ECLI:NL:RBNHO:2025:9688

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3710
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerechtelijke geschil over oorsprong van rijwielen en antidumpingrechten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 19 augustus 2025, staat de oorsprong van rijwielen centraal, specifiek de vraag of deze van Chinese of Bengaalse oorsprong zijn. Eiseres, S.A., heeft bezwaar gemaakt tegen een uitnodiging tot betaling van douanerechten en antidumpingrechten, die door de inspecteur van de Douane was opgelegd. De inspecteur had vastgesteld dat de rijwielen niet voldoen aan de criteria voor preferentiële oorsprong uit Bangladesh, zoals aangegeven in de douanaangiften. Eiseres betwistte deze conclusie en voerde aan dat de productie in Bangladesh economisch verantwoord was en dat de waarde van de niet-van oorsprong zijnde materialen niet hoger was dan 70% van de prijs af fabriek. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur voldoende bewijs had geleverd dat de rijwielen van Chinese oorsprong zijn en dat de opgelegde antidumpingrechten van 48,5% terecht waren. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres en verklaarde het beroep ongegrond, waarbij ook werd opgemerkt dat de OLAF-rapportage geloofwaardig was en dat de beweringen van eiseres onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat de douanerechten en antidumpingrechten correct waren vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3710

uitspraak van de meervoudige douanekamer van 19 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiseres] S.A., gevestigd te [vestigingsplaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.P.J. Ooyevaar),
en

de inspecteur van de Douane, verweerder.

Inleiding

Verweerder heeft op 30 april 2019 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (de utb) uitgereikt voor een bedrag van € 823.404,84, bestaande uit € 179.880,40 aan douanerechten,
€ 608.527,65 aan antidumpingrechten en € 34.996,79 aan rente op achterstallen.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 juni 2021 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het bedrag van de utb verminderd tot een bedrag van € 747.782,39, bestaande uit € 163.615,06 aan douanerechten, € 552.179,95 aan antidumpingrechten en € 31.987,38 aan rente op achterstallen.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2025.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen bijgestaan door [naam 1] RA en
[naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 3] ,
mr. [naam 4] en [naam 5] .

Feiten

1. In de periode van 24 maart 2016 tot en met 6 juni 2017 heeft [bedrijf 1] B.V., als direct vertegenwoordiger van eiseres, op naam en voor rekening van eiseres in totaal zesenveertig aangiften tot plaatsing onder de regeling brengen in het vrije verkeer (de aangiften) gedaan voor “tweewielige rijwielen”, respectievelijk “fietsen” ingedeeld onder goederencode 8712.00030.90 (de rijwielen). In de aangiften is als land van oorsprong Bangladesh vermeld. De leverancier van de rijwielen was steeds [bedrijf 2] Ltd.
2. Het Europees Bureau voor fraudebestrijding, Office Européen de Lutte Anti-Fraude (OLAF), heeft van 3 tot en met 16 maart 2018 een onderzoeksmissie uitgevoerd in Bangladesh. Het onderzoek had betrekking op het mogelijk ontlopen van antidumpingrechten op rijwielen door Bangladesh in plaats van China als land van oorsprong aan te geven. Van het onderzoek heeft OLAF op 4 juli 2018 een “Mission Report” opgesteld met nummer OCM(2018)15079 (het Mission Report). Op 7 maart 2019 heeft OLAF een eindrapport opgesteld met nummer OCM(2019)5494 (het Final Report). Deze stukken worden hierna gezamenlijk ook aangeduid als de OLAF-rapportage.
3. OLAF heeft vastgesteld dat de zendingen rijwielen niet voldoen aan de preferentiële en de niet-preferentiële oorsprongscriteria van rijwielen en dat het in de aangiften aangegeven land van oorsprong, Bangladesh, niet correct is. OLAF heeft geconcludeerd dat de oorsprong van de onderzochte zendingen rijwielen China is. Het Landelijk Oorsprong Team van de Douane (LOT) heeft de gegevens van OLAF vergeleken met de in Nederland gedane aangiften. De containernummers, de goederenomschrijving en de aantallen van de gegevens van OLAF komen overeen met de op naam en voor rekening van eiseres gedane aangiften. De gegevens op de bij deze aangiften overgelegde bills of lading, facturen en paklijsten komen ook overeen. Op grond hiervan heeft LOT vastgesteld dat het onderzoek van OLAF mede betrekking heeft op onderhavige aangiften.
4. OLAF heeft vastgesteld dat de producent [bedrijf 3] Ltd - [bedrijf 3] , rijwielen voor de export heeft geproduceerd en voor de productie ervan rijwielonderdelen heeft geïmporteerd. In het Final Report is in dat kader onder meer het volgende vermeld:

“2.3.1.Activity of the company [bedrijf 3]

(…)
was established in 2013 for the manufacturing and the export of bicycles. In 2015 (…) set up the company (…) (herafter: [bedrijf 4] for the manufacturing of bicycles destined to the domestic market. (…) [bedrijf 3] (…) head office is located in Dhaka and its factory premises are in Habiganj (…), in the same buildings as [bedrijf 4] .
(…)
On the basis of the production reports related to the assembly of bicycles (…), it was established that a total of 336 222 units of bicycles have been produced by the company from March 2015 to December 2017 (…).
From March 2015 to December 2017, a total of 340 494 bicycles and frames have been painted by [bedrijf 3] (…).
(…)
As regards the manufacturing of bicycle parts, it was found that [bedrijf 3] manufactures most of the rims mounted on the bicycles exported. According to the reports of alloy rim production provided by the company (…), a total quantity of 251 180 pairs of rims has been manufactured in Habiganj from 2015 tot 2017.
[bedrijf 3] reported that a total of 12 055 frames and forks were manufactured (…) in 2017 (…). The frames and forks manufactured by [bedrijf 3] have been mounted on bicycles which were sold tot the European companies (…). None of the frames produced by [bedrijf 3] were mounted on bicycles sold via the trading company [bedrijf 2] Ltd ( [vestigingsplaats 2] ).
Although [bedrijf 3] factory premises include sections dedicated for the manufacturing of other bicycle parts (plastic parts such as grips, sadles, frames, forks, pedals and decals) only small quantities of these components were found to be manufactured in its factory in Habiganj.
As regards saddle, the company reported 1 979 units manufactured at the end of 2017. (…)
1 750 pairs of grips and 500 hub protectors (…) in November 2017.

2.3.2.Cost and origin of the bicycle components declared in the cost breakdowns

(…)
Rims
(...)
As regards alloy rims manufactured by [bedrijf 3] , the information provided by the company and the visit of its factory premises in Habiganj revealed the aluminium alloy profiles used in the manufacturing process originate in Malaysia or in the PR China.
(…)”
5. OLAF stelt op basis van de niet-bindende lijstregels dat de bewerkingen die volgens paragraaf 2.3.1. van het Final Report door [bedrijf 3] zijn uitgevoerd niet als de laatste ingrijpende, economisch verantwoorde ver- of bewerking kunnen worden beschouwd zoals beschreven in artikel 60 van het Douanewetboek van de Unie (DWU). OLAF heeft de door [bedrijf 3] overgelegde cost breakdowns herberekend, omdat bij een aantal onderdelen ten onrechte regionale cumulatie is toegepast waardoor deze onderdelen niet als van oorsprong uit Sri Lanka maar als oorsprong uit Bangladesh zijn meegenomen, kosten van werkzaamheden na vertrek van de rijwielen uit de fabriek ten onrechte zijn verwerkt in de prijs af fabriek en de velgen ten onrechte als van oorsprong uit Bangladesh zijn aangemerkt. Bij de velgen is volgens OLAF onvoldoende rekening gehouden met de niet van Bengaalse oorsprong zijnde materialen die bij de vervaardiging ervan zijn gebruikt. Dat de velgen verder worden be- of verwerkt in Bangladesh maakt de niet van Bengaalse oorsprong zijnde materialen niet alsnog Bengaals aldus OLAF. In paragraaf 2.4.2. (Non-preferential origin) van het Final Report staat over de herberekening van OLAF het volgende:
“As mentioned above the tyres, tubes and rim tapes originate in Sri Lanka and therefore shall be removed from the local materials and added tonon-originating materials.
(…)
(…) In result, most of the bicycles do not meet the 45% added value criterion required to obtain the Bangladeshi non-preferential origin. Only 3 156 bicycles were found to be of Bangladeshi non-preferential origin. (…) These bicycles have been sold in 2017 and 2018 to (…), without intermediary of the trading company [bedrijf 2] .
For bicycles which do not comply with the 45% added value criterion, major portion rule has been applied in order to establish non-preferential origin. For 292 607 bicycles out of 296 548 (98.67%), information indicates that the major portion of materials used for the manufacturing of bicycles originates in the PR China, and therefore the bicycles are of Chines non-preferential origin. (…)”
6. In paragraaf 2.4.1. (Preferential origin) van het Final Report staat verder het volgende:
“(…) The rims produced by [bedrijf 3] do not meet the criteria for benefitting from the Bangladeshi preferential origin, since the value of the non-originating aluminium profiles and joining pins used for their manufacturing exceeds 70% of the production cost (…). Therefore, these rims cannot be declared as originating in Bangladesh. The “absorption rule” provided in article 45(2) of the UCC Delegated Act would allow such declaration only if they had been sufficiently processed in Bangladesh, which is not the case. Consequently, the value of the aluminium alloy profiles and rim joining pins must be removed from the local materials section and added to non-originating materials. In result, only the manufacturing costs of rims shall be included in the added value in Bangladesh.
(…) The new calculation (…) shows that the value of non-originating materials exceed 70% of the ex-works price for 247 539 bicycles out of 296 548 (83.47%). Which means that the conditions to benefit from the Bangladeshi preferential origin have not been fulfilled.”
7. In paragraaf 2.4.3. van het Final Report staat met betrekking tot de niet-preferentiële en de preferentiële oorsprong onder meer het volgende:
“(…)
For de major part of the bicycles exported to the EU (83.14%), it was found that the value of the non-originating materials used in the manufacturing of bicycles exceeds 70% of the ex-works price of the final product. Consequently the bicycles concerned do not qualify for Bangladeshi preferential origin and the corresponding certificates Form A have to be treated as invalid.”
8. OLAF heeft geconcludeerd dat op de invoer van de rijwielen het algemene douanetarief bij invoer van 14% van toepassing is en het antidumpingrecht van 48,5%.
9. Op basis van de bevindingen van OLAF heeft verweerder op 22 maart 2019 een brief aan eiseres gestuurd, waarin hij heeft aangekondigd voornemens te zijn een utb uit te reiken voor de zesenveertig aangiften.
10. Eiseres heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder de utb uitgereikt voor vierenveertig aangiften, omdat voor twee aangiften voorafgaand aan de verzending de termijn voor de mededeling van de douaneschuld was verjaard.
11. Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de utb verminderd, omdat voor vier aangiften geen data in zijn dossier voorhanden waren en ook bij OLAF geen achterliggende gegevens (meer) aanwezig waren. Het onderhavige geschil gaat derhalve nog over veertig aangiften.

Geschil

12. In geschil is of de utb terecht aan eiseres is uitgereikt. Meer specifiek is in geschil de preferentiële en niet-preferentiële oorsprong van de rijwielen.
Verweerder heeft tijdens de zitting verklaard dat de utb niet is opgelegd omdat sprake zou zijn van een niet-economisch verantwoorde be- of verwerking in de zin van artikel 33 van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 (GVo.DWU). Daarop heeft eiseres verklaard dat de rechtbank over wat zij daarover heeft aangevoerd geen oordeel hoeft te geven en dat het er in het bijzonder om gaat of de utb voldoende is onderbouwd.
13. Eiseres stelt dat verweerder de utb ten onrechte aan haar heeft uitgereikt en dat hij op onjuiste gronden heeft geconcludeerd dat de fietsen de oorsprong China hebben. Eiseres voert daartoe onder meer het volgende aan.
In Bangladesh heeft de laatste ingrijpende, economisch verantwoorde be- of verwerking plaatsgevonden en daarom is de niet-preferentiële oorsprong Bangladesh. Volgens eiseres vindt de productie van voor haar bestemde fietsen plaats in een daartoe ingerichte en gespecialiseerde fietsenfabriek van [bedrijf 3] , die in staat is om fietsen voor de lokale en regionale markt te maken, maar ook fietsen voor de exportmarkt in Europa en andere werelddelen. Er is geen sprake is van een “schroevendraaierfabriek” waar slechts kant- en klare delen en onderdelen in elkaar worden gezet en verpakt. Meer dan vierhonderd personeelsleden en (eigen) investeringen van miljoenen in machines in een fabriek in een van de armste landen van de wereld, wijzen volgens eiseres juist op een zeer economisch verantwoorde activiteit.
[bedrijf 3] heeft binnen haar fabriek velgen vervaardigd uit aluminium profielen, spaken en andere onderdelen. Het vervaardigen van velgen levert onmiskenbaar een nieuw product op waarvoor een andere tariefpost van toepassing is dan voor de materialen waarmee de velgen worden gemaakt.
Volgens eiseres moet verweerder zich baseren op officiële regels, zoals het DWU en niet op allerlei eigen regels die geen basis in de wet hebben zoals de niet-bindende lijstregels.
Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat de rijwielen niet voldoen aan de voorwaarde in bijlage 22-03 van de GVo.DWU voor het verkrijgen van de preferentiële oorsprong Bangladesh, omdat de waarde van niet van oorsprong zijnde materialen hoger zou zijn dan 70% van de prijs af fabriek van rijwielen. De herberekeningen van OLAF kloppen volgens eiseres niet met de echte kostprijzen af fabriek. Volgens eiseres laten de berekeningen van [bedrijf 3] en de conclusies over de oorsprong van de gebruikte velgen voor vrijwel alle fietsen zien dat de lokaal toegevoegde waarde 30% of meer is.
Ter onderbouwing heeft eiseres een rapport van een in haar opdracht op 21 en 22 oktober 2019 bij de fabriek [bedrijf 3] uitgevoerde inspectie en twee filmpjes van de tijdens die inspectie in die fabriek uitgevoerde werkzaamheden in het geding gebracht.
Aan de omstandigheid dat verweerder aanleiding heeft gezien om bij de uitspraak bezwaar de utb te verminderen door vier aangiften te verwijderen, ontleent eiseres steun dat de cijfers van OLAF niet kloppen.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de utb.
Eiseres verzoekt de rechtbank om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
14. Verweerder stelt dat de utb terecht aan eiseres is uitgereikt. Hij heeft dat onderbouwd met verwijzing naar de OLAF-rapportage. Verweerder voert verder het volgende aan:
De enige handeling die is uitgevoerd in de fabriek [bedrijf 3] is dat de velgen werden vervaardigd uit geïmporteerd aluminium uit Maleisië en China, waarbij de volgende processen werden uitgevoerd: rollen, snijden, pin invoegen en afstellen, perforeren (voor enkelwandige velgen) of gaten boren (voor dubbelwandige velgen) en eventueel zijlatten voegen. Dit is niet aan te merken als ingrijpende en economisch verantwoorde be- of verwerking, die tot fabricage van een nieuw product heeft geleid. In ieder geval geldt dat nu de velgen in de fabriek [bedrijf 3] zelf werden vervaardigd, OLAF ingevolge het arrest Asda Stores Ltd [1] van het Hof van Justitie van 13 december 2007 terecht alleen de kosten die voortvloeien uit de fabricage van de velgen aangemerkt heeft als “toegevoegde waarde” in Bangladesh. In Bangladesh is dus geen 45% waarde toegevoegd in de zin van de niet-bindende lijstregels. [bedrijf 3] is daarom enkel als een assemblagebedrijf te beschouwen, alwaar afgezien van de velgen, slechts rijwielonderdelen geassembleerd worden tot complete rijwielen. Verweerder ziet in de arresten Heko [2] en Zentrag [3] van het Hof van Justitie bevestiging dat een enkele assemblagehandeling nimmer kan leiden tot fabricage van een nieuw product.
Verweerder betwist dat de preferentiële oorsprong Bangladesh is en verwijst daarvoor naar de herberekening van OLAF.
Volgens verweerder leidt eiseres uit het feit dat bij de uitspraak op bezwaar vier aangiften uit de utb zijn gehaald ten onrechte af dat de cijfers van OLAF niet zouden kloppen. De enige reden daarvoor was dat verweerder voor die aangiften niet meer beschikte over de relevante data.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

Opmerking vooraf
15. Ter zitting heeft eiseres bij haar pleitnota een bijlage gevoegd waarin onder meer diverse (kostprijs)berekeningen zijn opgenomen. Desgevraagd heeft eiseres niet kunnen motiveren waarom zij de bijlage niet heeft overgelegd binnen de daarvoor gestelde termijn van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft bezwaar gemaakt tegen de overlegging van de bijlage.
16. Eiseres heeft alle gelegenheid gehad om de bijlage tijdig in het geding te brengen. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat eiseres er bij brieven van 20 september 2021 en 14 april 2025 op is gewezen dat zij in beginsel tot uiterlijk tien dagen voor de zitting nog stukken naar de rechtbank kan sturen en dat bij een latere ontvangst van stukken de rechtbank kan beslissen daarmee bij de beoordeling van de zaak geen rekening te houden. De rechtbank heeft wegens strijd met de goede procesorde de bijlage, met uitzondering van de eerste pagina, niet geaccepteerd als gedingstuk. Eiseres is wel in de gelegenheid gesteld die eerste pagina voor te lezen als aanvulling op de pleitnota.
Juridisch kader
17. Voor het juridisch kader verwijst de rechtbank naar de aan deze uitspraak gehechte bijlage.
Toepassing van het Communautair Douanewetboek (CDW) en het DWU.18. Op een deel van de in geschil zijnde aangiften is het CDW van toepassing en op het andere deel het DWU. Met de invoering van de bepalingen van het DWU is geen (essentiële) wijziging van het CDW beoogd. Daar waar de rechtbank in deze uitspraak artikelen uit het DWU aanhaalt, wordt dat geacht ook te zien op de corresponderende bepalingen uit het CDW.
Preferentiële en niet-preferentiële oorsprong; bewijslast19. Aangezien verweerder wenst af te wijken van de aangiften, rust op hem de bewijslast om aannemelijk te maken dat het aangegeven land van oorsprong Bangladesh onjuist is en, specifiek voor de verschuldigdheid van antidumpingrechten, dat de rijwielen van niet-preferentiële Chinese oorsprong zijn (vergelijk Gerechtshof Amsterdam
22 december 2016 [4] en 9 juli 2015 [5] ).
20. Verweerder baseert zich met name op de gegevens uit de OLAF-rapportage. Eiseres heeft in het beroepschrift gesteld dat de OLAF-rapportage niet uitblinkt in helderheid en bestaat uit doelredeneringen. Eiseres heeft deze stelling echter niet geconcretiseerd of onderbouwd. De rechtbank ziet ook anderszins geen reden de geloofwaardigheid van de OLAF-rapportage in twijfel te trekken. De OLAF-rapportage is gebaseerd op waarnemingen ter plaatse door OLAF, informatie die direct afkomstig is van [bedrijf 3] en informatie afkomstig van de bevoegde autoriteiten in Bangladesh. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding aan de bevindingen van OLAF voorbij te gaan.
21. Eiseres heeft tijdens de zitting gesteld dat het niet logisch is dat de waarde van materialen van oorsprong uit Bangladesh soms negatief is. De rechtbank acht de daarvoor gegeven verklaring van verweerder dat dit komt doordat OLAF niet altijd beschikte over alle relevante informatie waarom was verzocht en daardoor dus voor sommige onderdelen is uitgegaan van gemiddelde schattingen, aannemelijk. Dit maakt de bevindingen dan ook niet ongeloofwaardig. Het door eiseres overgelegde inspectierapport maakt ook niet dat aan de geloofwaardigheid van de OLAF-rapportage moet worden getwijfeld. Dit inspectierapport heeft betrekking op de situatie in 2019 en in de onderhavige zaak gaat het om aangiften ingediend in de periode maart tot en met juni 2017. Niet uit te sluiten valt dat de situatie in 2019 heel anders was dan die in 2016/2017 en dat in de tussenliggende periode werkprocessen in [bedrijf 3] zijn gewijzigd en bijvoorbeeld meer verschillende onderdelen werden gemaakt. Uit het inspectierapport zelf blijkt dat in de tussenliggende periode wijzigingen in de werkprocessen hebben plaatsgevonden. De disclaimer op bladzijde 2 van het inspectierapport luidt:
“Not all the processes described in this report were operational at the time of the OLAF visit, this was because it has taken several years for the factory complex to develop and grow to its current capabilities. For instance, at the time relevant to the OLAF investigation, the factory was not able to produce its own tyres as it now can.”.
Niet-preferentiële oorsprong22. Krachtens artikel 60, tweede lid, van het DWU is voor de verkrijging van de niet-preferentiële oorsprong bepalend in welk land, in een daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende, economisch verantwoorde be- of verwerking heeft plaatsgevonden die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt.
23. Verweerder heeft met de overlegging van de OLAF-rapportage en de motivering in het verweerschrift voldoende aannemelijk gemaakt dat de laatste ingrijpende, economisch verantwoorde be- of verwerking niet heeft plaatsgevonden in Bangladesh. Weliswaar heeft [bedrijf 3] uit verschillende (van niet Bengaalse oorsprong zijnde) materialen de velgen geproduceerd, maar eiseres heeft rijwielen geïmporteerd. De rechtbank volgt verweerder daarom in het standpunt dat dus geen sprake is van fabricage van een nieuw product in de zin van artikel 60, tweede lid, van het DWU. Verweerder stelt verder dat er  afgezien van het vervaardigen van de velgen  slechts rijwielonderdelen geassembleerd worden tot complete rijwielen. Dit vertegenwoordigt naar het oordeel van de rechtbank geen belangrijk fabricagestadium.
24. [bedrijf 3] heeft verder, zo blijkt uit de OLAF-rapportage, de meeste rijwielonderdelen geïmporteerd, geïmporteerde frames en vorken geschilderd en rijwielen geassembleerd. OLAF is nagegaan of het geheel van de betrokken handelingen heeft geleid tot een aanmerkelijke toeneming van de handelswaarde af fabriek van de fietsen.
De Uniewetgeving heeft in het DWU noch in de GVo.DWU invulling gegeven aan het begrip ‘aanmerkelijke toeneming’. Wel heeft de Europese Commissie dit begrip in een niet-bindend overzicht [6] , onder meer voor fietsen van GN-post 8712, ingevuld met een percentage van 45:
HIER STAAT EEN TABEL
25. Anders dan eiseres meent, mogen de rechtens niet-bindende lijstregels bijdragen aan het bepalen van de niet-preferentiële oorsprong van de rijwielen mits deze de draagwijdte van artikel 60 van het DWU niet wijzigen. [7]
26. Eiseres ziet het vervaardigen van de velgen als de laatste ingrijpende, economisch verantwoorde bewerking en stelt dat deze bewerking ertoe heeft geleid dat een nieuw goed is ontstaan en dat dit leidt tot een tariefpostverspringing die oorsprong verleent. Deze grond wordt door de rechtbank verworpen, nu de niet-bindende lijstregels een dergelijke tariefpostverspringing van rijwielonderdelen (8714) naar een rijwiel (8712) uitsluiten. Met de niet-bindende lijstregels kan dus niet de niet-preferentiële oorsprong worden vastgesteld. Verweerder heeft OLAF dan ook terecht gevolgd in de toepassing van de residuele regel van de Commissie waarbij de oorsprong wordt vastgesteld aan de hand van het merendeel van de samenstellende onderdelen uitgedrukt in hun waarde. Dat is, zo volgt uit de OLAF-rapportage, China.
27. Verweerder heeft met de OLAF-rapportage en het verweerschrift de niet-preferentiële Chinese oorsprong aannemelijk gemaakt en eiseres heeft deze onderbouwing onvoldoende weersproken. Eiseres is daarom antidumpingrechten met een tarief van 48,5% verschuldigd.
Preferentiële oorsprong28. Krachtens artikel 64, derde lid, van het DWU gelezen in samenhang met artikel 45, eerste lid, van de GVo.DWU zijn de regels betreffende de preferentiële oorsprong gebaseerd op het criterium dat de goederen geheel en al verkregen zijn of, indien goederen niet geheel en al zijn verkregen in het betrokken begunstigende land, op het criterium dat de goederen het resultaat zijn van een toereikende be- of verwerking. In de bijlage 22-03 van de GVo.DWU is bepaald dat niet van oorsprong zijnde materialen van rijwielen de oorsprong verkrijgen bij een vervaardiging waarbij de waarde van alle gebruikte materialen niet hoger is dan 70% van de prijs af fabriek van het product.
29. Met de OLAF-rapportage en de bijlagen heeft verweerder een financiële onderbouwing gegeven van zijn stelling dat niet is voldaan aan de preferentiële oorsprongsregel voor rijwielen. Het had op de weg van eiseres gelegen om de door verweerder gegeven financiële onderbouwing (tijdig) met een gedegen analyse gemotiveerd te weerspreken. Dit heeft eiseres nagelaten. De rechtbank is van oordeel dat met hetgeen eiseres wel naar voren heeft gebracht geen aanleiding bestaat om aan de inhoud van de OLAF-rapportage en de bijlagen te twijfelen.
30. De omstandigheid dat verweerder bij de uitspraak op bezwaar aanleiding heeft gezien om vier aangiften niet langer mee te nemen, maakt dit niet anders. Zoals uit de uitspraak op bezwaar blijkt, heeft verweerder dat gedaan omdat hij met betrekking tot enkel die specifieke aangiften niet over de benodigde onderbouwing bleek te beschikken en deze onderbouwing ook niet meer van OLAF kon verkrijgen.
31. Gezien het voorgaande heeft verweerder ook aannemelijk gemaakt dat de aangegeven preferentiële oorsprong Bangladesh niet juist is, met als gevolg dat het reguliere douanetarief van 14% is verschuldigd.

Conclusie

32. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
33. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, en mr. S.J. Richters en
mr. P.E.A. Chao, leden, in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2025.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Juridisch kader

Artikel 24 van het CDW luidde:
“Goederen bij welker vervaardiging twee of meer landen betrokken zijn geweest, zijn van oorsprong uit het land waar, in een daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende en economisch verantwoorde verwerking of bewerking heeft plaatsgevonden die hetzij tot de fabricage van een nieuw produkt heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt.”
Artikel 27 van het CDW luidde:
“De regels betreffende de preferentiële oorsprong behelzen de voorwaarden waaraan de goederen moeten voldoen om de preferentiële oorsprong te verkrijgen ten einde voor de in artikel 20, lid 3, onder d) of e), bedoelde maatregelen in aanmerking te komen.
Deze regels worden vastgesteld:
a. a) voor de goederen die onder de overeenkomsten bedoeld in artikel 20, lid 3, onder d), vallen, bij deze overeenkomsten;
b) voor de goederen die voor de in artikel 20, lid 3, onder e), bedoelde preferentiële tariefmaatregelen in aanmerking komen, volgens de procedure van het Comité.”
Artikel 76 van de TCDW luidde, voor zover van belang, als volgt:
“1. Onverminderd de artikelen 78 en 79, worden producten die niet geheel en al zijn verkregen in het begunstigde land in de zin van artikel 75 geacht aldaar van oorsprong te zijn, indien zij voldoen aan de in bijlage 13 bis vermelde voorwaarden.
2. Indien een product dat overeenkomstig lid 1 de oorsprong van een land heeft verkregen, in dat land verder wordt be- of verwerkt en gebruikt als materiaal bij de vervaardiging van een ander product, wordt geen rekening gehouden met de niet van oorsprong zijnde materialen die bij de vervaardiging ervan kunnen zijn gebruikt.”
Artikel 78 van de TCDW luidde, voor zover van belang, als volgt:
“1. Onverminderd lid 3 worden de volgende behandelingen beschouwd als ontoereikend om de oorsprong te verlenen, ongeacht of aan de voorwaarden van artikel 76 wordt voldaan: (…)
o) het eenvoudig samenvoegen van delen van artikelen tot een volledig artikel dan wel het uit elkaar nemen van artikelen in onderdelen; (…)”
Bijlage 13 bis van de TCDW luidt – voor zover van belang  als volgt:
“Minstontwikkelde landen (hierna „MOL’s” genoemd) (…)
Artikel 60 van het DWU luidt:
“1. Goederen die geheel en al in één enkel land of gebied zijn verkregen, worden geacht van oorsprong uit dat land of gebied te zijn.
2. Goederen bij de vervaardiging waarvan meer dan één land of gebied betrokken is, worden geacht van oorsprong te zijn uit het land of gebied waar, in een daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende, economisch verantwoorde verwerking of bewerking heeft plaatsgevonden die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt.”
Artikel 64, derde lid, van het DWU luidt:
“Voor goederen die in aanmerking komen voor de preferentiële tariefmaatregelen die unilateraal door de Unie zijn vastgesteld ten gunste van bepaalde landen of gebieden dan wel groepen van landen of gebieden buiten het douanegebied van de Unie, behalve die welke in lid 5 worden genoemd, neemt de Commissie maatregelen tot vaststelling van de regels betreffende de preferentiële oorsprong.
Die regels zijn gebaseerd op het criterium dat de goederen geheel verkregen zijn of op het criterium dat de goederen het resultaat zijn van een toereikende be- of verwerking.”
Artikel 33 van de GVo. DWU luidt, voor zover van belang, als volgt:
“In het geval van goederen die niet onder bijlage 22-01 vallen, worden zij, wanneer de laatste be- of verwerking als niet economisch verantwoord wordt aangemerkt, geacht hun laatste ingrijpende, economisch verantwoorde be- of verwerking, die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt, te hebben ondergaan in het land of gebied waar het grootste deel van de materialen van oorsprong is, zoals bepaald op basis van de waarde van de materialen.”
Artikel 45, eerste lid, van de GVo. DWU luidt:
“Onverminderd de artikelen 47 en 48 worden producten die niet geheel en al zijn verkregen in het betrokken begunstigde land in de zin van artikel 44, geacht aldaar van oorsprong te zijn, indien zij voldoen aan de in bijlage 22-03 genoemde voorwaarden.”
Bijlage 2203 van de GVo. DWU luidt – voor zover van belang  als volgt:
“Minstontwikkelde landen (hierna „MOL’s” genoemd) (…)
Ingevolge Verordening (EU) nr. 978/2012 van 25 oktober 2012 komen goederen in aanmerking voor een preferentiële tariefmaatregel indien zij van oorsprong zijn uit een begunstigd land. Deze verordening is van toepassing op Bangladesh.
Ingevolge Verordening (EU) nr. 502/2013 van 29 mei 2013 heeft de Raad van de EU een definitief antidumpingrecht ingesteld op rijwielen van oorsprong uit of verzonden uit China met een tarief van 48,5%.

Voetnoten

1.Hof van Justitie, 13 december 2007, C-372/06, Asda Stores Ltd,
2.Hof van Justitie, 10 december 2009, C-260/08, HEKO Industrieerzeugnisse GmbH,
3.Hof van Justitie, 23 februari 1984, 93/83,
6.https://taxation-customs.ec.europa.eu/table-list-rules-conferring-non-preferential-origin-products-following-classification-cn_en.