ECLI:NL:RBNNE:2016:5520

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 december 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
LEE 16/2311
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van teruggaaf van voorbelasting bij verhuur van kantoorruimte in eigen woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over de teruggaaf van voorbelasting. Eiser, die samen met zijn partner een woning bezit, had een kamer in deze woning verhuurd aan een BV. De inspecteur weigerde echter de teruggaaf van voorbelasting die eiser had aangevraagd, omdat hij van mening was dat er geen sprake was van een economische activiteit en dat de verhuur niet voldeed aan de voorwaarden voor 'verhuur-plus'.

Tijdens de zitting op 2 december 2016 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de elementen die eiser aanvoert om de verhuur als 'verhuur-plus' te kwalificeren, niet voldoende zijn om aan te tonen dat er sprake is van een economische activiteit. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de rechtspraak van de Hoge Raad en het Hof van Justitie van de Europese Unie.

De rechtbank concludeert dat de bijkomende elementen van de verhuur, zoals het gebruik van sanitaire voorzieningen en internetverbinding, geen toegevoegde waarde van betekenis hebben en dat de verhuur van de kamer in de woning van eiser en zijn partner niet kan worden gekwalificeerd als 'verhuur-plus'. Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en is de beslissing van de inspecteur om geen teruggaaf te verlenen, bevestigd.

De uitspraak is gedaan door rechter A.M.A.M. Kager en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/2311
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 16 december 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Thalen),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder

(gemachtigde mr. W.D. Rijkeboer).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. A. Lammers.
Eiser heeft ter zitting een pleitnotitie voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of verweerder bij de beschikking van
9 januari 2016 terecht geen teruggaaf heeft verleend terzake het in het verzoek om teruggaaf opgenomen bedrag aan voorbelasting in verband met de verhuurde kantoorruimte in de eigen woning van eiser en zijn partner aan [de BV] (verder: [de BV] ), met voorzieningen. Het geschil spitst zich daarbij toe tot het antwoord op de vragen of:
- sprake is van het verrichten van een economische activiteit, en
- sprake is van zogenoemde 'verhuur plus'.
2. Eiser stelt dat dit het geval is. Verweerder beantwoordt beide vragen ontkennend.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht geen teruggave heeft verleend en overweegt daartoe als volgt.
4. Uit de, met inachtneming van de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie gevormde, rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat bij de beoordeling of de kenmerkende elementen die naast de terbeschikkingstelling van een onroerende zaak deel uitmaken van de prestatie, leiden tot 'verhuur plus', dan wel als bijkomstig moeten worden beschouwd, dient te worden onderscheiden naar handelingen die behoren tot zaak gerelateerde handelingen die een verhuurder normaal gesproken verricht (zoals het onderhoud van het verhuurde, het onderhoud en de schoonmaak van centrale voorziening, de aansluiting van elektriciteit, water en gas) en handelingen waarvan is te onderkennen dat zij worden verricht om een specifiek gebruik van de onroerende zaak door de huurder te faciliteren. Ten aanzien van deze laatste handelingen geldt dat zij, tenzij deze handelingen voor het doel van het gebruik door de huurder van ondergeschikt belang zijn, een toegevoegde waarde van betekenis hebben. Daarbij kan volgens de Hoge Raad gedacht worden aan het ter beschikking stellen van (een) zeer bijzonder voor dat doel geschikte voorziening(en) in combinatie met aanvullend dienstbetoon, verricht door (personeel van) de verhuurder, voor, tijdens en/of na het gebruik van de onroerende zaak (zie onder meer Hoge Raad 30 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4604).
5. Tussen partijen is niet in geschil dat ter zake van de terbeschikkingstelling van de kamer met bijkomende voorzieningen aan [de BV] sprake is van één prestatie. De rechtbank gaat daar ook vanuit. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de verhuur aan [de BV] omvat een op de tweede verdieping gelegen kamer van de aan eiser en zijn partner in eigendom toebehorende woning, waar eiser en zijn partner zelf ook wonen, voorzien van stoffering, kantoormeubilair, een telefoon- en internetverbinding, alsmede het gebruik van de in de woning aanwezige sanitaire voorzieningen én het verwarmen en schoonhouden van de kamer door de verhuurder.
6. De rechtbank is van oordeel dat voormelde, naast de terbeschikkingstelling van de kamer, overeengekomen bijkomende elementen van de door de verhuurder te leveren prestatie het passieve karakter dat de activiteit van de verhuur van onroerend goed in de regel kenmerkt, niet verloren doen gaan. Van die bijkomende elementen kan niet worden gezegd dat deze een toegevoegde waarde van betekenis hebben. Zo maken het beschikbaar zijn en gebruik mogen maken van verwarming, een telefoon- en internetverbinding en de sanitaire voorzieningen een normaal onderdeel uit van de verhuur van een kamer in een pand. Van het schoonmaken en gemeubileerd zijn van de kamer kan voorts niet worden gezegd dat dit voor het doel van het gebruik door de huurder, [de BV] , toegevoegde waarde van betekenis heeft. De vergelijking die eiser maakt met de zaak die speelde in de uitspraken van het Gerechtshof 's Hertogenbosch van 28 juli 2011 (ECLI:NL:GHSHE:2011:BT1535) en de Hoge Raad van 30 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BY4582) gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. In die zaak was sprake van multifunctionele ruimten met bijpassend dienstbetoon gedurende korte perioden met wisselende gebruikers. In het onderhavige geval is sprake van verhuur van één enkele kamer als kantoorruimte in een woning, voor de duur van het bestaan van [de BV] . Ter zitting is voorts gebleken dat de enige activiteit van [de BV] bestaat uit het uitlenen van eiser, haar enige werknemer en tevens directeur/enig aandeelhouder, aan [BV 2] , waarvan [de BV] 1/8ste deel van de aandelen houdt.
7. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van zogenoemde 'verhuur-plus'. Voor dat geval is er - zoals desgevraagd ter zitting ook door eiser is bevestigd - voor de voorliggende periode geen sprake van belaste verhuur. Reeds gelet daarop is bij de beschikking van 9 januari 2016 terecht geen teruggave verleend. De vraag of sprake is van een economische activiteit behoeft derhalve geen bespreking meer.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2016, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
fn 35