ECLI:NL:RBNHO:2025:7796

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
HAA 25/2407
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) inzake coronagerelateerde documenten

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland op 14 juli 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser had eerder al beroep ingesteld omdat verweerder niet op tijd had beslist op zijn Woo-verzoek met betrekking tot de avondklok en het daaropvolgende spoedappel. De rechtbank had verweerder eerder opgedragen om uiterlijk 1 november 2024 een volledig besluit te nemen, maar deze termijn is verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eiser heeft opnieuw beroep ingesteld op 15 mei 2025, omdat verweerder wederom niet tijdig heeft beslist. De rechtbank constateert dat de beslistermijn is overschreden en verklaart het beroep gegrond. Verweerder wordt opgedragen om binnen twee weken na deze uitspraak alsnog een besluit te nemen, met een dwangsom van € 50,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500,-. De rechtbank wijst erop dat er al eerder dwangsommen zijn verbeurd en dat eiser recht heeft op vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank stelt de nieuwe termijn voor het nemen van een besluit op 31 maart 2026.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/2407
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. S.K. Setz),
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) van 26 januari 2024 over het kortgeding inzake de avondklok en het daaropvolgende spoedappel.
Bij uitspraak van 29 juli 2024 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen uiterlijk 1 november 2024 een volledig besluit te nemen op het Woo-verzoek (ECLI:NL:RBNHO:2024:7939).
Op 25 november 2024 heeft eiser een herhaald beroep (HAA 24/7630) ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het Woo-verzoek.
Bij uitspraak van 19 februari 2025 (HAA 24/7630) heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen twee weken na de dag van verzending van die uitspraak een (volledig) besluit te nemen.
Op 15 mei 2025 heeft eiser wederom beroep (HAA 25/2407) ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het Woo-verzoek.
Verweerder heeft op 26 mei 2025 een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 20 juni 2025 een reactie op het verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Nadat partijen zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord en niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van dat recht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De rechtbank doet uitspraak met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. De rechtbank heeft in de uitspraak van
19 februari 2025 verweerder opgedragen binnen twee weken na de dag van verzending van die uitspraak een (volledig) besluit te nemen.
3. De rechtbank stelt vast dat de bij uitspraak van 19 februari 2025 opgedragen termijn is verstreken. Op de datum van het instellen van het onderhavige beroep, te weten
15 mei 2025, was de maximale rechterlijke dwangsom reeds volgelopen. Tot op heden heeft verweerder nog steeds niet (volledig) beslist op het verzoek van eiser. Het beroep is daarom gegrond.
4. Omdat verweerder nog geen (volledig) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een ander termijn geven of een andere voorziening treffen.
5. Eiser verzoekt in zijn beroepschrift verweerder een uiterst korte beslistermijn op te leggen, aangezien er al in eerdere procedures een beslistermijn is gegeven welke onbenut is verstreken. Tevens verzoekt eiser om een hogere dwangsom van € 250,- per dag, dit met een maximum van 150 dagen oftewel € 37.500,-.
6. Verweerder vraagt in zijn verweerschrift maatwerk toe te passen bij de beslistermijn omdat sprake is van een omvangrijk verzoek als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid van de Woo en ook sprake van een bijzondere geval zoals bedoeld in artikel 8:55d, derde lid van de Awb. Ter toelichting voert verweerder – samengevat – het volgende aan. Verweerder verwijst naar zijn eerdere verweerschrift in de procedure HAA 24/7630. In dat verweerschrift heeft de minister aangegeven dat de overschrijding van de beslistermijn onder meer veroorzaakt is door de grote drukte wegens vele Woo-verzoeken, waaronder de verzoeken van eiser, onder meer met betrekking tot COVID-19-gerelateerde onderwerpen.
Verweerder heeft inmiddels vijftien deelbesluiten genomen in onderhavige zaak. Er moeten nog twee laatste deelbesluiten worden genomen. Deelbesluit zestien ziet op Coronatoegangsbewijzen. Verweerder verwacht medio juli 2025 het zestiende deelbesluit aan eiser te kunnen doen toekomen. Deelbesluit zeventien ziet op chatberichten. Verweerder verwacht in het eerste kwartaal van 2026 dit laatste deelbesluit te hebben genomen. Verweerder verzoekt af te zien van het opleggen van een dwangsom dan wel een verlaagde dwangsom op te leggen. [1]
7. De rechtbank heeft nog geen (volledig) besluit ontvangen en komt tot het volgende oordeel. In de zaak die heeft geleid tot de uitspraak ECLI:NL:RBNHO:2024:7939 heeft de rechtbank het verzoek om maatwerk al beoordeeld. Dat heeft, mede door mededelingen van verweerder geleid tot voornoemde beslistermijn. Verweerder is niet in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van 29 juli 2024. Ook heeft verweerder niet om herziening van de in die uitspraak gegeven beslistermijn gevraagd op grond van artikel 8:119 van de Awb. Verder is verweerder niet in verzet gegaan tegen de uitspraak in zaak HAA 24/7630. De redelijkheid van de gegeven termijnen staat daarmee in beginsel in rechte vast. Dat is ook de redenering die in de zaak HAA 24/7630 heeft geleid tot een dwangsom van € 100 per dag, met een maximum van € 15.000. Die dwangsom is thans verbeurd en ten goede van eiser gekomen.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder inschattingsfouten heeft gemaakt over de termijn die hij nodig heeft voor het openbaar maken van de gevraagde documenten. Omdat sprake is van een groot aantal documenten is mogelijk sprake van
planning falacy(Lovallo en Kahneman 2003) [2] . Deze fouten zijn aan verweerder toe te rekenen, maar lastig geheel uit te sluiten. Verweerder heeft bovendien al vijftien van de zeventien deelbesluiten in deze zaak genomen.
9. Eiser heeft geen reden genoemd waarom juist de informatie uit de chatberichten van groot maatschappelijk belang zijn. De rechtbank ziet dat belang ook niet, temeer omdat al veel andere documenten wel openbaar gemaakt zijn.
10. Hoewel verweerder gehouden is rechterlijke uitspraken na te leven is in dit geval sprake van een bijzonder geval. De rechtbank neemt aan dat chatberichten een extreem lastige opgave opleveren in het kader van de Woo. Bovendien is verweerder niet eerder geconfronteerd met een zo grote Woo-opdracht als na de coronapandemie. Dat hier ‘het wiel moet worden uitgevonden’ verbaast dan ook niet. En hoewel het aan de wetgever is de wetgeving in lijn te brengen met de praktijk, geldt in dit geval ook dat de rechtspraak met de praktijk moet kunnen meebewegen. De rechtbank is niet gebleken van een verwijtbaar stilzitten door verweerder bij beoordeling van onderhavig verzoek. Bovendien is aan dwangsommen reeds € 16.442 verbeurd. Dat geld is aan eiser toegekomen en betaald uit algemene middelen (dat wil zeggen: van belastinggeld). Voor zover eiser schade ondervindt van de lange termijn die noodzakelijk is voor het beoordelen van de documenten, acht de rechtbank die schade daarmee ruimschoots gedekt – vooral omdat op het grootste deel van het verzoek al is beslist.
11. Op grond van voorgaande redenen zal de rechtbank een nadere termijn opleggen zoals gevraagd door verweerder. De rechtbank stelt de termijn waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit bekendmaakt op 31 maart 2026. Omdat de rechtbank nog wel enig nut ziet van een financiële prikkel verbindt zij aan die termijn een dwangsom van € 50,- per dag met een maximum van € 7.500,-.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 907,- met een wegingsfactor 0,5).
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op 31 maart 2026 alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,- ;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, rechter, in aanwezigheid van
C. Willemse, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Lovallo, Dan; Kahneman, Daniel (July 2003). "Delusions of Success: How Optimism Undermines Executives' Decisions". Harvard Business Review. 81 (7): 56–63.