld het niet kunnen horen van getuigen die een belastende verklaring hebben afgelegd), leidt dit niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Alle door de verdediging aangevoerde schendingen van verdedigingsrechten kunnen immers afdoende op een andere wijze worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door middel van bewijsuitsluiting of strafvermindering. Hier zal de rechtbank bij de beoordeling van het bewijs nader op ingaan.
De conclusie is dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
3.3
Conclusie voorvragen
Met inachtneming van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Beoordeling van het bewijs
4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot partiële vrijspraak van feit 4, namelijk voor zover het feit ziet op de [adres 9] in Amsterdam, en voor het overige tot bewezenverklaring van alle (primair) ten laste gelegde feiten.
4.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van alle beschuldigingen bepleit. Volgens de verdediging kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich (als medepleger of feitelijk leidinggever) schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en/of witwassen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot partiële bewezenverklaring van de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage 2bij dit vonnis. Van feit 2 en 5 spreekt de rechtbank de verdachte geheel vrij. De rechtbank legt hierna per deelverwijt uit hoe zij tot haar beslissing is gekomen.
4.3.1
Valsheid in geschrift (feiten 1 t/m 3)4.3.1.1 Vrijspraakoverwegingen ten aanzien van feit 2 en feit 3 (DOC-308A)
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om te kunnen vaststellen dat de in de tenlastelegging opgenomen geschriften (ver)vals(t) zijn. De rechtbank acht de documenteigenschappen van de op de computers aangetroffen digitale (Word)documenten – op zichzelf en in combinatie met de inhoud van het bespreekverslag van 5 oktober 2009 [15] – niet voldoende voor de conclusie dat sprake is geweest van antedateren, in die zin dat de leningsovereenkomsten werkelijk pas na de bespreking van de jaarrekeningen op 5 oktober 2009 zouden zijn opgemaakt en/of getekend. Als al kan worden uitgegaan van de juistheid van de documenteigenschappen (wat door de verdediging gemotiveerd is betwist), geldt dat ook dan niet zonder meer kan worden aangenomen dat de digitale (Word)documenten als basis zijn gebruikt voor de ondertekende leningsovereenkomsten. Ten aanzien van leningsovereenkomst DOC-254 geldt bovendien dat het gaat om een (volledig) ongetekend document, zodat tevens de vereiste bewijsbestemming ontbreekt.
De rechtbank spreekt op basis van het voorgaande de verdachte vrij van feit 2.
Feit 3 (DOC-308A)De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om te kunnen vaststellen dat de factuur van 23 februari 2011 gericht aan [vennootschap 6] (DOC-308A) (ver)vals(t) is. De verdachte heeft helder en consequent verklaard dat aan die factuur legale werkzaamheden ten grondslag hebben gelegen, wat de getuige [getuige 1] (eigenaar [vennootschap 6] ) – als beëdigd getuige – heeft bevestigd. [16] Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen voor het tegendeel.
De rechtbank spreekt op basis van het voorgaande de verdachte in zoverre vrij van feit 3.
4.3.1.2 Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 en feit 3 (DOC-307)
Feit 1Standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft drie argumenten aangedragen op grond waarvan de rechtbank tot (partiële) vrijspraak zou moeten komen van feit 1. Volgens de verdediging kan – kortgezegd – niet worden bewezen dat:
a) de geschriften (ver)vals(t) zijn;
b) de werkgeversverklaring daadwerkelijk is gebruikt bij de hypotheekaanvraag; en
c) sprake was van een oogmerk tot misleiding.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bij de FIOD verklaard dat hij verschillende (lunch)winkels heeft ontwikkeld en [vennootschap 7] (een interieurbouwbedrijf) heeft ingehuurd om vestigingen te (laten) verbouwen. De verdachte ontving in ruil hiervoor een aanbrengprovisie van [vennootschap 7] .
Op de zitting van 13 mei 2025 heeft de verdachte – in lijn met zijn schriftelijke verklaring van 30 november 2022 – naar voren gebracht dat hij feitelijk niet in dienst was bij [vennootschap 7] maar dat hij een
kickback fee(aanbrengprovisie) per aangebrachte vestiging zou ontvangen. De verdachte heeft de directeur van [vennootschap 7] ( [getuige 2] ) verzocht de betaling van de fee via een dienstverband te regelen, omdat dat volgens de bank (de goedkeuring van) zijn hypotheekaanvraag zou vereenvoudigen. [getuige 2] heeft vervolgens de accountant verzocht een werkgeversverklaring en een salarisspecificatie voor de verdachte op te maken. De verdachte stelt dat hij deze – in zijn woorden – “constructie” helder heeft gecommuniceerd met de bank, die daarin geen problemen zag en de hypotheek desondanks heeft verstrekt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de inhoud van de werkgeversverklaring (DOC-137) en de salarisspecificatie (DOC-138) niet overeenstemt met de werkelijkheid en dat de geschriften dus valselijk zijn opgemaakt. De verdachte is immers feitelijk nooit (vast) in dienst geweest bij [vennootschap 7] (als controller) en heeft uit dat dienstverband ook nooit (maandelijks) salaris ontvangen. De verdachte heeft de geschriften laten opmaken ten behoeve van zijn hypotheekaanvraag voor de woning aan de [adres 8] in Muiderberg.
De bank is blijkens de memo van 30 juni 2006 ten aanzien van de verdachte uitsluitend van het inkomen uit het (gefingeerde) dienstverband met [vennootschap 7] uitgegaan en heeft mede op grond daarvan geconcludeerd dat de aanvraag past binnen de acceptatienormen van de bank. [17] In de door de bank uitgebrachte en door de verdachte op 18 juli 2006 ondertekende offerte staat als voorbehoud vermeld dat de bank een actuele originele werkgeversverklaring nodig heeft ter verificatie van het inkomen. [18] De werkgeversverklaring is ondertekend op
18 juli 2006 en – blijkens de stempel op het document – op 25 juli (2006) ontvangen door de bank op de afdeling acceptatie hypotheken. Deze gang van zaken laat zich niet anders uitleggen dan dat de bank de hypotheekaanvraag pas definitief heeft goedgekeurd na ontvangst van de werkgeversverklaring en verificatie van het door de verdachte opgegeven inkomen. Het verweer dat de werkgeversverklaring niet zou zijn gebruikt voor het verstrekken van de hypotheek volgt de rechtbank dan ook niet.
Ook het standpunt van de verdediging dat de verdachte geen oogmerk had tot misleiding, volgt de rechtbank niet. Dat de bank wist van de valsheid, zoals de verdachte zonder nadere onderbouwing heeft gesteld, vindt de rechtbank niet geloofwaardig. Het is een feit van algemene bekendheid dat banken niet overgaan tot verstrekking van hypothecaire leningen op basis van onjuiste of onbetrouwbare informatie. Daar komt bij dat de bank bij het uitbrengen van de offerte dus een expliciet voorbehoud heeft gemaakt van ontvangst van een actuele werkgeversverklaring en een recente salarisstrook ter verificatie van het inkomen. De rechtbank schuift daarom de verklaring van de verdachte in zoverre terzijde. De conclusie moet zijn dat de bank geen kennis droeg van de valsheid van de geschriften en doelbewust door de verdachte is misleid.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot bewezenverklaring van feit 1. De overige verweren van de verdediging behoeven – gelet op de selectie van bewijsmiddelen – geen bespreking.
Feit 3 (DOC-307)
Standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft bepleit dat de rechtbank met betrekking tot factuur DOC-307 tot vrijspraak zou moeten komen, omdat – kortgezegd – niet kan worden bewezen dat:
a) het geschrift bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen; en
b) sprake was van een oogmerk tot misleiding.
Oordeel van de rechtbankDe rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de factuur van 17 april 2011 (DOC-307) is aangetroffen in de digitale administratie van de verdachte. In de factuur is vermeld welk bedrag, in verband met welke werkzaamheden, vóór welke vervaldatum [vennootschap 8] (hierna: [vennootschap 8] ) is verschuldigd aan [vennootschap 3] (hierna: [vennootschap 3] ). De factuur heeft dus naar haar aard een bewijsbestemming in het maatschappelijk verkeer.
De rechtbank stelt verder vast dat de factuur een voorstelling van zaken weergeeft die niet overeenstemt met de werkelijkheid. Uit de verklaringen van de verdachte en de getuige [getuige 1] leidt de rechtbank immers af dat [getuige 1] – en dus niet [vennootschap 3] – werkzaamheden voor [vennootschap 8] had verricht, maar de factuur wegens hem moverende redenen niet in de eigen boekhouding wilde opnemen en daarom aan de verdachte heeft gevraagd die factuur op naam van en vanuit [vennootschap 3] te laten versturen aan [vennootschap 8] . De verdachte heeft hiermee ingestemd en vervolgens [vennootschap 3] hiertoe de opdracht gegeven. Volgens de verklaringen van de verdachte was hijzelf feitelijk de directeur van [vennootschap 3] en niet zijn partner.
Dat de verdachte – zoals hij op zitting heeft verklaard – hiermee akkoord is gegaan omdat [getuige 1] voornemens was aandelen te kopen in [vennootschap 3] en die aankoop op deze wijze kon worden verrekend, doet niets af aan de intellectuele valsheid van de factuur. [getuige 1] was op dat moment bovendien nog geen aandeelhouder – en is dat overigens ook nooit geworden.
[vennootschap 8] heeft het gefactureerde bedrag op 27 april 2011 aan [vennootschap 3] betaald. [19] De constructie omtrent de facturatie heeft ertoe geleid dat de fiscus een naheffingsaanslag BTW (met boete) heeft opgelegd aan [vennootschap 8] . [20]
Uit de vastgestelde gang van zaken volgt zonder meer dat de verdachte de bedoeling had de valse factuur als echt en onvervalst te (doen) gebruiken jegens derden, zoals de Belastingdienst. Daarmee is het oogmerk tot misleiding bewezen. De rechtbank komt op basis van het voorgaande in zoverre tot bewezenverklaring van feit 3.
Aan de verdachte is tevens ten laste gelegd dat hij (als feitelijk leidinggever) gebruik heeft gemaakt van DOC-307 door die factuur te verzenden aan [vennootschap 8] en op te nemen in de bedrijfsadministratie van [vennootschap 3] . Dat acht de rechtbank niet bewezen. DOC-307 is immers niet aangetroffen in de bedrijfsadministratie van [vennootschap 3] , maar op de computer in de woning van de verdachte. Daarnaast heeft de bestuurder van [vennootschap 8] verklaard dat hij een factuur heeft ontvangen – en betaald – waarop het logo (kop) van [vennootschap 3] stond, [21] welk logo ontbreekt op DOC-307.
4.3.2
Witwassen (feiten 4 en 5)
Voor een bewezenverklaring van (gewoonte)witwassen op grond van artikelen 420bis en 420ter Sr is vereist dat de tenlastegelegde gedragingen betrekking hebben op een voorwerp dat onmiddellijk of middellijk, geheel of ten dele, afkomstig is uit enig misdrijf.
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek – met uitzondering van de valsheid in geschrift met betrekking tot de woning aan de [adres 8] in Muiderberg (feit 1) – geen direct bewijs heeft opgeleverd van een rechtstreeks verband tussen de tenlastegelegde voorwerpen en een specifiek brondelict. De rechtbank bespreekt hierna eerst de witwasverdenking met brondelict en vervolgens de witwasverdenkingen waarbij geen brondelict bekend is.
4.3.2.1 Witwassen met een bekend brondelict
[adres 8] in MuiderbergDe rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte bij het verkrijgen van de hypothecaire geldlening voor de woning aan de [adres 8] in Muiderberg gebruik heeft gemaakt van valse geschriften (feit 1) en dat de door de bank verstrekte gelden dus onmiddellijk afkomstig zijn uit een misdrijf. De verdachte heeft mede met die gelden op
9 augustus 2006 de woning verworven. Dit betekent dat de woning langs deze weg middellijk mede afkomstig is uit misdrijf.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande in zoverre tot bewezenverklaring van feit 4.
4.3.2.2 Witwassen zonder brondelict: beoordelingskader
De Hoge Raad heeft met het oog op het bewijs van de criminele herkomst van een voorwerp ingeval er geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen dat voorwerp en een concreet misdrijf het volgende beoordelingsschema opgesteld:
“Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf” (…) kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Als de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo’n verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als zo’n verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen over het bewijs.” [22]
De rechtbank zal hierna de witwasverdenking tegen de verdachte beoordelen aan de hand van dit beoordelingsschema.
4.3.2.3 Witwassen zonder brondelict: algemene overwegingenDe officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van acht onroerende zaken en twee schepen. Dit stoelt in de kern op twee argumenten, te weten:
de aankopen kunnen niet worden verklaard door het bekende, legale inkomen van de verdachte en zijn (fiscaal) partner, en/of
de aankopen zijn (deels) gefinancierd met behulp van gelden van derden met een criminele herkomst (uit het buitenland).
i.
i) Financiële positie van de verdachte
De rechtbank is van oordeel dat het dossier niet voldoende inzicht geeft in de financiële positie van de verdachten en de aan hen gelieerde vennootschappen om op basis daarvan te concluderen dat de aankopen niet kunnen worden verklaard door legale inkomsten. Dit licht de rechtbank hierna toe.
De in het dossier aanwezige aangiften inkomstenbelasting van de verdachte geven alleen informatie over het fiscaal vermogen (bezittingen minus schulden) op peildata in de belastingjaren, maar zeggen onvoldoende over de beschikbare liquide middelen van de verdachten gedurende die jaren, bijvoorbeeld uit geldleningen of uit (onbelaste) verkoopopbrengsten en huurinkomsten van onroerende zaken. Van [medeverdachte] ontbreken zelfs de onderliggende belastingaangiften, waardoor niet inzichtelijk is wat hij precies heeft opgegeven bij de Belastingdienst. Het dossier geeft geen informatie over de financiële positie van de verdachten in de jaren voorafgaand aan de tenlastelegging, terwijl dat wel relevant is voor de beantwoording van de vraag of zij over voldoende middelen beschikten om de aankopen te kunnen bekostigen.
Daar komt bij dat het onderzoek naar de bankrekeningen van de verdachten en de vennootschappen naar het oordeel van de rechtbank op belangrijke onderdelen gebreken vertoont. Over de beginsaldi op de bankrekeningen heeft de rechtbank – met uitzondering van één bankrekening op naam van [medeverdachte] [23] – geen enkele informatie gevonden in het dossier. Daar komt verder bij dat – ook na de bespreking van de kwestie op zitting – niet duidelijk is of de FIOD beschikt (heeft) over een compleet beeld van
allebankmutaties op de bankrekeningen. De brondocumenten die de banken aan de FIOD hebben uitgeleverd, maken geen deel uit van het dossier. Nu het tegendeel niet is aangetoond, neemt de rechtbank aan dat de verdachte ondanks het verzoek daartoe ook geen inzage heeft gekregen in die documenten. De verdediging heeft de in de ambtsberichten opgenomen transacties dus niet (volledig) kunnen toetsen, terwijl het dossier volgens de verdachte meerdere onjuistheden bevat. In de zaak van [medeverdachte] is de rechtbank wel gebleken dat bankmutaties aan de verdediging zijn verstrekt, maar het is onduidelijk gebleven welke documenten dit precies betreft (alle bankmutaties of een selectie daarvan).
De conclusie moet zijn dat het onderzoek naar de financiële positie van de verdachten zodanige gebreken vertoont dat de resultaten daarvan niet ten grondslag kunnen worden gelegd aan een witwasvermoeden. Dit leidt er ook toe dat de in het onderzoek gesignaleerde contante stortingen op de bankrekeningen van de verdachten en de contante stortingen op bankrekeningen van derden die te herleiden zijn tot de verdachten, onvoldoende basis vormen voor een witwasvermoeden. Het dossier sluit immers niet de mogelijkheid uit dat die contante stortingen afkomstig zijn uit legale cash flow, mede gelet op de (horeca)ondernemingen van de verdachten waarvan mag worden aangenomen dat daarin destijds veel contant geld omging.
ii) Gelden van derden (uit het buitenland)De tenlastelegging is toegesneden op het witwassen van onroerend goed en schepen. De rechtbank dient dan ook te beoordelen of die voorwerpen afkomstig zijn uit enig misdrijf gepleegd voorafgaand aan de verwerving daarvan. [24] De wijze van tenlasteleggen heeft gevolgen voor de reikwijdte van de beoordeling door de rechtbank, in die zin dat:
1. (losse) geldstromen (en hun herkomst) alleen relevent zijn voor zover die
voorafgaandaan de verwerving van het tenlastegelegde voorwerp hebben plaatsgevonden, en
2. (losse) geldstromen (en hun herkomst) alleen relevant zijn voor zover die
in relatiestaan tot de verwerving van het tenlastegelegde voorwerp.
De officier van justitie heeft zich bij requisitoir ten aanzien van meerdere tenlastegelegde voorwerpen (onder meer [adres 10] , [adres 11] en [adres 12] en [adres 13] ) op het standpunt gesteld dat sprake is van witwassen, omdat een (hypothecaire) lening waarmee dat onroerend goed is verkregen nadien is afgelost met gelden van criminele herkomst. De rechtbank volgt de officier van justitie niet in dat standpunt. De enkele omstandigheid dat een lening wordt afgelost met geld dat uit misdrijf afkomstig is, brengt niet met zich dat het voorwerp dat is verworven met dat geleende geld, kan worden aangemerkt als een voorwerp dat “uit enig misdrijf afkomstig” is als bedoeld in art. 420bis Sr. [25] De door de officier van justitie genoemde geldstromen die volgens haar een criminele herkomst zouden hebben en gebruikt zouden zijn voor de aflossing van (hypothecaire) leningen zijn daarom niet relevant voor de vraag of de daarmee samenhangende tenlastegelegde voorwerpen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Die gelden kunnen dan ook geen rol spelen bij de vraag of sprake is van een witwasvermoeden ten aanzien van de in de tenlastelegging gespecificeerde voorwerpen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande rechtvaardigt de financiële positie van de verdachte ten tijde van de verwerving van de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen en betalingen/aflossingen na de datum van die verwerving geen witwasvermoeden. De rechtbank zal hierna per tenlastegelegd voorwerp beoordelen of het dossier voor het overige feiten en omstandigheden bevat die (alsnog) een witwasvermoeden rechtvaardigen.
4.3.2.4 Witwassen zonder brondelict: beoordeling witwasvermoeden[adres 10] in HilversumUit het dossier blijkt dat de verdachte en [medeverdachte] op 18 januari 2006 de [adres 10] in Hilversum hebben verworven. [26] De rechtbank stelt vast dat de verwerving (en dus ook het misdrijf waaruit – in het scenario van de tenlastelegging – het onroerend goed afkomstig zou zijn) buiten de tenlastegelegde periode (beginnend op 1 juni 2006) valt. Reeds hierom spreekt de rechtbank de verdachte vrij van dit onderdeel.
[adres 9] in Amsterdam
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat vrijspraak dient te volgen ten aanzien van de [adres 9] in Amsterdam. De verwerving van het onroerend goed is tenlastegelegd, terwijl de verdachten dit nooit in eigendom hebben gehad. De onderzoeksresultaten in het dossier zien slechts op de overdracht van de aandelen in [vennootschap 9] (welk café was gevestigd op voornoemd adres) op 3 januari 2007, [27] maar dit is niet tenlastegelegd.
[adres 14] in Enkhuizen
Uit het dossier blijkt dat de verdachte en zijn partner op 1 november 2007 de [adres 14]
[adres 14] en de [adres 15] in Enkhuizen hebben verworven. [28] De rechtbank overweegt dat de aankoopprijs van de [adres 14] in Enkhuizen op het eerste oog volledig kan zijn voldaan met behulp van de verstrekte hypothecaire lening. Op de zitting heeft de verdediging naar voren gebracht dat eigen middelen (alleen) zijn gebruikt voor de aankoop van de [adres 15] in Enkhuizen. De rechtbank stelt vast dat de FIOD of het openbaar ministerie de nota van afrekening niet heeft opgevraagd bij de notaris, terwijl daaruit onomstotelijk had kunnen blijken op welke wijze de aankoop van de panden is gefinancierd.
Onder deze omstandigheden bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om tot een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen te komen. De rechtbank spreekt de verdachte dan ook vrij van dit onderdeel.
[adres 11] en [adres 12] in RotterdamUit het dossier blijkt dat de verdachte en [getuige 3] op 21 augustus 2007 de [adres 11] en [adres 12] hebben verworven. [29] [getuige 3] heeft verklaard dat hij die aankoop destijds heeft voorgefinancierd en dat de verdachte zijn helft (uiteindelijk) aan [getuige 3] heeft terugbetaald. [30] De verdachte heeft zich bij de verklaring van [getuige 3] aangesloten. De rechtbank stelt vast dat, afgezien van de verklaringen van de verdachte en [getuige 3] , het dossier geen verdere informatie bevat over de wijze waarop de aankoop van het onroerend goed is gefinancierd, terwijl het openbaar ministerie geen onderzoek heeft gedaan naar (de herkomst van) het vermogen van [getuige 3] .
Onder deze omstandigheden bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om tot een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen te komen. De rechtbank spreekt de verdachte dan ook vrij van dit onderdeel.
[adres 13] in Bussum
Uit het dossier blijkt dat de verdachte en zijn partner op 15 april 2011 de [adres 13] in Bussum hebben verworven. [31] In het dossier is beschreven dat op 16 februari 2011 een geldbedrag van € 24.950 giraal is overgemaakt vanuit de Verenigde Arabische Emiraten op de Spaanse bankrekening van de verdachte (- [bankrekeningnummer 1] ), waarna op 4 april 2011 € 20.000,26 is overgeboekt naar de Nederlandse bankrekening van de verdachte en zijn partner (- [bankrekeningnummer 2] ). [32] Op 6 en 8 april 2011 is in totaal € 120.000 vanaf die bankrekening (- [bankrekeningnummer 2] ) overgeboekt naar de bankrekening van de notaris onder vermelding van [adres 13] . [33]
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde feiten en omstandigheden een witwasvermoeden rechtvaardigen. De rechtbank baseert dat oordeel op:
  • de hoogte van het uit de Verenigde Arabische Emiraten afkomstige geldbedrag;
  • de herkomst van het geldbedrag, terwijl op het eerste oog een (zakelijke) rechtvaardiging van die transactie lijkt te ontbreken;
  • de wijze waarop het geldbedrag is ontvangen, namelijk niet rechtstreeks naar de bankrekening van de verdachte en zijn partner, maar via overboeking op de Spaanse bankrekening van de verdachte.
De beoordeling van de verklaring van de verdachte en het nader onderzoek door het openbaar ministerie bespreekt de rechtbank in § 4.3.2.5.
[adres 16] in Bussum
Uit het dossier blijkt dat de verdachte en [medeverdachte] op 28 maart 2012 de [adres 16] in Bussum hebben verworven. [34] In het dossier is beschreven dat op 16 maart 2012 twee keer
€ 15.000 (totaal: € 30.000) giraal is overgemaakt vanaf een bankrekening van [getuige 4] op twee verschillende Nederlandse bankrekeningen van de verdachte (- [bankrekeningnummer 3] en - [bankrekeningnummer 4] ), waarna op 26 maart 2012 vanaf die rekeningen respectievelijk € 20.000 en € 23.000 is overgeboekt naar de bankrekening van de verdachte en zijn partner (- [bankrekeningnummer 2] ). [35] Op 27 en 28 maart 2012 is in totaal € 57.960 vanaf die bankrekening (- [bankrekeningnummer 2] ) overgemaakt naar de bankrekening van de notaris onder vermelding van “ [adres 16] te Bussum” en “aankoop tbv [adres 16] ”. [36]
De rechtbank stelt vast dat de FIOD bovengenoemde transacties tevens ten grondslag heeft gelegd aan het witwasvermoeden met betrekking tot de [adres 1] . De officier van justitie heeft zich bij requisitoir desgevraagd op het standpunt gesteld dat de geldstromen moeten worden bezien in het licht van de aankoop van de [adres 16] in Bussum. De rechtbank zal daarom uitgaan van dat laatste.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde feiten en omstandigheden een witwasvermoeden rechtvaardigen. De rechtbank baseert dat oordeel op:
  • de hoogte van de van [getuige 4] afkomstige geldbedragen;
  • de herkomst van de geldbedragen, terwijl op het eerste oog een (zakelijke) rechtvaardiging van die transacties lijkt te ontbreken;
  • de wijze waarop de geldbedragen zijn ontvangen, namelijk niet rechtstreeks naar de bankrekening van de verdachte en zijn partner, maar via overboekingen op verschillende bankrekeningen.
De beoordeling van de verklaring van de verdachte en het nader onderzoek door het openbaar ministerie bespreekt de rechtbank in § 4.3.2.5.
[adres 1]
Uit het dossier blijkt dat de verdachte en zijn partner op 20 juli 2012 de [adres 1] hebben verworven. [37] De officier van justitie heeft bij requisitoir het witwasvermoeden ten aanzien van het onroerend goed gestoeld op drie geldstromen:
  • een overboeking van € 35.000 op 30 mei 2012 van [vennootschap 10] (een autobedrijf) op de bankrekening van de verdachte en zijn partner (- [bankrekeningnummer 2] ) onder vermelding van een inkoopfactuurnummer en een kenteken van een Range Rover Sport;
  • twee rechtstreekse overboekingen van € 50.000 (totaal: € 100.000) op 18 april 2012 en 9 mei 2012 van [vennootschap 4] (- [bankrekeningnummer 5] ) op de bankrekening van de verkoper.
De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende vragen oproepen omtrent de herkomst van de overboeking van [vennootschap 10] aan de verdachte op 30 mei 2012. De officier van justitie stelt dat sprake is van een witwasvermoeden omdat de betreffende Range Rover nooit op naam van de verdachte of [naam 1] heeft gestaan (en vervolgens wel de verkoopopbrengst naar hen wordt overgemaakt). De rechtbank merkt ten eerste op dat de betreffende inkoopfactuur van mei 2012 wel is gevorderd bij en uitgeleverd door [vennootschap 10] , maar niet is toegevoegd aan het dossier. [38] De verdachte heeft verklaard dat de auto weldegelijk op zijn naam heeft gestaan (via een financial lease constructie) en dat hij, nadat hij de auto had verkocht aan [vennootschap 10] ( [vennootschap 11] ), nog enige tijd op (een deel van) de betaling moest wachten. Het dossier sluit de mogelijkheid niet uit dat het voertuig (in de periode 2008-2010) op naam van een van de vennootschappen van de verdachte heeft gestaan en uiteindelijk is verkocht aan [vennootschap 10] ( [vennootschap 11] ). De kentekenhouders in de periode van
3 april 2008 t/m 22 mei 2010 zijn immers niet gespecificeerd. Een plausibel alternatief scenario blijft hiermee in de lucht hangen.
De rechtbank concludeert ten aanzien van de overboekingen van [vennootschap 4] aan de verkoper van de [adres 1] dat het openbaar ministerie geen eenduidig verwijt heeft gepresenteerd. Enerzijds hebben de gelden volgens de FIOD een criminele herkomst omdat op de bankrekening van [vennootschap 4] huurpenningen zijn bijgeschreven in relatie tot panden die (deels) zijn aangekocht met gelden uit de Verenigde Arabische Emiraten, [39] waarbij onduidelijk is gebleven of hiermee wordt gedoeld op huurpenningen van panden ten aanzien waarvan de witwasverdenking ten laste is gelegd. Anderzijds stelt de FIOD dat de gelden vermoedelijk afkomstig zijn van de Spaanse bankrekening van de verdachte (- [bankrekeningnummer 1] ), [40] terwijl vanaf die rekening voor het laatst op 30 oktober 2009 gelden zijn overgeboekt naar de bankrekening van [vennootschap 4] . [41]
Onder deze omstandigheden bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om tot een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen te komen. De rechtbank spreekt de verdachte dan ook vrij van dit onderdeel.
[schip 2]
Op basis van het dossier valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien welke feiten en omstandigheden relevant zouden zijn in relatie tot de vraag of het schip van misdrijf afkomstig is. Onbekend is en blijft immers op welke datum, voor welke prijs, van wie en naar wie het eigendom van het schip is overgegaan. Uit het dossier volgen aanwijzingen dat het schip vermoedelijk via makelaar [makelaar] is verkocht. [42] Het openbaar ministerie heeft echter geen informatie opgevraagd bij of vragen gesteld aan die makelaar, terwijl dat zonder meer voor de hand had gelegen.
Onder deze omstandigheden bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om tot een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen te komen. De rechtbank spreekt de verdachte dan ook vrij van dit onderdeel.
[schip 1]Uit het dossier blijkt dat de verdachte op 4 mei 2010 de [schip 1] heeft gekocht van [vennootschap 12] (hierna: [vennootschap 12] ). [43] Op de zitting heeft de verdediging nadere stukken overgelegd met betrekking tot de aankoop van het schip, die de rechtbank aan het dossier heeft toegevoegd. Uit de factuur van 1 april 2010 van [vennootschap 12] gericht aan de verdachte blijkt dat hij op de datum van de factuur reeds een deel van de aankoopprijs (€ 150.000) had voldaan. Die aanbetaling komt echter niet voor in de onderzoeksbevindingen van de FIOD. De rechtbank stelt vast dat ook de nota van afrekening ontbreekt, terwijl daaruit onomstotelijk had kunnen blijken op welke wijze de aankoop van het schip is gefinancierd.
De rechtbank is bij deze stand van zaken van oordeel dat niet kan worden uitgegaan van de in het dossier gepresenteerde verbanden met betrekking tot de financiering van de aankoop van het schip. Hierdoor kan ook niet tot een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen worden geconcludeerd. De rechtbank spreekt de verdachte dan ook vrij van dit onderdeel.
[adres 17] in BremerhavenUit het dossier blijkt dat [vennootschap 4] op 28 december 2007 de [adres 17] in Bremerhaven heeft verworven. [44] De rechtbank overweegt dat de aankoopprijs van het onroerend goed op het eerste oog volledig kan worden voldaan door de hypothecaire lening die zowel voor dit object als voor de [adres 18] is verkregen. De rechtbank stelt vast dat de nota van afrekening ontbreekt, terwijl daaruit onomstotelijk had kunnen blijken op welke wijze de aankoop van het onroerend goed is gefinancierd en ten aanzien van welk object andere middelen zijn ingebracht. Overigens biedt het dossier ook onvoldoende aanknopingspunten om een relatie te kunnen vaststellen tussen de in het dossier weergegeven geldstromen en de aankoop van het pand.
Onder deze omstandigheden is geen sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De rechtbank spreekt de verdachte dan ook vrij van dit onderdeel.
[adres 18] in BremerhavenUit het dossier blijkt dat [vennootschap 4] op 1 januari 2008 de [adres 18] in Bremerhaven heeft verworven. [45] In het dossier is beschreven dat in de periode van 16 november 2007 tot en met
29 januari 2008 in totaal € 493.529,08 giraal wordt overgemaakt vanuit de Verenigde Arabische Emiraten op een Spaanse bankrekening van de verdachte (- [bankrekeningnummer 1] ). [46] Van 7 december 2007 tot en met 4 februari 2008 is vanaf die rekening in totaal € 496.141,78 overgeboekt naar een Duitse bankrekening van [vennootschap 4] (- [bankrekeningnummer 5] ), die het geld (na aftrek van kosten) van 10 december 2007 tot en met 5 februari 2008 heeft ontvangen. [47] Op 1 en 6 februari 2008 is vanaf die rekening (- [bankrekeningnummer 5] ) respectievelijk € 30.000 en € 175.000 rechtstreeks overgeboekt naar de bankrekening van de verkoper van de [adres 18] . [48]
Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij uit de Verenigde Arabische Emiraten ontvangen gelden (deels) heeft aangewend voor de aankoop van de [adres 18] .
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde feiten en omstandigheden een witwasvermoeden rechtvaardigen. De rechtbank baseert dat oordeel op:
  • de hoogte van de uit de Verenigde Arabische Emiraten ontvangen geldbedragen;
  • de herkomst van de geldbedragen, terwijl op het eerste oog een (zakelijke) rechtvaardiging van die transacties lijkt te ontbreken;
  • de wijze waarop de geldbedragen zijn ontvangen, namelijk niet rechtstreeks op de bankrekening van [vennootschap 4] , maar via een rekening van de verdachte in het buitenland.
De beoordeling van de verklaring van de verdachte en het nader onderzoek door het openbaar ministerie bespreekt de rechtbank in § 4.3.2.5.
[adres 19] in Bremen
Uit het dossier blijkt dat [vennootschap 5] op 1 mei 2011 de [adres 19] in Bremen heeft verworven. [49] De rechtbank overweegt dat de aankoopprijs van het onroerend goed op het eerste oog volledig kan worden voldaan door de verstrekte hypothecaire lening. De rechtbank stelt vast dat de nota van afrekening ontbreekt, terwijl daaruit onomstotelijk had kunnen blijken op welke wijze de aankoop van het onroerend goed is gefinancierd. Overigens biedt het dossier ook onvoldoende aanknopingspunten om een relatie te kunnen vaststellen tussen de in het dossier weergegeven geldstromen uit de Verenigde Arabische Emiraten en de aankoop van het pand. Er bestaat mogelijk wel een verband tussen de aankoop van het pand en de geldstroom vanuit [vennootschap 13] , maar dit zou gelden betreffen afkomstig uit eigen misdrijf (witwassen met een bekend brondelict) en daarvan wordt de verdachte bovendien vrijgesproken (zie § 4.3.1.1, feit 3), zodat deze geldstroom niet kan bijdragen aan een vermoeden van witwassen.
Onder deze omstandigheden is geen sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De rechtbank spreekt de verdachte dan ook vrij van dit onderdeel.
[adres 20] in Bremen
Uit het dossier blijkt dat [vennootschap 5] op 1 augustus 2011 de [adres 20] in Bremen heeft verworven. [50] In het dossier is beschreven dat op 15 juli 2011 een geldbedrag van € 49.953 giraal wordt overgeboekt vanuit de Verenigde Arabische Emiraten op een Duitse bankrekening van de verdachte (- [bankrekeningnummer 6] ). [51] Op 21 juli 2011 is vanaf die rekening een geldbedrag van € 25.000 overgemaakt naar een Duitse bankrekening van [vennootschap 5] (- [bankrekeningnummer 7] ) onder vermelding van [adres 20] . [52] Op 2 augustus 2011 is op die rekening de hypothecaire lening van € 300.000 uitbetaald en een geldbedrag van € 330.000 rechtstreeks overgeboekt naar de bankrekening van de verkoper van de [adres 20] . [53]
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde feiten en omstandigheden een witwasvermoeden rechtvaardigen. De rechtbank baseert dat oordeel op:
  • de hoogte van het uit de Verenigde Arabische Emiraten ontvangen geldbedrag;
  • de herkomst van het geldbedrag, terwijl op het eerste oog een (zakelijke) rechtvaardiging van die transactie lijkt te ontbreken;
  • de wijze waarop het geldbedrag is ontvangen, namelijk niet rechtstreeks op de bankrekening van [vennootschap 5] , maar via een rekening van de verdachte in het buitenland.
Conclusie met betrekking tot het witwasvermoeden
Met inachtneming van het voorgaande concludeert de rechtbank dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat de gelden waarmee de onroerende zaken aan de [adres 13] , [adres 16] , [adres 18] en [adres 20] (mede) zijn aangekocht, niet van misdrijf afkomstig zijn.
4.3.2.5 Witwassen zonder brondelict: beoordeling verklaring van de verdachte en het nader onderzoek (voor zover relevant gelet op de vorige paragraaf)
De verdachte is op 3 oktober 2016 aangehouden en vervolgens elf keer (soms meermaals per dag) verhoord door de FIOD. Op 30 november 2022 heeft de verdachte uitgebreid schriftelijk gereageerd op het einddossier, welke reactie hij op 4 april 2025 heeft aangevuld.
Gelden afkomstig van [getuige 4] ( [adres 16] )Verklaring van de verdachteDe verdachte heeft verklaard dat de overboekingen van [getuige 4] geen verband houden met de aankoop van de [adres 16] . De verdachte is directeur van de vastgoedonderneming [vennootschap 14] . [vennootschap 14] bestaat uit [vennootschap 15] en [vennootschap 16] met elk een eigen dochteronderneming. [54] [getuige 4] heeft destijds twee afzonderlijke belangen van 1,5% verworven in de dochters van [vennootschap 14] en om die reden op
16 maart 2012 twee keer € 15.000 giraal overgeboekt naar de verdachte. De verdachte heeft het vermoeden van het onderzoeksteam dat de overboekingen werkelijk afkomstig waren uit eigen contante gelden die hij via [getuige 4] giraal heeft laten terugboeken, stellig ontkend.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte daarmee een concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven waarin ligt besloten dat de gelden waarmee het onroerend goed aan de [adres 16] in Bussum (mede) is aangekocht
nietuit enig misdrijf afkomstig zijn. Het lag dus op de weg van het openbaar ministerie om daar nader onderzoek naar te verrichten.
Nader onderzoek door het openbaar ministerieOp 3 oktober 2016 is [getuige 4] door de FIOD gehoord als getuige. [55] [getuige 4] heeft met betrekking tot de overboekingen op 16 maart 2012 verklaard dat hij een participatie in een vastgoedportefeuille had gekocht, waarvoor hij – onder meer samen met de verdachte – had getekend bij een notaris in Amsterdam-Zuid. [getuige 4] verklaarde dat hij hiervoor contant geld van zijn zus had gekregen dat hij heeft gestort op zijn bankrekening en daarna giraal heeft overgeboekt aan de verdachte.
De rechtbank stelt vast dat [getuige 5] (zus) op dit punt geen verklaring heeft willen afleggen bij de FIOD. [56] Het openbaar ministerie heeft verder geen onderzoek gedaan naar de bankrekening(en) van [getuige 4] met als gevolg dat zijn verklaring omtrent de herkomst van de gelden niet kan worden geverifieerd. Het onderzoeksteam heeft [vennootschap 14] volledig buiten beschouwing gelaten [57] en dus niet onderzocht of het klopt dat [getuige 4] aandelen heeft gekocht in (de dochters van) [vennootschap 14] .
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte een plausibel alternatief heeft aangedragen voor het scenario dat ten grondslag ligt aan de tenlastelegging. Het openbaar ministerie heeft dat alternatieve scenario niet (voldoende) nader onderzocht. Bij deze stand van zaken kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het pand met legale middelen is verkregen. De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot vrijspraak ten aanzien van de [adres 16] in Bussum.
Gelden afkomstig uit de Verenigde Arabische Emiraten ( [adres 13] , [adres 18] en [adres 20] )
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft – voor het eerst op 4 oktober 2016 – verklaard dat de girale overschrijvingen vanuit de Verenigde Arabische Emiraten op zijn bankrekeningen en van aan hem gelieerde vennootschappen, afkomstig zijn van zijn goede vriend [naam 7] (fonetisch), die onlangs is overleden. [naam 7] kwam oorspronkelijk uit Pakistan, maar woonde in Nederland. [naam 7] was een vermogend man met verschillende bedrijven, vastgoed en belangen in binnen- en buitenland. De verdachte heeft meermaals geld van [naam 7] geleend voor investeringen. De nog openstaande schuld is uiteindelijk in een notariële akte vervat tussen de verdachte, [naam 7] en [bedrijf] , het bedrijf van de broer van [naam 7] . Die akte was groen en in het Arabisch opgesteld, met een Engelse vertaling erbij. De verdachte heeft zijn schuld aan [naam 7] steeds opgegeven in zijn aangiften inkomstenbelasting en – na vragen hieromtrent – de notariële akte verstrekt aan de Belastingdienst.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte daarmee een concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven waarin ligt besloten dat de gelden waarmee de onroerende zaken (mede) zijn aangekocht
nietuit enig misdrijf afkomstig zijn. Het lag op de weg van het openbaar ministerie om daar nader onderzoek naar te verrichten.
Nader onderzoek door het openbaar ministerie
Het onderzoeksteam is aan de hand van de door de verdachte gegeven informatie uitgekomen bij een persoon genaamd [naam 7] . [58] [naam 7] woonde in Amsterdam en is in 2013 overleden. De FIOD heeft de aangiften inkomstenbelasting van [naam 7] in Nederland ingezien, navraag gedaan bij de politie Amsterdam en twee ex-partners van [naam 7] gehoord als getuige. Tevens zijn meerdere rechtshulpverzoeken gestuurd aan Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten, maar die zijn onbeantwoord gebleven.
Na toewijzing van onderzoekswensen van de verdediging heeft de rechter-commissaris geprobeerd nader onderzoek te laten verrichten (in het buitenland). Rechtshulpverzoeken teneinde de in Pakistan verblijvende broers van [naam 7] te horen als getuige, hebben echter niets opgeleverd. Ook heeft het nadere verhoor van de getuige [getuige 6] (ex-partner van [naam 7] ) niet (binnen afzienbare tijd) kunnen plaatsvinden.
De rechtbank stelt vast dat de getuige [getuige 6] een voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd. Nu de verdediging de getuige niet heeft kunnen horen omtrent die verklaring, is sprake van een onherstelbare schending van de verdedigingsrechten. Met inachtneming van wat in §3.2.2 is overwogen, sluit de rechtbank die verklaring uit van het bewijs, omdat deze schending niet op een minder verstrekkende wijze kan worden gecompenseerd.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het openbaar ministerie – ondanks pogingen hiertoe – geen goed onderzoek heeft kunnen verrichten naar het waarheidsgehalte van de verklaring van de verdachte voor de herkomst van de gelden. Het nader onderzoek heeft immers geen enkele informatie opgeleverd over de inkomensgegevens en vermogenspositie van [naam 7] in het buitenland. De oorzaak hiervan is enerzijds gelegen in het overlijden van [naam 7] en anderzijds in de moeizame rechtshulprelaties met Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten.
De rechtbank concludeert dat de verdachte een plausibel alternatief heeft aangedragen voor het scenario dat ten grondslag ligt aan de tenlastelegging. Dat het nader onderzoek naar die verklaring vervolgens op belangrijke punten niet (volledig) heeft plaatsgevonden, althans onmogelijk is gebleken, mag niet voor rekening van de verdachte komen. Van de verdachte mag niet worden verlangd dat hij aannemelijk maakt dat de gelden waarmee de onroerende zaken mede zijn aangekocht,
nietuit enig misdrijf afkomstig zijn, laat staan dat hij bewijst dat het alternatieve scenario waar is en het gerezen witwasvermoeden (dus) onjuist is.
Bij deze stand van zaken kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de gelden waarmee de onroerende zaken mede zijn aangekocht, een legale herkomst hebben.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot vrijspraak ten aanzien van de onroerende goederen aan de [adres 13] , [adres 18] en [adres 20] .
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij in de periode van 27 juni 2006 tot en met 25 juli 2006 in Nederland, geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- een werkgeversverklaring (DOC-137) en
- een salarisspecificatie (DOC-138)
valselijk heeft laten opmaken, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken ter verkrijging van een hypothecaire lening met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres 8] te Muiderberg ,
immers heeft hij, verdachte, valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in voornoemde werkgeversverklaring
  • vermeld dat sprake is (geweest) van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en een aanstelling in vaste dienst bij [vennootschap 7] ,
  • een onjuist salaris, onjuiste salarisgegevens en een onjuiste functieomschrijving vermeld
en in voornoemde salarisspecificatie een onjuist salaris en onjuiste salarisgegevens vermeld
en
hij in de periode van 27 juni 2006 tot en met 25 juli 2006 in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- een werkgeversverklaring (DOC-137) en
- een salarisspecificatie (DOC-138),
als waren deze echt en onvervalst, door deze geschriften over te leggen bij de aanvraag van een hypothecaire lening, met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres 8] te Muiderberg , terwijl hij, verdachte, wist dat deze geschriften bestemd waren om gebruik van te maken als waren deze echt en onvervalst, bestaande die valsheid en/of vervalsing er in dat
( a) in voornoemde werkgeversverklaring valselijk en in strijd met de waarheid
  • is vermeld dat sprake is (geweest) van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, en
  • is vermeld dat sprake is van een aanstelling in vaste dienst bij [vennootschap 7] , en
  • een onjuist salaris en onjuiste salarisgegevens zijn vermeld, en
  • een onjuiste functieomschrijving is vermeld, en
( b) in voornoemde salarisspecificatie een onjuist salaris en onjuiste salarisgegevens zijn vermeld;
Feit 3Primair
[vennootschap 3] op of omstreeks 17 april 2011 in Nederland, een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een factuur (gedateerd 17 april 2011 en gericht aan [vennootschap 8] , DOC-307), valselijk heeft opgemaakt, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, bestaande die vervalsing van die factuur hierin dat op die factuur vermelde diensten en betaling in werkelijkheid
  • niet door [vennootschap 3] voor [vennootschap 8] zijn verricht en
  • niet door [vennootschap 8] aan [vennootschap 3] verschuldigd zijn geweest
tot het plegen van welke bovengenoemde strafbare feit verdachte opdracht heeft gegeven;
Feit 4
hij in de periode van 9 augustus 2006 tot en met 3 oktober 2016 te Muiderberg, een voorwerp, te weten een woning gelegen aan de [adres 8] te Muiderberg en bijbehorende grond en bijgebouwen, heeft verworven en voorhanden gehad en van voornoemd voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp middellijk mede afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

5.1
Beroep op kwalificatieuitsluitingsgrond
De verdediging heeft – bij een bewezenverklaring van witwassen van de woning aan de
[adres 8] in Muiderberg – een beroep gedaan op de buitenwettelijke kwalificatieuitsluitingsgrond, zodat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt als volgt. De rechtbank heeft bewezenverklaard dat de woning aan de [adres 8] in Muiderberg
middellijkmede afkomstig is uit de door de verdachte begane valsheid in geschrift. De rechtbank is daarmee van oordeel dat zich niet een situatie voordoet waarin de kwalificatieuitsluitingsgrond van toepassing is. De kwalificatieuitsluitingsgrond beoogt immers te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die het door dat misdrijf verkregen voorwerp verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich
automatischook schuldig maakt aan het witwassen van dat voorwerp. Omdat in deze zaak het witgewassen voorwerp niet de gelden verkregen uit de hypothecaire geldlening betreft, maar het vervolgens verworven onroerend goed, doet zo’n situatie zich hier niet voor. De kwalificatieuitsluitingsgrond is dan ook niet van toepassing in deze zaak. [59]
5.2
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:De voortgezette handeling van:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
Feit 3, primair:
Opdracht geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift;
Feit 4:Witwassen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – bij een bewezenverklaring – op het standpunt gesteld dat strafoplegging niet langer opportuun is, gelet op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, de ouderdom van de feiten en de financiële en emotionele gevolgen die de strafvervolging reeds voor de verdachte en zijn gezin hebben gehad.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich twee keer, waarvan één keer als feitelijk leidinggever, schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Het gaat om een vervalste factuur, werkgeversverklaring en salarisspecificatie. Van die laatste twee valse stukken heeft de verdachte gebruik gemaakt bij het verkrijgen van een hypothecaire geldlening. Met de door de bank verstrekte gelden heeft de verdachte een woning verworven, waardoor ook sprake is van witwassen.
Hypothecaire geldleningen spelen een belangrijke rol in het economische verkeer. De rechtbank rekent de verdachte aan dat hij valse stukken heeft gebruikt om de hypothecaire geldlening ten behoeve van een woning te verkrijgen. Dit handelen tast het vertrouwen aan dat verstrekkers van hypothecaire leningen moeten kunnen stellen in de aan hen verstrekte stukken en dit kan leiden tot grote financiële schade. Meer in het algemeen schaadt een dergelijke handelwijze het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer gesteld moet kunnen worden in documenten die strekken tot het bewijs van de daarin vermelde feiten.
De rechtbank merkt daar wel bij op dat de feiten in 2006 en 2011 zijn begaan (waarbij het witwassen heeft voortgeduurd tot 2016) en dus zeer sterk verouderd zijn.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte gelet op het strafblad van de verdachte van 17 maart 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte in het (verre) verleden eerder is veroordeeld wegens onder meer overtreding van de Opiumwet (1993). Sinds zijn aanhouding op 3 oktober 2016 is de verdachte – los van een verkeersovertreding in 2024 – niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie.
De rechtbank houdt in de straftoemeting rekening met de toepassing van artikel 63 Sr.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank heeft reeds hierboven vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden met vijf jaar en ruim acht maanden. De overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
De rechtbank heeft oog voor de gevolgen die de (jarenlange) strafvervolging reeds heeft gehad voor het persoonlijk en zakelijk leven van de verdachte. Op de zitting heeft de verdachte verteld dat hij en zijn gezin al jaren leven in onzekerheid wegens de dreigende strafvervolging in deze zaak en lijden onder de beperkingen die daaraan zijn verbonden. Met name het voortdurend (conservatoir en strafrechtelijk) beslag op al het onroerend goed en alle (gelden op de) bankrekeningen hebben verstrekkende gevolgen (gehad). Zo kan de verdachte niet voldoen aan financiële verplichtingen – waaronder meerdere aan hem opgelegde navorderingsaanslagen – en staat hij op zakelijk gebied geheel stil. Ieder jaar moet hij zich verantwoorden bij de afdeling bijzonder beheer van de banken en bij de Belastingdienst. Het omvangrijke beslag heeft ruim 8,5 jaar op de verschillende goederen gerust.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat in beginsel de oplegging van een taakstraf voor de duur van honderd uren passend en geboden is. Gelet op de ouderdom van de feiten, de negatieve gevolgen die de langdurige strafvervolging reeds heeft gehad op het privé- en zakelijk leven van de verdachte (met in het bijzonder de bijzonder grote impact van het voortdurend beslag), acht de rechtbank strafoplegging in deze zaak niet langer opportuun. De aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn resulteert er dus in dat de rechtbank in deze zaak zal volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.

8.Beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De officier van justitie heeft bij requisitoir aangevoerd dat alle onder de verdachte met toepassing van artikel 94 Sv gelegde beslagen (klassiek beslag) worden beëindigd.
De rechtbank begrijpt de officier van justitie zo dat geen beslissing van de rechtbank in de zin van artikel 353, eerste lid, Sv meer nodig is over het klassiek beslag. Bij het ontbreken van een volledige en correcte beslaglijst als bedoeld in artikel 309, eerste lid, Sv volstaat de rechtbank met de vermelding dat dus
allemet toepassing van artikel 94 Sv onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 en feit 5 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder feit 1, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5.2 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Verklaart de verdachte schuldig zonder oplegging van straf of maatregel.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. A.A. Fase en mr. I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juni 2025.
Bijlage 1 – De tenlastelegging
Feit 1
Hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met
1 augustus 2006 te Muiderberg en/of Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een (of meer) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- een werkgeversverklaring (DOC-137) en/of
- een salarisspecificatie (DOC-138)
valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken ter financiering en/of verkrijging van een hypothecaire lening met betrekking tot de onroerende zaak / woning gelegen aan de [adres 8] te Muiderberg , immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
in voornoemde werkgeversverklaring vermeld dat sprake is (geweest) van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en/of is vermeld dat sprake is vaneen aanstelling in vaste dienst bij [vennootschap 7] en/of een onjuist salaris en/of onjuiste salarisgegeven(s) is / zijn vermeld en/of een onjuiste functieomschrijving is vermeld
en/of
in voornoemde salarisspecificatie een onjuist salaris en/of onjuiste salarisgegeven(s) vermeld en/of vermeld dat salaris per kas is uitbetaald;
en/of
Hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 1 augustus 2006 te Muiderberg en/of Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) valselijk opgemaakt(e) en/of vervalst(e) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
te weten
- een werkgeversverklaring (DOC-137) en/of
- een salarisspecificatie (DOC-138)
als ware(n) het/deze echt en onvervalst,
door dit/deze geschrift(en) over te leggen/in te brengen ten behoeve van/bij de aanvraag van een hypothecaire lening, met betrekking tot de onroerende zaak/woning gelegen aan de
[adres 8] te Muiderberg ,
en/of
bovengenoemd(e) geschrift(en), (telkens) opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren om gebruik van te maken als ware(n) het/deze echt en onvervalst,
bestaande die valsheid en/of vervalsing er (telkens) in dat,
( a) in voornoemde werkgeversverklaring,
-
valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld dat sprake is (geweest) van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, en/of - valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld dat sprake is van een aanstelling in vaste dienst bij [vennootschap 7] , en/of
- een onjuist salaris en/of (een) onjuist(e) salarisgegeven(s) is/zijn vermeld, en/of
- een onjuiste functieomschrijving is vermeld, en/of
(b) in voornoemde salarisspecificatie
- een onjuist salaris en/of (een) onjuist(e) salarisgegeven(s) is/zijn vermeld, en/of
- valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld dat salaris per kas is uitbetaald;
Feit 2Primair[vennootschap 1] en/of [vennootschap 2] en/of [vennootschap 3] op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 oktober 2009 tot en met 9 mei 2011 te Amsterdam en/of Enkhuizen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een leningsovereenkomst (gedateerd 5 februari 2009, DOC-189) en/of
- een leningsovereenkomst (gedateerd 19 januari 2009, DOC-189) en/of
- een leningsovereenkomst (gedateerd 22 november 2006, DOC-254) en/of
- een akte van cessie (gedateerd 1 januari 2010, DOC-284)
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken
immers heeft/hebben [vennootschap 1] en/of [vennootschap 2] en/of [vennootschap 3] en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
die leningsovereenkomst(en) en/of akte van cessie gedateerd en/of ondertekend op een andere datum dan waarop die leningsovereenkomst(en) en/of akte van cessie in werkelijkheid is/zijn opgemaakt en/of ondertekend,
tot het plegen van welke bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
en/of
[vennootschap 1] en/of [vennootschap 2] en/of [vennootschap 3] op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 oktober 2009 tot en met 9 mei 2011 te Amsterdam en/of Enkhuizen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van een valse en/of vervalste leningsovereenkomst(en) en/of akte van cessie te weten
- een leningsovereenkomst (gedateerd 5 februari 2009, DOC-189) en/of
- een leningsovereenkomst (gedateerd 19 januari 2009, DOC-189) en/of
- een leningsovereenkomst (gedateerd 22 november 2006, DOC-254) en/of
- een akte van cessie (gedateerd 1 januari 2010, DOC-284)
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat /die bestemd was / waren om tot bewijs van enig feit te dienen – terwijl [vennootschap 1] en/of [vennootschap 2] en/of [vennootschap 3] (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die geschrift(en) bestemd was/waren tot gebruik als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken hierin dat die leningsovereenkomst(en) en/of akte van cessie is/zijn verstrekt aan [accountant] en bestaande de valsheid en/of vervalsing (telkens) hierin dat die leningsovereenkomst(en) en/of akte van cessie gedateerd en/of ondertekend is/zijn op een andere datum dan waarop die leningsovereenkomst(en) en/of akte van cessie in werkelijkheid is/zijn opgemaakt en/of ondertekend,
en/of
bovengenoemd(e) geschrift(en),
(telkens) opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad,
tot het plegen van welke bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
SubsidiairHij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 oktober 2009 tot en met
9 mei 2011 te Amsterdam en/of Enkhuizen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een leningsovereenkomst (gedateerd 5 februari 2009, DOC-189) en/of
- een leningsovereenkomst (gedateerd 19 januari 2009, DOC-189) en/of
- een leningsovereenkomst (gedateerd 22 november 2006, DOC-254) en/of
- een akte van cessie (gedateerd 1 januari 2010, DOC-284)
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid
-zakelijk weergegeven-
die leningsovereenkomst(en) en/of akte van cessie gedateerd en/of ondertekend op een andere datum dan waarop die leningsovereenkomst(en) en/of akte van cessie in werkelijkheid is/zijn opgemaakt en/of ondertekend,
en/of
Hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 oktober 2009 tot en met
9 mei 2011 te Amsterdam en/of Enkhuizen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse en/of vervalste leningsovereenkomst(en) en/of akte van cessie te weten
- een leningsovereenkomst (gedateerd 5 februari 2009, DOC-189) en/of
- een leningsovereenkomst (gedateerd 19 januari 2009, DOC-189) en/of
- een leningsovereenkomst (gedateerd 22 november 2006, DOC-254) en/of
- een akte van cessie (gedateerd 1 januari 2010, DOC-284)
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat /die bestemd was / waren om tot bewijs van enig feit te dienen - terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die geschrift(en) bestemd was/waren tot gebruik als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken hierin dat die leningsovereenkomst(en) en/of akte van cessie is/zijn verstrekt aan [accountant] en bestaande de valsheid en/of vervalsing (telkens) hierin dat die leningsovereenkomst(en) en/of akte van cessie gedateerd en/of ondertekend is/zijn op een andere datum dan waarop die leningsovereenkomst(en) en/of akte van cessie in werkelijkheid is/zijn opgemaakt en/of ondertekend,
en/of
bovengenoemd(e) geschrift(en),
(telkens) opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad;
Feit 3Primair
[vennootschap 3] op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
1 februari 2011 tot en met 1 mei 2011 te Amsterdam en/of Muiderberg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een (of meer) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- een factuur (gedateerd 23 februari 2011 en gericht aan [vennootschap 6] , DOC-308a) en/of
- een factuur (gedateerd 17 april 2011 en gericht aan [vennootschap 8] , DOC-307)
valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, bestaande die vervalsing van die factu(u)r(en) hierin dat op die factu(u)r(en) vermelde dienst(en) en/of betaling(en) in werkelijkheid
- niet door [vennootschap 3] voor [vennootschap 6] en/of [vennootschap 8] zijn verricht en/of
- niet door [vennootschap 6] en/of [vennootschap 8] aan [vennootschap 3] verschuldigd zijn geweest
en/of
bovengenoemd(e) geschrift(en),
(telkens) opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad,
tot het plegen van welke bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte opdracht hee gegeven, dan wel aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
en/of
[vennootschap 3] op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
1 februari 2011 tot en met 1 mei 2011 te Amsterdam en/of Muiderberg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse en/of vervalste factu(u)r(en) te weten
- een factuur (gedateerd 23 februari 2011 en gericht aan [vennootschap 6] , DOC-308a) en/of
- een factuur (gedateerd 17 april 2011 en gericht aan [vennootschap 8] , DOC-307)
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat /die bestemd was / waren om tot bewijs van enig feit te dienen - terwijl hij, [vennootschap 3] en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die geschrift(en) bestemd was/waren tot gebruik als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken hierin dat die factu(u)r(en) is/zijn verzonden aan [vennootschap 6] en/of [vennootschap 8] en/of die factu(u)r(en) is / zijn opgenomen in de bedrijfsadministratie van [vennootschap 3] en bestaande de valsheid en/of vervalsing (telkens) hierin dat op die factu(u)r(en) vermelde dienst(en) en/of betaling(en) in werkelijkheid
- niet door [vennootschap 3] voor [vennootschap 6] en/of [vennootschap 8] zijn verricht en/of
- niet door [vennootschap 6] en/of [vennootschap 8] aan [vennootschap 3] verschuldigd zijn geweest
en/of
bovengenoemd(e) geschrift(en),
(telkens) opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad,
tot het plegen van welke bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
SubsidiairHij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2011 tot en met
l mei 2011 te Amsterdam en/of Muiderberg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een (of meer) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- een factuur (gedateerd 23 februari 2011 en gericht aan [vennootschap 6] , DOC-308a) en/of
- een factuur (gedateerd 17 april 2011 en gericht aan [vennootschap 8] , DOC-307)
valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken,
bestaande die vervalsing van die factu(u)r(en) hierin dat op die factu(u)r(en) vermelde dienst(en) en/of betaling(en) in werkelijkheid
- niet door [vennootschap 3] voor [vennootschap 6] en/of [vennootschap 8] zijn verricht en/of
- niet door [vennootschap 6] en/of [vennootschap 8] aan [vennootschap 3] verschuldigd zijn geweest
en/of
Hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van l februari 2011 tot en met l mei 2011 te Amsterdam en/of Muiderberg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse en/of vervalste fact(u)r(en) te weten
- een factuur (gedateerd 23 februari 2011 en gericht aan [vennootschap 6] , DOC-308a) en/of
- een factuur (gedateerd 17 april 2011 en gericht aan [vennootschap 8] , DOC-307)
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat /die bestemd was / waren om tot bewijs van enig feit te dienen - terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die geschrift(en) bestemd was/waren tot gebruik als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken hierin dat die factu(u)r(en) is/zijn verzonden aan [vennootschap 6] en/of [vennootschap 8] en/of die factu(u)r(en) is / zijn opgenomen in de bedrijfsadministratie van [vennootschap 3]
en bestaande de valsheid en/of vervalsing (telkens) hierin dat op die fact(u)r(en) vermelde dienst(en) en/of betaling(en) in werkelijkheid
- niet door [vennootschap 3] voor [vennootschap 6] en/of [vennootschap 8] zijn verricht en/of
- niet door [vennootschap 6] en/of [vennootschap 8] aan [vennootschap 3] verschuldigd zijn geweest
en/of
bovengenoemd(e) geschrift(en),
(telkens) opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad;
Feit 4hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met
3 oktober 2016 te Hilversum en/of Enkhuizen en/of Rotterdam en/of Bussum en/of Muiderberg en/of Heerde en/of Muiden een of meer overige plaatsen, althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een (of meerdere) voorwerp(en), te weten:
a. een onroerende zaak / woning gelegen [adres 10] te Hilversum en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen en/of
b. een onroerende zaak / woning gelegen [adres 9] te Amsterdam en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen en/of
c. een onroerende zaak / woning gelegen [adres 14] te Enkhuizen en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen en/of
d. een onroerende zaak / woning gelegen [adres 11] te Rotterdam en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen en/of
e. een onroerende zaak / woning gelegen [adres 12] te Rotterdam en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen en/of
f. een onroerende zaak / woning gelegen [adres 13] te Bussum en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen en/of
g. een onroerende zaak / woning gelegen [adres 16] te Bussum en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen en/of
h. een onroerende zaak / woning gelegen [adres 8] te Muiderberg en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen en/of
i. een onroerende zaak / woning gelegen [adres 1] en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen en/of
j. een boot / schip (genaamd [schip 2] ) en/of
k. een boot / schip (genaamd [schip 1] )
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemd voorwerp gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk -(mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
Feit 5Primair[vennootschap 4] en/of [vennootschap 5] , in elk geval (een) rechtsperso(o)n(en), op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2007 tot en met
14 december 2016 te Bremen en/of Bremerhaven en/of elders in Duitsland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en), althans alleen, zich (meermalen althans eenmaal) schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben [vennootschap 4] en/of [vennootschap 5] en/of haar/hun mededader(s) (van) een of meerdere voorwerp(en), te weten:
a. een onroerende zaak gelegen [adres 17] te Bremerhaven en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen en/of
b. een onroerende zaak gelegen [adres 18] te Bremerhaven en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen en/of
c. een onroerende zaak gelegen [adres 19] te Bremen en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen en/of
d. een onroerende zaak gelegen [adres 20] te Bremen bijbehorende grond en/of bijgebouwen
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op genoemd(e) onroerende za(a)k(en) was en/of genoemd(e) onroerende za(a)k(en) voorhanden had
en/of
verworven en/of voorhanden gehad en/of (gedeeltelijk) overgedragen en/of (gedeeltelijk) omgezet en/of van genoemd(e) voorwerp( en) gebruik gemaakt,
terwijl [vennootschap 4] en/of [vennootschap 5] en/of haar/hun mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl [vennootschap 4] en/of [vennootschap 5] en/of haar/hun mededader(s) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft / hebben gemaakt
aan welk feit hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke gedraging(en) hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
Subsidiairhij, op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2007 tot en met 14 december 2016 te Muiderberg en/of Bremen en/of Bremerhaven en/of elders in Nederland en/of Duitsland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en), althans alleen, zich (meermalen althans eenmaal) schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (van) een of meerdere voorwerp(en), te weten:
a. een onroerende zaak gelegen [adres 17] te Bremerhaven en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen en/of
b. een onroerende zaak gelegen [adres 18] te Bremerhaven en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen en/of
c. een onroerende zaak gelegen [adres 19] te Bremen en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen en/of
d. een onroerende zaak gelegen [adres 20] te Bremen bijbehorende grond en/of bijgebouwen
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op genoemd(e) onroerende za(a)k(en) was en/of genoemd(e) onroerende za(a)k(en) voorhanden had
en/of
verworven en/of voorhanden gehad en/of (gedeeltelijk) overgedragen en/of (gedeeltelijk) omgezet en/of van genoemd(e) voorwerp( en) gebruik gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk -(mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
Bijlage 2 - De bewijsmiddelen
[…]

Voetnoten

1.AMB-001 Bijl 1, p. 121 t/m 129.
2.AMB-001 Bijl 1, p. 158 t/m 170.
3.AMB-001 Bijl 1, p. 125.
4.AMB-001 Bijl 1, p. 136 t/m 154.
5.AMB-001 Bijl 1, p. 125.
6.AMB-001 Bijl 1, p. 126.
7.AMB-001 Bijl 1, p. 126 t/m 127.
8.AMB-001 Bijl 3, p. 179 t/m 213.
9.AMB-001, p. 116 t/m 117.
10.AMB-001, p. 116.
11.AMB-001, p. 118.
12.AMB-001, p. 119.
13.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.
14.HR 22 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1413.
15.DOC-289A, p. 3277 t/m 3283.
16.G02-01, p. 4682 t/m 4688 en proces-verbaal van verhoor door de RC d.d. 24 april 2023 (los).
17.DOC-140, p. 244 t/m 2447.
18.DOC-089, p. 2204 t/m 2207.
19.AMB-003, p. 264 t/m 269.
20.G53-01, p. 4896 t/m 4899.
21.G53-01, p. 4896 t/m 4899.
22.HR 10 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1153.
23.FIN-BOB-003A, p. 5943.
24.HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3046.
25.HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:793.
26.AMB-075, p. 847 t/m 850.
27.AMB-025A, p. 492 t/m 500.
28.AMB-056, p. 747 t/m 757.
29.AMB-069, p. 815 t/m 820.
30.G34-01, p. 4805 t/m 4811.
31.AMB-135, p. 1222 t/m 1238.
32.AMB-030, p. 632 t/m 637 en AMB-030B, p. 639 t/m 643.
33.AMB-006, p. 310 t/m 319.
34.AMB-066, p. 794 t/m 799.
35.AMB-006C, p. 331.
36.AMB-006, p. 310 t/m 319.
37.AMB-070, p. 821 t/m 826.
38.FIN-BOB-030a, p. 5761 t/m 5762.
39.OPV-1, p. 37.
40.AMB-070, p. 821 t/m 826.
41.AMB-030, p. 632 t/m 637 en en AMB-030B, p. 639 t/m 643.
42.AMB-109, p. 1099 t/m 1104.
43.AMB-017, p. 388 t/m 399.
44.AMB-134, p. 1209 t/m 1220.
45.AMB-134, p. 1209 t/m 1220.
46.AMB-030, p. 632 t/m 637 en AMB-030B, p. 639 t/m 643.
47.AMB-043, p. 695 t/m 699.
48.AMB-134, p. 1209 t/m 1220.
49.AMB-055, p. 737 t/m 744.
50.AMB-055, p. 737 t/m 744.
51.AMB-036, p. 673 t/m 676.
52.AMB-037, p. 677 t/m 680.
53.AMB-055, p. 737 t/m 744.
54.V01-01, p. 4489 t/m 4500.
55.G12-01, p. 4721 t/m 4726.
56.G01-01, p. 4674 t/m 4681.
57.OPV-1, p. 12.
58.AMB-098A, p. 1039 t/m 1046.
59.HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702.