Uitspraak
uitspraak van de meervoudige douanekamer van 30 juni 2025 in de zaak tussen
[eiseres] , te [vestigingsplaats] ( [land] ), eiseres
de inspecteur van de Douane, verweerder.
Inleiding
Feiten
In de aangifte van 17 oktober 2019 met het nummer eindigend op 5WD56 luidt de omschrijving van de goederen
“Schoeisel met buitenzool van rubber, van kunststof, van leder of van kunstleder en met bovendeel van leder, voor dames”. De goederen zijn in deze aangifte ingedeeld in GN-onderverdeling 6403 9118 (ander schoeisel, de enkel bedekkend, met een binnenzoollengte van 24 cm of meer, voor dames) met een tarief van 8%.
De omschrijving van de goederen in de overige zeventien aangiften luidt:
“Schoeisel met buitenzool van rubber, van kunststof, van leder of van kunstleder en met bovendeel van leder”.De goederen zijn in die aangiften ingedeeld in GN-onderverdeling 6403 1900 (ander sportschoeisel) met een tarief van 8%.
4. Bij brief van 14 oktober 2020 heeft verweerder medegedeeld voornemens te zijn aan eiseres de utb uit te reiken (het voornemen). In het concept-controlerapport dat bij deze brief is gevoegd, staat dat de aangifte met het nummer eindigend op 5WD56 akkoord is bevonden en dat de in de zeventien overige aangiften aangegeven goederen niet juist zijn ingedeeld. Op grond van de onder 3 genoemde bescheiden heeft de controlerend ambtenaar aangenomen dat bij die zeventien aangiften (met uitzondering van de bij de aangifte van
18 oktober 2019 ook ingevoerde jongensschoen met klittenband) steeds een mannenschoen van het merk [merk] en het model [model] (de [model] ) is ingevoerd. Verder blijkt uit dat concept controlerapport dat de controlerend ambtenaar zich bij de indeling van de [model] heeft gebaseerd op een fysiek onderzoek van soortgelijke schoenen door de Douane regio Breda op 26 juli 2019. Bij die controle is bevonden dat het schoeisel betrof met een buitenzool van rubber en een bovenzijde van textiel. Dergelijke schoenen moeten volgens het concept-controlerapport niet onder GN-onderverdeling 6403 1900 worden ingedeeld maar onder GN-onderverdeling 6404 1990 met de omschrijving “Schoeisel, met buitenzool van rubber, van kunststof, van leder of van kunstleder en met bovendeel van textiel” met een tarief van 16,9%.
Geschil
Beoordeling van het geschil
Uit het betoog van eiseres dat van de door haar ingevoerde schoenen de indeling uitsluitend kan worden vastgesteld op basis van de schoenen zelf en niet op basis van haar administratie, volgt niet dat het de verantwoordelijkheid van verweerder is om elke aangifte van eiseres fysiek te controleren. Hooguit volgt daaruit dat eiseres van elke soort en elk type schoen vermeld in een invoeraangifte, exemplaren moet bewaren om te kunnen voldoen aan haar verplichtingen op grond van artikel 15 van het DWU. De aangiften bevatten geen specifieke aanduidingen van de schoenen waarop die aangiften zien. Door het niet verstrekken van gegevens, aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke schoenen zijn ingevoerd en hoe daarvan de indeling kan worden vastgesteld, heeft eiseres haar verplichtingen van artikel 15 van het DWU geschonden. De aankoop- en bestelbescheiden zijn stukken die normaal gesproken in de administratie van een handelsonderneming aanwezig zijn. Eiseres heeft geen verklaring gegeven voor het niet meer voorhanden zijn van die informatie. Dat het niet voldoen aan de informatieverplichting van artikel 15 DWU het gevolg is van overmacht, is dan ook niet gebleken. Het niet kunnen overleggen van de gevraagde informatie dient daarom voor rekening en risico van eiseres te blijven. Deze schending van artikel 15 van het DWU is dermate substantieel dat verweerder in de uitspraak op bezwaar terecht artikel 8:2, zesde lid, van het Adw heeft toegepast. In beroep heeft eiseres niet alsnog de door verweerder gevraagde informatie overgelegd. Nu eiseres niet heeft voldaan aan de informatieverplichting van artikel 15 van het DWU, dient ingevolge artikel 8:2, zevende lid, van de Adw het beroep ongegrond te worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Het is aan eiseres om dat overtuigend aan te tonen.
Conclusie
19 maanden. Dat betekent dat aan eiseres een vergoeding van immateriële schade wordt toegekend van € 2.000.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding aan eiseres van de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade vastgesteld op € 1.053;
- veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding aan eiseres van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade vastgesteld op een bedrag van € 947;
- veroordeelt verweerder en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres, ieder tot een bedrag van € 113,38; en
- draagt verweerder en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden, ieder tot een bedrag van € 182,50.
mr. W.M.C. Schipper, leden in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier.