In een brief aan [eiser] van 5 november 2021 schrijft [gedaagde]:
(…)
Tot mij wendden zich de dames [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (...)
Op 6 maart 2020 is [erflater], hun vader, overleden, nadat hij kort daarvoor met u was gehuwd.
Door zijn overlijden werd hun eerdere vordering uit hoofde van de nalatenschap van hun moeder op hun vader opeisbaar.
Hij had geen testament opgemaakt. De afwikkeling van de nalatenschap is door u als echtgenote ter hand is genomen.
Mijn cliënten hebben echter weinig tot geen informatie over de omvang en samenstelling daarvan ontvangen, ook niet na een schriftelijk verzoek daartoe (…)
Naar ik uit de correspondentie begrijp heeft u de nalatenschap aanvaard, en diverse aangiften IB en opgave successierecht gedaan met inschakeling van de administrateur (…)
Tevens heeft u over banktegoeden van de overledene beschikt, waarop ook een belasting teruggave heeft plaatsgevonden.
Gaarne worden mijn cliënten in dit verband, ter vaststelling van hun rechten en plichten, op de hoogte gesteld van alle voor en na na het overlijden gedane aangiften en aanslagen, en de juiste en volledige omvang en samenstelling van de nalatenschap van de heer [betrokkene 1] op het moment van zijn overlijden, alsmede alle nadien plaatsgevonden hebbende mutaties. (..)”