In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op een beroep tegen boetes die zijn opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de opgelegde administratieve sancties, die zijn opgelegd voor het negeren van een gesloten verklaring. De kantonrechter heeft de zaak behandeld op 20 juni 2025, waarbij zowel de gemachtigde van de betrokkene als de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig waren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boetes zijn opgelegd, in alle zaken het negeren van een gesloten verklaring betreft. De betrokkene heeft aangevoerd dat digitale handhaving van geslotenverklaringen niet langer houdbaar is en in strijd zou zijn met verschillende rechtsbeginselen, waaronder het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd in artikel 6 van het EVRM. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de wet, de Wahv, geen belemmeringen oplegt aan digitale handhaving en dat het aan de wet- en regelgever is om hierover keuzes te maken. De kantonrechter heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat digitale handhaving in strijd is met de rechtsbeginselen en heeft het beroep ongegrond verklaard. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de bebording met betrekking tot de geslotenverklaring duidelijk zichtbaar was en dat de betrokkene hiervan kennis had kunnen nemen. De kantonrechter heeft geen reden gezien om de opgelegde boetes te matigen en heeft het beroep in deze zaken ongegrond verklaard.