Beoordeling van het geschil
15. Ter zitting heeft eiseres bij haar pleitnota een bijlage gevoegd waarin onder meer diverse (kostprijs)berekeningen zijn opgenomen. Desgevraagd heeft eiseres niet kunnen motiveren waarom zij de bijlage niet heeft overgelegd binnen de daarvoor gestelde termijn van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft bezwaar gemaakt tegen de overlegging van de bijlage.
16. Eiseres heeft alle gelegenheid gehad om de bijlage tijdig in het geding te brengen. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat eiseres er bij brieven van 20 september 2021 en 14 april 2025 op is gewezen dat zij in beginsel tot uiterlijk tien dagen voor de zitting nog stukken naar de rechtbank kan sturen en dat bij een latere ontvangst van stukken de rechtbank kan beslissen daarmee bij de beoordeling van de zaak geen rekening te houden. De rechtbank heeft wegens strijd met de goede procesorde de bijlage, met uitzondering van de eerste pagina, niet geaccepteerd als gedingstuk. Eiseres is wel in de gelegenheid gesteld die eerste pagina voor te lezen als aanvulling op de pleitnota.
17. Voor het juridisch kader verwijst de rechtbank naar de aan deze uitspraak gehechte bijlage.
Toepassing van het Communautair Douanewetboek (CDW) en het DWU.18. Op een deel van de in geschil zijnde aangiften is het CDW van toepassing en op het andere deel het DWU. Met de invoering van de bepalingen van het DWU is geen (essentiële) wijziging van het CDW beoogd. Daar waar de rechtbank in deze uitspraak artikelen uit het DWU aanhaalt, wordt dat geacht ook te zien op de corresponderende bepalingen uit het CDW.
Preferentiële en niet-preferentiële oorsprong; bewijslast19. Aangezien verweerder wenst af te wijken van de aangiften, rust op hem de bewijslast om aannemelijk te maken dat het aangegeven land van oorsprong Bangladesh onjuist is en, specifiek voor de verschuldigdheid van antidumpingrechten, dat de rijwielen van niet-preferentiële Chinese oorsprong zijn (vergelijk Gerechtshof Amsterdam
22 december 2016en 9 juli 2015).
20. Verweerder baseert zich met name op de gegevens uit de OLAF-rapportage. Eiseres heeft in het beroepschrift gesteld dat de OLAF-rapportage niet uitblinkt in helderheid en bestaat uit doelredeneringen. Eiseres heeft deze stelling echter niet geconcretiseerd of onderbouwd. De rechtbank ziet ook anderszins geen reden de geloofwaardigheid van de OLAF-rapportage in twijfel te trekken. De OLAF-rapportage is gebaseerd op waarnemingen ter plaatse door OLAF, informatie die direct afkomstig is van [bedrijf 3] en informatie afkomstig van de bevoegde autoriteiten in Bangladesh. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding aan de bevindingen van OLAF voorbij te gaan.
21. Eiseres heeft tijdens de zitting gesteld dat het niet logisch is dat de waarde van materialen van oorsprong uit Bangladesh soms negatief is. De rechtbank acht de daarvoor gegeven verklaring van verweerder dat dit komt doordat OLAF niet altijd beschikte over alle relevante informatie waarom was verzocht en daardoor dus voor sommige onderdelen is uitgegaan van gemiddelde schattingen, aannemelijk. Dit maakt de bevindingen dan ook niet ongeloofwaardig. Het door eiseres overgelegde inspectierapport maakt ook niet dat aan de geloofwaardigheid van de OLAF-rapportage moet worden getwijfeld. Dit inspectierapport heeft betrekking op de situatie in 2019 en in de onderhavige zaak gaat het om aangiften ingediend in de periode maart tot en met juni 2017. Niet uit te sluiten valt dat de situatie in 2019 heel anders was dan die in 2016/2017 en dat in de tussenliggende periode werkprocessen in [bedrijf 3] zijn gewijzigd en bijvoorbeeld meer verschillende onderdelen werden gemaakt. Uit het inspectierapport zelf blijkt dat in de tussenliggende periode wijzigingen in de werkprocessen hebben plaatsgevonden. De disclaimer op bladzijde 2 van het inspectierapport luidt:
“Not all the processes described in this report were operational at the time of the OLAF visit, this was because it has taken several years for the factory complex to develop and grow to its current capabilities. For instance, at the time relevant to the OLAF investigation, the factory was not able to produce its own tyres as it now can.”.
Niet-preferentiële oorsprong22. Krachtens artikel 60, tweede lid, van het DWU is voor de verkrijging van de niet-preferentiële oorsprong bepalend in welk land, in een daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende, economisch verantwoorde be- of verwerking heeft plaatsgevonden die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt.
23. Verweerder heeft met de overlegging van de OLAF-rapportage en de motivering in het verweerschrift voldoende aannemelijk gemaakt dat de laatste ingrijpende, economisch verantwoorde be- of verwerking niet heeft plaatsgevonden in Bangladesh. Weliswaar heeft [bedrijf 3] uit verschillende (van niet Bengaalse oorsprong zijnde) materialen de velgen geproduceerd, maar eiseres heeft rijwielen geïmporteerd. De rechtbank volgt verweerder daarom in het standpunt dat dus geen sprake is van fabricage van een nieuw product in de zin van artikel 60, tweede lid, van het DWU. Verweerder stelt verder dat er afgezien van het vervaardigen van de velgen slechts rijwielonderdelen geassembleerd worden tot complete rijwielen. Dit vertegenwoordigt naar het oordeel van de rechtbank geen belangrijk fabricagestadium.
24. [bedrijf 3] heeft verder, zo blijkt uit de OLAF-rapportage, de meeste rijwielonderdelen geïmporteerd, geïmporteerde frames en vorken geschilderd en rijwielen geassembleerd. OLAF is nagegaan of het geheel van de betrokken handelingen heeft geleid tot een aanmerkelijke toeneming van de handelswaarde af fabriek van de fietsen.
De Uniewetgeving heeft in het DWU noch in de GVo.DWU invulling gegeven aan het begrip ‘aanmerkelijke toeneming’. Wel heeft de Europese Commissie dit begrip in een niet-bindend overzicht, onder meer voor fietsen van GN-post 8712, ingevuld met een percentage van 45:
25. Anders dan eiseres meent, mogen de rechtens niet-bindende lijstregels bijdragen aan het bepalen van de niet-preferentiële oorsprong van de rijwielen mits deze de draagwijdte van artikel 60 van het DWU niet wijzigen.
26. Eiseres ziet het vervaardigen van de velgen als de laatste ingrijpende, economisch verantwoorde bewerking en stelt dat deze bewerking ertoe heeft geleid dat een nieuw goed is ontstaan en dat dit leidt tot een tariefpostverspringing die oorsprong verleent. Deze grond wordt door de rechtbank verworpen, nu de niet-bindende lijstregels een dergelijke tariefpostverspringing van rijwielonderdelen (8714) naar een rijwiel (8712) uitsluiten. Met de niet-bindende lijstregels kan dus niet de niet-preferentiële oorsprong worden vastgesteld. Verweerder heeft OLAF dan ook terecht gevolgd in de toepassing van de residuele regel van de Commissie waarbij de oorsprong wordt vastgesteld aan de hand van het merendeel van de samenstellende onderdelen uitgedrukt in hun waarde. Dat is, zo volgt uit de OLAF-rapportage, China.
27. Verweerder heeft met de OLAF-rapportage en het verweerschrift de niet-preferentiële Chinese oorsprong aannemelijk gemaakt en eiseres heeft deze onderbouwing onvoldoende weersproken. Eiseres is daarom antidumpingrechten met een tarief van 48,5% verschuldigd.
Preferentiële oorsprong28. Krachtens artikel 64, derde lid, van het DWU gelezen in samenhang met artikel 45, eerste lid, van de GVo.DWU zijn de regels betreffende de preferentiële oorsprong gebaseerd op het criterium dat de goederen geheel en al verkregen zijn of, indien goederen niet geheel en al zijn verkregen in het betrokken begunstigende land, op het criterium dat de goederen het resultaat zijn van een toereikende be- of verwerking. In de bijlage 22-03 van de GVo.DWU is bepaald dat niet van oorsprong zijnde materialen van rijwielen de oorsprong verkrijgen bij een vervaardiging waarbij de waarde van alle gebruikte materialen niet hoger is dan 70% van de prijs af fabriek van het product.
29. Met de OLAF-rapportage en de bijlagen heeft verweerder een financiële onderbouwing gegeven van zijn stelling dat niet is voldaan aan de preferentiële oorsprongsregel voor rijwielen. Het had op de weg van eiseres gelegen om de door verweerder gegeven financiële onderbouwing (tijdig) met een gedegen analyse gemotiveerd te weerspreken. Dit heeft eiseres nagelaten. De rechtbank is van oordeel dat met hetgeen eiseres wel naar voren heeft gebracht geen aanleiding bestaat om aan de inhoud van de OLAF-rapportage en de bijlagen te twijfelen.
30. De omstandigheid dat verweerder bij de uitspraak op bezwaar aanleiding heeft gezien om vier aangiften niet langer mee te nemen, maakt dit niet anders. Zoals uit de uitspraak op bezwaar blijkt, heeft verweerder dat gedaan omdat hij met betrekking tot enkel die specifieke aangiften niet over de benodigde onderbouwing bleek te beschikken en deze onderbouwing ook niet meer van OLAF kon verkrijgen.
31. Gezien het voorgaande heeft verweerder ook aannemelijk gemaakt dat de aangegeven preferentiële oorsprong Bangladesh niet juist is, met als gevolg dat het reguliere douanetarief van 14% is verschuldigd.