ECLI:NL:RBNHO:2025:6958

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
AWB_23/3105
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerechtelijke geschil over indeling van schoenen en omkering van bewijslast

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 30 juni 2025, wordt een douanerechtelijk geschil behandeld tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. L. Hoekstra, en de inspecteur van de Douane. De zaak betreft de indeling van schoenen in de Gecombineerde Nomenclatuur (GN) en de toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast door de verweerder. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een uitnodiging tot betaling van douanerechten, die was verminderd na een eerdere uitspraak op bezwaar. De rechtbank beoordeelt of de verweerder terecht de bewijslast heeft omgekeerd en of de schatting van de verschuldigde douanerechten redelijk was. Eiseres stelt dat zij aan haar informatieverplichting heeft voldaan, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet voldoende gegevens heeft verstrekt om de indeling van de schoenen vast te stellen. De rechtbank concludeert dat de omkering van de bewijslast gerechtvaardigd was en dat de schatting van de douanerechten niet willekeurig was. Eiseres verzoekt om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat door de rechtbank gedeeltelijk wordt toegewezen. De uitspraak eindigt met de veroordeling van de verweerder en de Staat tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/3105

uitspraak van de meervoudige douanekamer van 30 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] ( [land] ), eiseres

(gemachtigde: mr. L. Hoekstra),
en

de inspecteur van de Douane, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder heeft kunnen volstaan met een gedeeltelijke vermindering van een aan eiseres uitgereikte uitnodiging tot betaling. In geschil is of verweerder bij de uitspraak op bezwaar tegen die uitnodiging tot betaling terecht de bewijslast heeft omgekeerd en verzwaard. Verder is de indeling van schoenen in de Gecombineerde Nomenclatuur (GN) in geschil.
Verweerder heeft op 20 mei 2021 naar aanleiding van een administratieve controle aan eiseres een uitnodiging tot betaling (de utb) uitgereikt voor een bedrag van € 445.955,08, bestaande uit € 423.201,67 aan invoerrechten en € 22.753,41 aan rente op achterstallen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 maart 2023 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het bedrag van de utb verminderd tot € 222.977,51, zijnde
€ 211.600,83 aan invoerrechten en € 11.376,88 aan rente op achterstallen.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2025.
Namens eiseres zijn verschenen de kantoorgenoten van haar gemachtigde mr. [naam 1] en [naam 2] . Namens verweerder zijn verschenen mr. dr. [naam 3] , mr. [naam 4] en [naam 5] .

Feiten

1. In de periode van 9 januari 2018 tot en met 17 oktober 2019 heeft [bedrijf 1] B.V. in naam en voor rekening van eiseres achttien douaneaangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van goederen.
In de aangifte van 17 oktober 2019 met het nummer eindigend op 5WD56 luidt de omschrijving van de goederen
“Schoeisel met buitenzool van rubber, van kunststof, van leder of van kunstleder en met bovendeel van leder, voor dames”. De goederen zijn in deze aangifte ingedeeld in GN-onderverdeling 6403 9118 (ander schoeisel, de enkel bedekkend, met een binnenzoollengte van 24 cm of meer, voor dames) met een tarief van 8%.
De omschrijving van de goederen in de overige zeventien aangiften luidt:
“Schoeisel met buitenzool van rubber, van kunststof, van leder of van kunstleder en met bovendeel van leder”.De goederen zijn in die aangiften ingedeeld in GN-onderverdeling 6403 1900 (ander sportschoeisel) met een tarief van 8%.
2. Op 10 augustus 2020 heeft verweerder op grond van artikel 48 van het Douanewetboek van de Unie (DWU) een administratieve controle na vrijgave aangekondigd betreffende de achttien douaneaangiften. In de aankondiging verzoekt verweerder eiseres hem de volgende gegevens toe te sturen:
“1. de aangiften (…) alsmede de dossiers welke met betrekking tot de invoer van de goederen zijn aangelegd;
2. de betreffende inkoopfacturen;
3. productinformatie-/-productspecificatie van de ingevoerde goederen. De producten moeten voldoen aan de specifieke klanteneisen. Met name is van belang de order, de opdracht voor de bestelling;
4. correspondentie met de leverancier;
5. de inklaringsopdracht en de machtiging artikel 19 DWU.”
3. In reactie hierop heeft eiseres onder meer voor zeventien van de achttien aangiften steeds hetzelfde stuk met dagtekening 25 augustus 2020 en dezelfde twee “Exhibits” A en B aan verweerder verstrekt. In dat stuk wordt verklaard dat de in de aangiften gebruikte GN-onderverdeling is gebaseerd op informatie afkomstig van de “freight forwarder” en de “manufacturer guide”. Exhibit A bevat e-mails van de freight forwarder waarin deze meedeelt dat goederencode 6403 1900 van toepassing is. Exhibit B bevat foto’s van een schoen, onder meer van de binnenzijde van de tong van een schoen met de vermelding “ [product] , Made in Vietnam, Upper: Leather/Textile, Lining: Textile, Outsole: Rubber”. De manufacturer guide is niet bijgevoegd. Ook heeft eiseres op haar naam gestelde facturen verstrekt van [bedrijf 2] , waarin de geleverde schoenen steeds worden beschreven als ‘leather shoes’. Verdere gegevens over de schoenen ontbreken in de facturen. De in de facturen vermelde ‘unit price’ varieert van € 23 tot € 320.
4. Bij brief van 14 oktober 2020 heeft verweerder medegedeeld voornemens te zijn aan eiseres de utb uit te reiken (het voornemen). In het concept-controlerapport dat bij deze brief is gevoegd, staat dat de aangifte met het nummer eindigend op 5WD56 akkoord is bevonden en dat de in de zeventien overige aangiften aangegeven goederen niet juist zijn ingedeeld. Op grond van de onder 3 genoemde bescheiden heeft de controlerend ambtenaar aangenomen dat bij die zeventien aangiften (met uitzondering van de bij de aangifte van
18 oktober 2019 ook ingevoerde jongensschoen met klittenband) steeds een mannenschoen van het merk [merk] en het model [model] (de [model] ) is ingevoerd. Verder blijkt uit dat concept controlerapport dat de controlerend ambtenaar zich bij de indeling van de [model] heeft gebaseerd op een fysiek onderzoek van soortgelijke schoenen door de Douane regio Breda op 26 juli 2019. Bij die controle is bevonden dat het schoeisel betrof met een buitenzool van rubber en een bovenzijde van textiel. Dergelijke schoenen moeten volgens het concept-controlerapport niet onder GN-onderverdeling 6403 1900 worden ingedeeld maar onder GN-onderverdeling 6404 1990 met de omschrijving “Schoeisel, met buitenzool van rubber, van kunststof, van leder of van kunstleder en met bovendeel van textiel” met een tarief van 16,9%.
5. In haar reactie op het voornemen stelt eiseres dat ten minste vier verschillende soorten schoenen in het vrije verkeer zijn gebracht en heeft zij foto’s opgenomen van die vier modellen. Op 2 december 2020 heeft verweerder eiseres verzocht dit nader te onderbouwen en voor de zeventien nog in geschil zijnde aangiften de aankoop- en bestelbescheiden over te leggen. Verweerder heeft daarbij tevens vermeld dat ook de los- en tellijsten van de betreffende containers welkom zijn.
6. Op 23 december 2020 heeft eiseres een Excel-bestand aan verweerder gezonden, waarin voor elf van de zeventien aangiften per aangiftenummer onder meer nummers van paklijsten, aantallen, type schoen en nummers van containers zijn opgenomen. Achterliggende stukken heeft zij daarbij niet verstrekt. Eiseres wilde daarover nadere afspraken maken met verweerder waarbij tevens besproken zou kunnen worden op welke wijze eiseres heeft vastgesteld dat de schoenen een bovendeel van leer hebben. Bij e-mailbericht van 21 januari 2021 heeft verweerder eiseres verzocht om de paklijsten vermeld in het Excel-bestand over te leggen. Tevens heeft verweerder zijn verzoek om overlegging van de aankoop- en bestelbescheiden herhaald.
7. Bij brief van 2 maart 2021, verzonden aan eiseres per e-mail van 25 februari 2021, heeft verweerder vastgesteld dat eiseres niet heeft voldaan aan haar plicht tot het overleggen van nadere informatie. Onder verwijzing naar artikel 15 van het DWU en artikel 1:32 van de Algemene douanewet (Adw) heeft verweerder daarom de termijn voor het alsnog overleggen van de aankoop- en bestelbescheiden vastgesteld op 30 dagen na dagtekening van die brief.
8. Per e-mailberichten van 1 en 2 april 2021 heeft eiseres verweerder een Excel-bestand en een aantal paklijsten doen toekomen. Deze paklijsten hebben betrekking op vervoer van diverse soorten en stijlen schoeisel van China respectievelijk Vietnam naar Pakistan. Op de paklijsten zijn zowel handgeschreven als getypte verwijzingen naar containers, ordernummers en/of hoeveelheden toegevoegd.
9. Op 15 april 2021 hebben partijen een overleg gehouden, waarvan een verslag is opgesteld. Daarbij is onder meer afgesproken dat eiseres vóór 1 mei 2021 alsnog de aankoop- en bestelbescheiden zal aanleveren.
10. Bij e-mailbericht van 29 april 2021 heeft eiseres onder meer meegedeeld dat zij uit de aangiftedossiers – net als de inspecteur  niet kan afleiden dat er verschillende schoenen in het vrije verkeer zijn gebracht en dat alles erop lijkt te wijzen dat er één type schoen in één kleur in het vrije verkeer is gebracht. Zij stelt daarom voor dat partijen, tot het moment waarop kan worden aangetoond dat het anders is, uitgaan van de [model] . De door verweerder gevraagde aankoop- en bestelbescheiden heeft eiseres niet verstrekt.
11. Verweerder heeft in hetgeen eiseres heeft verklaard en overgelegd geen aanleiding gezien zijn standpunt te wijzigen en heeft op 4 mei 2021 het definitieve controlerapport aan eiseres gestuurd en op 20 mei 2021 de utb uitgereikt.
12. Op 3 november 2021 is een bindende tariefinlichting (de BTI), met referentie NL BTI 2020-1319 voor een artikel omschreven als sneaker van het Merk [merk] , [model] , ingetrokken. De BTI was op 20 december 2020 aangevraagd, vanaf 3 juni 2020 geldig en afgegeven aan [bedrijf 1] B.V. De desbetreffende schoen is in de BTI ingedeeld onder GN-onderverdeling 6403 9993. Het bezwaar van eiseres tegen de intrekking van de BTI is door verweerder afgewezen en eiseres heeft per e-mailbericht van 25 maart 2022 aan verweerder meegedeeld daartegen geen beroep te zullen instellen.
13. Bij brief van 23 januari 2023 heeft verweerder zijn voorlopige standpunt over het bezwaar tegen de utb gegeven. In deze brief stelt verweerder dat eiseres haar informatieverplichting uit hoofde van artikel 15 van het DWU niet is nagekomen en dat ingevolge artikel 8:2, zesde lid, onder b, van de Adw, de bewijslast daarom wordt omgekeerd en verzwaard. Verweerder heeft daarin verder medegedeeld dat hij ervan uitgaat dat niet alle zendingen volledig zullen hebben bestaan uit schoenen met een bovenzijde van textiel die op die grond in GN-onderverdeling 6404 1990 moeten worden ingedeeld. Bij gebrek aan gegevens van eiseres over de merken en modellen van de zendingen in geschil, zal hij in het kader van de redelijke schatting het bedrag van de utb daarom halveren.
14. Op 9 februari 2023 heeft het hoorgesprek plaatsgevonden. Uit het verslag van dit gesprek volgt dat niet in geschil is dat de indeling als sportschoeisel in GN-onderverdeling 6403 1900 in de aangiften niet juist is. Eiseres heeft in het hoorgesprek aangevoerd dat verweerder in zijn controle niet duidelijk heeft gemaakt welke schoenen precies zijn onderzocht en dat verweerder niet heeft gevraagd naar specifieke relevante bescheiden die tot een andere indeling kunnen leiden. Ook heeft eiseres daarin aangevoerd dat verweerder, om tot een andere indeling te komen, de schoenen fysiek had moeten controleren, zodat het Douanelaboratorium de samenstelling van het bovendeel had kunnen vaststellen. Verder heeft eiseres aangevoerd dat geen sprake kan zijn van omkering van bewijslast.
15. In de uitspraak op bezwaar van 16 maart 2023 heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat op grond van artikel 8:2, zesde lid, onder b, van de Awb, de – verzwaarde – bewijslast bij eiseres rust en dat eiseres niet aan die bewijslast heeft voldaan. Verweerder heeft, overeenkomstig zijn brief van 23 januari 2023, in het kader van de redelijke schatting het bedrag van de utb gehalveerd.

Geschil

16. In geschil is of verweerder terecht de omkering en verzwaring van de bewijslast heeft toegepast en heeft kunnen volstaan met een halvering van de utb naar € 211.600,84 aan invoerrechten en € 11.376,73 aan rente op achterstallen. Verder is in geschil of verweerder terecht de helft van de schoenen uit de hier in geding zijnde aangiften heeft ingedeeld in GN-onderverdeling 6404 1990.
16. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte de bewijslast omgekeerd en verzwaard. De regel “wie afwijkt, die bewijst” is daarom nog steeds van toepassing. Verweerder heeft verder volgens eiseres een volstrekt willekeurige verdeling in de toerekening van de verschillende goederencodes gehanteerd.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij gehoor heeft gegeven aan het informatieverzoek van de inspecteur en dat zij alle voorhanden zijnde stukken ter beschikking heeft gesteld aan verweerder. Nog tijdens de controle heeft eiseres op 23 december 2020 een Excel-overzicht verstrekt en op 2 april 2021 heeft zij de bijbehorende paklijsten aan verweerder gezonden. Aan de verzoeken van verweerder om aankoop- en bestelbescheiden over te leggen, kon eiseres niet voldoen omdat deze bescheiden niet meer beschikbaar zijn. Eiseres heeft veelvuldig contact gezocht met verweerder voor overleg om tot duidelijkheid te komen over de soorten en typen schoenen, maar verweerder is daar niet op ingegaan.
De bovendelen van de verschillende soorten en typen schoenen die eiseres koopt en verkoopt zijn gemaakt van verschillende materialen (leer, textiel, kunststof) in verschillende verhoudingen. Het is niet mogelijk de schoenen in te delen aan de hand van de gegevens uit de administratie. Indeling is alleen mogelijk op basis van een onderzoek aan de schoenen zelf en verweerder heeft verzuimd om de schoenen te onderzoeken op het moment dat zij voor het vrije verkeer werden aangegeven. Dat risico is voor verweerder. Volgens eiseres hebben alle schoenen die met de onderhavige aangiften in het vrije verkeer zijn gebracht, een bovendeel dat voor het grootste deel uit leer bestaat.
Voor de vermindering van de utb met 50% bestaat volgens eiseres geen wettelijke grondslag. Dit percentage is volstrekt willekeurig en kan bovendien niet worden toegerekend aan individuele aangiften. Verweerder heeft slechts één monster genomen en dit vervolgens toegerekend aan alle aangiften. Gelet op de complexiteit die geldt bij het indelen van schoeisel met een bovendeel dat bestaat uit diverse soorten materiaal, kan het onderzoeken van slechts één soort en type schoen niet leiden tot de conclusie van verweerder. De onderbouwing voor de door verweerder gehanteerde verdeling ontbreekt, aldus eiseres.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de utb en veroordeling van verweerder in de proceskosten en het griffierecht. Eiseres verzoekt verder om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
18. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres de op haar rustende informatieverplichting van artikel 15 van het DWU niet is nagekomen en dat hij de bewijslast daarom terecht heeft omgekeerd en verzwaard. De hoogte van de douaneschuld is bij de uitspraak op bezwaar vastgesteld aan de hand van een schatting waartoe volgens verweerder in redelijkheid kon worden gekomen.
Voor de indeling zijn de objectieve kenmerken en eigenschappen van de goederen bepalend. Daarom is over de ingevoerde goederen zodanige informatie nodig dat kan worden vastgesteld over welke kenmerken en eigenschappen zij beschikken. De door eiseres verstrekte informatie is niet toereikend om te kunnen vaststellen op wat voor soort schoenen de aangiften betrekking hebben. De vermeldingen op de facturen zijn daarvoor te summier en de overgelegde paklijsten kunnen niet aan de hier in geding zijnde zendingen worden gekoppeld. De namen van de marktpartijen op de facturen en paklijsten verschillen en de containernummers op de paklijsten zijn er door eiseres zelf achteraf opgeschreven. Dat geldt ook voor de daarop vermelde ordernummers en hoeveelheden. Ook zijn delen van de paklijsten onleesbaar gemaakt. Verder is het onder 3 genoemde stuk van 25 augustus 2020 van enkele jaren na de daadwerkelijke invoerdata.
Verweerder heeft gevraagd om de betreffende aankoop- en bestelbescheiden over te leggen, om beter te kunnen bepalen welk type schoenen was aangegeven. Eiseres heeft die bescheiden nooit overgelegd en zij heeft daarmee volgens verweerder haar verplichtingen op grond van artikel 15 van het DWU miskend. De omkering en verzwaring van de bewijslast is daarom gerechtvaardigd. Het verwijt van eiseres dat verweerder niet duidelijk heeft gemaakt welke gegevens over de schoenen hij ten grondslag heeft gelegd aan de utb, is niet terecht omdat het nu juist eiseres is geweest die de betreffende gegevens niet heeft verstrekt.
Gelet op het assortiment van schoenen van [merk] en de diversiteit in de gebruikte materialen in het bovendeel daarvan is verweerder, ten gunste van eiseres en ter voorkoming van willekeur, ervan uitgegaan dat elke zending slechts voor de helft bestond uit schoenen met een bovendeel van textiel. In de gegeven situatie, die door toedoen van eiseres is ontstaan, is die schatting volgens verweerder alleszins redelijk.
Op de zitting heeft verweerder verder aangevoerd dat eiseres ook niet heeft voldaan aan haar wettelijke verplichtingen voor het bijhouden en bewaren van een administratie in de zin van artikel 1:32, van de Adw, zodat ook om die reden de omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep met toepassing van artikel 8:2, zevende lid, van de Adw.

Beoordeling van het geschil

Omkering en verzwaring van de bewijslast
19. De rechtbank stelt vast dat eiseres de door verweerder opgevraagde nadere gegevens, ondanks meerdere verzoeken daartoe, niet heeft verstrekt. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat hij die nadere gegevens nodig heeft om inzicht te krijgen in de soort(en) schoenen die eiseres heeft ingevoerd en dat de door eiseres overgelegde stukken daarvoor ontoereikend zijn. Dit betekent dat eiseres op grond van artikel 15 van het DWU ertoe gehouden is om de nadere gegevens over te leggen.
Uit het betoog van eiseres dat van de door haar ingevoerde schoenen de indeling uitsluitend kan worden vastgesteld op basis van de schoenen zelf en niet op basis van haar administratie, volgt niet dat het de verantwoordelijkheid van verweerder is om elke aangifte van eiseres fysiek te controleren. Hooguit volgt daaruit dat eiseres van elke soort en elk type schoen vermeld in een invoeraangifte, exemplaren moet bewaren om te kunnen voldoen aan haar verplichtingen op grond van artikel 15 van het DWU. De aangiften bevatten geen specifieke aanduidingen van de schoenen waarop die aangiften zien. Door het niet verstrekken van gegevens, aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke schoenen zijn ingevoerd en hoe daarvan de indeling kan worden vastgesteld, heeft eiseres haar verplichtingen van artikel 15 van het DWU geschonden. De aankoop- en bestelbescheiden zijn stukken die normaal gesproken in de administratie van een handelsonderneming aanwezig zijn. Eiseres heeft geen verklaring gegeven voor het niet meer voorhanden zijn van die informatie. Dat het niet voldoen aan de informatieverplichting van artikel 15 DWU het gevolg is van overmacht, is dan ook niet gebleken. Het niet kunnen overleggen van de gevraagde informatie dient daarom voor rekening en risico van eiseres te blijven. Deze schending van artikel 15 van het DWU is dermate substantieel dat verweerder in de uitspraak op bezwaar terecht artikel 8:2, zesde lid, van het Adw heeft toegepast. In beroep heeft eiseres niet alsnog de door verweerder gevraagde informatie overgelegd. Nu eiseres niet heeft voldaan aan de informatieverplichting van artikel 15 van het DWU, dient ingevolge artikel 8:2, zevende lid, van de Adw het beroep ongegrond te worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Het is aan eiseres om dat overtuigend aan te tonen.
20. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat verweerder niet weet hoe de aangegeven schoenen moeten worden ingedeeld en daardoor ook niet weet of de utb terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. Verweerder heeft volgens eiseres ten onrechte de bevindingen van één monsterneming toegerekend aan alle aangiften en niet gemotiveerd waarom hij de utb met een willekeurig percentage van 50 heeft verminderd. Dat zijn echter argumenten die zien op de situatie dat de bewijslast op verweerder rust en daarvan is hier geen sprake. Nu eiseres geen andere argumenten heeft aangedragen, is zij er niet in geslaagd overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
Redelijke schatting21. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 18 augustus 2023 [1] heeft overwogen, geldt bij de omkering en verzwaring van de bewijslast dat de berekening van de verschuldigde belasting redelijk en dus niet willekeurig behoort te zijn. Dit arrest is weliswaar gewezen in het kader van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, maar de rechtbank ziet geen aanleiding dit niet ook van toepassing te achten op de omkering en verzwaring van de bewijslast in douanezaken. Uit voornoemd arrest van de Hoge Raad volgt dat verweerder op basis van de feiten en omstandigheden van het geval aanknopingspunten zal moeten geven waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een redelijke schatting. Hij hoeft echter niet aannemelijk te maken dat die schatting overeenkomt met de werkelijk verschuldigde belasting.
22. Eiseres heeft voor de onderhavige aangiften geen informatie verstrekt over de soort schoenen die zij heeft ingevoerd. Dat betekent dat feitelijk voor geen van de zendingen kan worden vastgesteld in welke GN-onderverdeling de goederen moeten worden ingedeeld. Verweerder is er bij de uitspraak op bezwaar vanuit gegaan dat een deel van de zendingen niet zal hebben bestaan uit schoenen met een bovenzijde van textiel die op die grond in GN-onderverdeling 6404 1990 moeten worden ingedeeld en heeft om die reden de utb gehalveerd. Verweerder heeft daarmee voldoende gemotiveerd en onderbouwd dat sprake is van een redelijke schatting. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat eiseres ter zitting heeft erkend dat ook zij niet weet welke soort(en) schoenen er in de zeventien in geschil zijnde zendingen hebben gezeten. Dat de verhouding tussen schoenen met een bovendeel van textiel en schoenen met een bovendeel van leer wellicht in werkelijkheid anders ligt, maakt de schatting van verweerder niet onredelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding het verschuldigde bedrag op een lager bedrag vast te stellen dan bij de uitspraak op bezwaar is gebeurd.

Conclusie

23. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
24. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 11 juni 2021 en deze uitspraak van de rechtbank is van 30 juni 2025. Dat betekent dat de redelijke termijn in beginsel is overschreden met afgerond 25 maanden. Partijen zijn het er echter over eens dat een verlenging van de redelijke termijn met een periode van zes maanden in de bezwaarfase gerechtvaardigd is, omdat de behandeling van de onderhavige zaak gedurende die periode is aangehouden in afwachting van een beslissing op het bezwaar inzake de intrekking van de BTI. Dat betekent dat de redelijke termijn van twee jaar met zes maanden moet worden verlengd en dat sprake is van een termijnoverschrijding van
19 maanden. Dat betekent dat aan eiseres een vergoeding van immateriële schade wordt toegekend van € 2.000.
25. De termijnoverschrijding is voor (afgerond) tien maanden aan de bezwaarfase toe te rekenen en voor het overige aan de beroepsfase. Van het bedrag van € 2.000 dient verweerder dus afgerond € 1.053 (10/19 x € 2.000) en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) afgerond € 947 (9/19 x € 2.000) te betalen.
Proceskosten
26. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 226,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 0,25), omdat de proceskostenvergoeding uitsluitend wordt toegekend vanwege de vergoeding van door eiseres geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) en verweerder dienen daarvan ieder de helft te betalen.
Hetzelfde heeft te gelden voor de vergoeding van het griffierecht, omdat eiseres vóór 31 mei 2024 een verzoek om vergoeding van immateriële schade heeft gedaan en de redelijke termijn op voornoemde datum reeds was overschreden. [2]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding aan eiseres van de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade vastgesteld op € 1.053;
  • veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding aan eiseres van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade vastgesteld op een bedrag van € 947;
  • veroordeelt verweerder en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres, ieder tot een bedrag van € 113,38; en
  • draagt verweerder en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden, ieder tot een bedrag van € 182,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, en mr. S.J. Richters en
mr. W.M.C. Schipper, leden in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2025.
griffier voorzitter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2023:1093, r.o. 3.2.1 t/m 3.2.3.
2.ECLI:NL:HR:2024:567, r.o. 7.1.2.