ECLI:NL:RBNHO:2025:8994

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
11497570 \ CV EXPL 25-347
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor gebreken bij aannemingsovereenkomst en vloerlegwerk

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, hebben eisers, eigenaren van een woning, gedaagden, bestaande uit een aannemer en een vloerlegger, aangeklaagd wegens vermeende tekortkomingen in de uitvoering van hun werkzaamheden. De eisers hebben een aannemingsovereenkomst gesloten met [bedrijf 1] voor de bouw van een uitbouw en het plaatsen van vloerverwarming, en een aparte overeenkomst met [bedrijf 2] voor het egaliseren van de vloer en het leggen van een PVC vloer. Na uitvoering van de werkzaamheden hebben eisers geconstateerd dat de vloer niet waterpas was, wat hen heeft doen besluiten om de gedaagden aansprakelijk te stellen voor de gebreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het uitvlakken van de vloer niet tot de opdracht van de aannemer behoorde en dat de vloerlegger een deugdelijke vloer heeft gelegd. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van tekortkomingen van de gedaagden, omdat de oorzaak van de gebreken lag in de bestaande cementdekvloer die niet waterpas was aangebracht. De vorderingen van eisers zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten. De tegenvordering van [bedrijf 1] voor schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de kosten van het contra-expertiserapport zijn vergoed.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11497570 \ CV EXPL 25-347
Vonnis van 30 juli 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],

te [plaats 1],
2.
[eiser 2],
te [plaats 1],
eisende partijen in de hoofdzaak,
verwerende partijen in de tegenvordering,
hierna samen te noemen: [eisers],
gemachtigde: mr. D. Lugt,
tegen

1.[gedaagde 1], HANDELENDE ONDER DE NAAM [bedrijf 1],

te [plaats 2],
gedaagde partij in de hoofdzaak
eisende partij in de tegenvordering
hierna te noemen: [bedrijf 1],
procederend in persoon,
2.
[gedaagde 2] VOF, HANDELEND ONDER DE NAAM [bedrijf 2],
te [plaats 1],
gemachtigde: [gemachtigde],
3.
[gedaagde 3] B.V.,
te [plaats 1],
gemachtigde: [gemachtigde],
4.
[gedaagde 4] B.V.,
te [plaats 1],
gemachtigde: [gemachtigde],
gedaagde partijen in de hoofdzaak,
hierna samen te noemen: [bedrijf 2]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- dagvaarding van 17 december 2024, met producties;
- conclusie van antwoord in de hoofdzaak van [bedrijf 1] met een tegenvordering en producties;
- conclusie van antwoord van [bedrijf 2] van 26 maart 2025, met producties;
- het tussenvonnis van 9 april 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- conclusie van antwoord in de tegenvordering van 6 juni 2025 en akte overlegging aanvullende productie;
- aanvullende producties aan de zijde van [bedrijf 1] van 1 juli 2025;
- de mondelinge behandeling van 2 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is eigenaar van de woning gelegen aan het adres [adres] te ([postcode]) [plaats 1].
2.2.
Op 2 februari 2023 heeft [eisers] met [bedrijf 1] een aannemingsovereenkomst gesloten voor het realiseren van een uitbouw aan de hiervoor genoemde woning en het plaatsen van vloerverwarming over de gehele benedenverdieping. Tot de werkzaamheden behoorde niet het uitvlakken van de vloer.
2.3.
[bedrijf 1] heeft de werkzaamheden op 23 juni 2023 en op 6 juli 2023 uitgevoerd. De aanbouw is gebouwd over de gehele breedte van de woning met een uitkraging aan de buitengevel. [eisers] heeft de gehele aanneemsom ad. € 118.344,77 (inclusief BTW) betaald.
2.4.
[eisers] heeft (vervolgens) met [bedrijf 2] een overeenkomst gesloten voor het egaliseren van de vloer en het leggen van een PVC vloer voor een bedrag van
€ 7.899,57 (inclusief btw). Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [bedrijf 2] van toepassing verklaard.
2.5.
[eisers] hebben met [bedrijf 2] op enig moment een aanvullende overeenkomst gesloten voor het storten van een extra laag egaline ter hoogte van € 1.019,95.
2.6.
Op 31 januari 2024 is [bedrijf 1] door de gemachtigde van [eisers] in gebreke gesteld om binnen vier weken na dagtekening van de brief de (onder)vloer te herstellen, zodat de PVC vloer alsnog waterpas en zonder hobbels gelegd kan worden.
2.7.
[bedrijf 1] heeft als volgt gereageerd op de ingebrekestelling: “
(…) Met betrekking tot de kwestie rondom de PVC vloer willen wij benadrukken dat de aanbouwwerkzaamheden en de installatie van de vloerverwarming naar behoren zijn uitgevoerd door [bedrijf 1]. Wat betreft de PVC vloer willen wij expliciet vermelden dat de vloerlegger ook een verantwoordelijkheid draagt. (…) Onze verantwoordelijkheid beperkt zich tot de geleverde diensten en de staat waarin deze verkeerden bij de oplevering. Wij raden aan om dit specifieke punt verder te bespreken met de vloerlegger, aangezien zij verantwoordelijk zijn voor de correcte plaatsing van de PVC vloer. (…) Het egaliseren van de vloer is cruciaal voor een rechte en waterpas ondergrond, waardoor het laminaat of PVC correct kan worden gelegd als blijkt dat dit niet het geval is, erkennen wij dat dit als een tekortkoming van het vloerbedrijf kan worden beschouwd. (…) Dat het vloerbedrijf dubbele egaliseerkosten in rekening heeft gebracht en toch de vloer heeft gelegd, is op hun advies geweest. Wij nemen daar geen verantwoordelijkheid voor. (…)”
2.8.
Per e-mail van 21 februari 2024 heeft [bedrijf 1] de volgende e-mail gestuurd:
“(…) Als laatste ontvangen wij voorafgaand, graag een specifieke beschrijving wat de basis is waarom jullie ons aansprakelijk stellen dat de vloer/ egalisatie niet correct is uitgevoerd. Dit is ons niet duidelijk. Hieraan willen wij op voorhand al toelichten dat het uitvlakken van de vloer van de woning niet bij ons in de offerte zit, het egaliseren van de vloer niet bij ons in de offerte zit, het leggen van de pvc vloer niet bij ons in de offerte zit. Daarnaast heeft het vloerbedrijf de klant er op gewezen dat ze de vloer correct kunnen uitvlakken door 2 lagen egaline aan te brengen. (…)”
2.9.
[bedrijf 3] heeft op verzoek van [eisers] op 23 juli 2024 een bouwtechnisch rapport uitgebracht:
“(…) 4. Wat is de oorzaak van deze gebreken? De initiële oorzaak is gelegen in de bestaande cementdekvloer. Deze cementdekvloer werd tijdens de bouw van de woning niet waterpas aangebracht. (…)”
2.10.
[bedrijf 4] heeft in opdracht van [bedrijf 2] op 2 januari 2025 een contra-expertise uitgevoerd. Uit dat rapport blijkt:
“(…) Afbeelding, rechts. De tabel met vlakheidsklasse voor dekvloeren. Wanneer er geen vlakheidsklasse voor een te meten vloer in het bestek is vastgelegd, wordt, ongeacht het voorgenomen gebruik van de vloer, vlakheidsklasse 7 van toepassing verklaard.
Hierbij is een maximaal hoogteverschil van 12 mm over een afstand 1,0 meter nog toegestaan. In dit geval is de opdrachtgever, als de aannemer geen info heeft verstrekt, zelf verantwoordelijk. De aannemer heeft bij melding verlijmde PVC vloer door de opdrachtgever wel een meldingsplicht óf de plicht de gewenste kwaliteit te leveren.
CONCLUSIES:
a.
Als er geen vlakheidsklasse is afgesproken door de opdrachtgever is klasse 7 van toepassing. In dat geval is er geen sprake van ondeugdelijk werk of een gebrek. (…)”
2.11.
[bedrijf 5] B.V. heeft in opdracht van [bedrijf 1] op 12 maart 2025 een contra-expertise uitgevoerd. Uit dat rapport blijkt: “
(…) Wij hebben vastgesteld dat de bestaande vloer van de woning niet vlak is. De vloer wijkt in het midden af van het overige deel van de vloer. Hier ligt de vloer hoger. Ter hoogte van de oude achter- en voorgevel maten wij ook een afwijking van het niveau van de bestaande vloer. (…) Bij het smeren van de dekvloeren voor de nieuwbouwdelen heeft [bedrijf 1] het peil van de vloer bij de voormalige voor- en achtergevel overgenomen. De vloer die [bedrijf 1] heeft gesmeerd in het nieuwbouwdeel is echter vlak en genivelleerd met het deel van de bestaande vloer. Alleen in het midden van de schuifpui maten wij een afwijking van 3 mm. (…) Ons onderzoek richtte zich met name op de oorzaak van het probleem en wie hier verantwoordelijk voor is. Duidelijk is dat het gaat om een afwijking van de bestaande dekvloer waarin [bedrijf 1] slangen van de vloerverwarming heeft aangebracht. (…)”

3.Het geschil

in de hoofdzaak
3.1.
[eisers] vordert dat de kantonrechter voor recht verklaart dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens [eisers] voor de gebreken zoals vastgesteld in het onderzoeksrapport van [bedrijf 3], althans wegens schending van hun waarschuwingsplicht jegens [eisers]. Verder vordert hij hoofdelijke veroordeling van de hiervoor genoemde partijen tot betaling van € 14.650,15, te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten.
3.2.
[eisers] legt aan de vordering dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] tekort zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomsten en hun waarschuwingsplicht hebben geschonden. Ter onderbouwing verwijst [eisers] naar het expertiserapport van [bedrijf 3]. [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zijn meerdere malen in de gelegenheid gesteld om het gebrek te herstellen. Dit hebben zij nagelaten waardoor zij in verzuim zijn komen te verkeren. Om die reden vordert [eisers] vervangende schadevergoeding, vermeerderd met vergoeding van de kosten van het deskundigenonderzoek
3.3.
[bedrijf 1] betwist de vordering en voert daartoe aan dat hij de opdracht (lees: het plaatsen van een aanbouw en het plaatsen van vloerverwarming) deugdelijk heeft uitgevoerd. Het uitvlakken van de vloer behoorde uitdrukkelijk niet tot de werkzaamheden. Er is niet gebleken van een gebrek in het door hem uitgevoerde werk. Ter onderbouwing verwijst [bedrijf 1] naar het contra-expertiserapport van [bedrijf 5].
3.4.
[bedrijf 2] betwist de vordering en voert daartoe aan dat zij een deugdelijke vloer heeft geleverd en geplaatst. Dat sprake is van een niveauverschil in de aanhechting is aan [bedrijf 1] te wijten. Van [bedrijf 2] kan niet worden verwacht dat zij het werk van [bedrijf 1] controleren op gebreken. [1] De opdracht was om een vlakke vloer te leggen, hetgeen is gedaan. Er is niet besproken dat een waterpas vloer zou volgen en evenmin is vlakheidsklasse afgesproken.
in de tegenvordering
3.5.
[bedrijf 1] vordert veroordeling van [eisers] tot betaling van
€ 1.512,50 zijnde de kosten van het contra-expertiserapport en vergoeding van juridische kosten (ad. € 4.225,00 exclusief btw), administratiekosten (ad. 80,00 exclusief btw) en reiskosten (ad. € 150,00 exclusief btw).
3.6.
[bedrijf 1] legt aan de vordering ten grondslag dat zij onterecht in deze procedure is betrokken en dat zij daarom een vergoeding wenst voor de gemaakte kosten.
3.7.
[eisers] betwist de vordering en voert aan dat geen sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van de onderhavige procedure. Verder meent [eisers] dat [bedrijf 1] de schade niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd.
4. De beoordeling
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in hoofdzaak en in de tegenvordering zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
Valt [bedrijf 1] en [bedrijf 2] een verwijt te maken?
4.2.
Vast staat dat [bedrijf 1] een uitbouw heeft gerealiseerd en dat het uitvlakken van de vloer niet tot zijn opdracht behoorde. Verder staat vast dat [bedrijf 2] i) een vlakke vloer heeft gelegd, ii) daar twee lagen egaline voor nodig waren en iii) dat zij niet met [eisers] heeft afgesproken dat een waterpas vloer zou volgen.
4.3.
[eisers] stelt dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] tekort zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomsten en hun waarschuwingsplicht hebben geschonden waardoor hij schade heeft geleden. De bestaande vloer in de woonkamer loopt op (richting de aanbouw) over nagenoeg de gehele breedte over een strook van circa één meter breed. Het verschil in hoogte is over deze meter circa vijf millimeter tot tien millimeter. [bedrijf 1] en [bedrijf 2] betwisten dat sprake is van een gebrek dat aan hen te wijten is. Zij stellen dat zij de overeenkomsten conform opdracht hebben uitgevoerd; [bedrijf 1] heeft een deugdelijke aanbouw gerealiseerd en [bedrijf 2] hebben een vloer gelegd die aan de gestelde eisen voldoet.
4.4.
Uit de expertise-rapporten van [bedrijf 3] en [bedrijf 5] B.V. blijkt dat de oorzaak van de het vermeende gebrek gelegen is in de bestaande cementdekvloer. Deze is tijdens de bouw van de woning niet waterpas aangebracht. Gelet hierop is niet gebleken dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] tekort zijn geschoten in hun opdracht. Er is een deugdelijke aanbouw en vloer gebouwd c.q. geplaatst. Dit volgt ook uit het rapport van [bedrijf 4]. Gesteld noch gebleken is dat partijen een vlakheidsklasse hebben afgesproken waardoor geen sprake is van ondeugdelijk werk of een gebrek. Ter zitting heeft [bedrijf 2] (uitdrukkelijk) toegelicht dat haar werk bestond uit het leggen van een PVC vloer op een vlakke ondergrond en dat is niet besproken dat een waterpas vloer zou volgen. Een beroep op haar algemene voorwaarden [2] gaat ook niet op. [bedrijf 2] heeft de opdrachtgever (lees: [eisers]) gewezen op onjuistheden in de opdracht. Zij heeft immers geadviseerd om één extra laag egaline aan te brengen, hetgeen ook is gedaan. Daar komt bij dat het uitvlakken van de vloer niet tot de werkzaamheden van [bedrijf 1] behoorde.
4.5.
Bovendien strekt de waarschuwingsplicht niet zover dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] moesten wijzen op de eventuele gebreken in de bestaande cementdekvloer. In de literatuur wordt aangenomen dat de waarschuwingsplicht van de aannemer een afgeleide vormt van diens primaire verplichting om een werk tot stand te brengen dat beschikt over de eigenschappen die de opdrachtgever op grond van de overeenkomst mag verwachten, in dit geval een deugdelijke aanbouw en vloer. Verder volgt uit de bewoordingen en strekking van artikel 7:754 BW dat de waarschuwingsplicht ziet op problemen ten aanzien van de realisatie van het werk conform de opdracht (in dit geval het realiseren van een uitbouw, vloerverwarming en het realiseren van een vloer). [3] Het heeft dus betrekking op onjuistheden in de opdracht.
4.6.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] tekort zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst of hun waarschuwingsplicht hebben geschonden. Dit betekent dat de vorderingen van [eisers] worden afgewezen.
Tegenvordering
4.7.
Met betrekking tot de aanspraak van [bedrijf 1] op schade als gevolg van onrechtmatig procederen, geldt het volgende. Onrechtmatig procederen is niet snel aan de orde. Zo volgt uit vaste rechtspraak dat daarvan pas sprake is als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Dit kan het geval zijn wanneer een eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. [4] Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter. [5] In de onderhavige procedure is niet gebleken van misbruik van procesrecht. De kantonrechter ziet wel aanleiding om het deel van de tegenvordering dat ziet op de juridische kosten, reiskosten en administratieve kosten te beschouwen als een aanspraak op verletkosten (zie nader 4.9).
4.8.
[bedrijf 1] maakt ook aanspraak op betaling van de kosten van het rapport van [bedrijf 5] ter hoogte van € 1.512,50. Op grond van de wet [6] komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking. Vereist is dat de verrichte werkzaamheden noodzakelijk waren en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn. Dat is hier het geval. Gelet op het voorgaande komen de kosten van het rapport van [bedrijf 5] dan ook voor vergoeding in aanmerking.
Proceskosten
4.9.
[eisers] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. In zaken waarin partijen in persoon procederen (in dit geval [bedrijf 1]) wordt door de kantonrechter een vergoeding toegekend voor de noodzakelijke reis- en verblijfkosten. [7] De genoemde kosten kunnen worden toegewezen voor zover zij betrekking hebben op zittingen. Het gaat hierbij dus om kosten die noodzakelijk zijn in verband met het bijwonen van de zitting. Er wordt geen vergoeding voor verletkosten toegekend voor de tijd die is gemoeid met het opstellen van processtukken of het lezen van stukken. [8] Omdat [bedrijf 1] op de mondelinge behandeling is verschenen, wijst de kantonrechter ambtshalve een bedrag van € 50,00 aan verletkosten toe. Nu geen extra proceshandelingen nodig zijn geweest in de tegenvordering worden de verletkosten in de tegenvordering gesteld op nihil.
4.10.
De proceskosten van [bedrijf 2] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00
Uitvoerbaar bij voorraad
4.11.
De kantonrechter zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing van de kantonrechter moet worden gevolgd, ook als een van de partijen daartegen in hoger beroep gaat. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

5.De beslissing

De kantonrechter
in de hoofdzaak
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [bedrijf 2] vastgesteld op € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [bedrijf 1] vastgesteld op € 50,00 aan verletkosten;
in de tegenvordering
5.4.
veroordeelt [eisers] tot betaling aan [bedrijf 1] van € 1.512,50,
5.5.
veroordeelt [eisers] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [bedrijf 1] worden vastgesteld op nihil,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in de hoofdzaak en in de tegenvordering
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 23 augustus 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:6300.
2.Artikel 7 algemene voorwaarden [bedrijf 2]
3.PHR 5 augustus 2022, ECLI:NL:PHR:2022:736.
4.HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516,
5.Onder meer artikel 6 EVRM.
6.Artikel 6:96 lid 2 BW.
7.Artikel 238 Rv.
8.HR 21 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:993.