ECLI:NL:RBNNE:2017:2073

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 mei 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2676
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 mei 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiseres haar beroep tegen een naheffingsaanslag in de omzetbelasting niet heeft ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, ondanks een uitnodiging, niet is verschenen op de zitting. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij het beroep rechtsgeldig heeft ingetrokken. De rechtbank wijst erop dat een intrekking van het beroep ten overstaan van de rechtbank moet plaatsvinden, en dat schriftelijke communicatie niet voldoende is. Eiseres had geen procesbelang meer, aangezien de naheffingsaanslag en de bijbehorende beschikkingen door verweerder waren verminderd naar nihil. De rechtbank heeft verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 168,00 aan eiseres te vergoeden, maar heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De rechtbank benadrukt dat onduidelijkheid over het griffierecht niet voor rekening van eiseres mag komen, en dat de gemaakte afspraken hierover niet voldoende duidelijk waren. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/2676
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 11 mei 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, verweerder(gemachtigde: W.D. Rijkeboer).

Procesverloop

Het beroep is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 18 mei 2016 op het bezwaarschrift van eiseres tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 en de daarbij gegeven boete- en belastingrentebeschikking.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2017. Eiseres is, hoewel daartoe op de voorgeschreven wijze uitgenodigd, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 8 april 2017 heeft getekend voor ontvangst van de aangetekend verzonden uitnodiging voor de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,00 aan eiseres te vergoeden;
- ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten.

Gronden

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat overeengekomen is dat eiseres het beroep zou intrekken. Vervolgens heeft verweerder de naheffingsaanslag en belastingrente– en boetebeschikking verminderd naar nihil.
3. De rechtbank is van oordeel dat er nog wel sprake is van een beroep waarop moet worden beslist. Weliswaar bestaat het voorwerp van het beroep niet meer, aangezien de naheffingsaanslag en de bijbehorende beschikkingen op 27 januari 2017 tot nihil zijn verminderd, maar voor de rechtbank is het niet genoeg dat eiseres daaraan voorafgaand
aan verweerderheeft geschreven dat zij akkoord gaat met de intrekking. De rechtbank verlangt een intrekking van eiseres ten overstaan aan de rechtbank. Als dat niet ter zitting gebeurt, dan kan eiseres alleen op schrift, rechtstreeks aan de rechtbank gericht, de intrekking bewerkstelligen (vgl. artikel 6:21 van de Awb). In dit geval heeft de rechtbank eiseres daartoe schriftelijk benaderd, maar heeft eiseres daarop niet gereageerd. De mailwisseling tussen verweerder en eiseres van 12 en 13 december 2016 kwalificeert evenmin als een zodanige intrekking. Het beroep bestaat dus nog.
4. De rechtbank constateert vervolgens dat verweerder – aangezien eiseres geen verdere gronden heeft ingebracht – hangende het beroep volledig aan eiseres is tegemoetgekomen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres gelet op het voorgaande geen belang meer heeft bij haar beroep (vgl. HR 11 april 2014, nr. 13/01903, ECLI:NL:HR:2014:878), zodat de rechtbank eiseres niet-ontvankelijk zal verklaren in haar beroep. Hierbij verdient nog opmerking dat een belang bij een beslissing op het beroep niet kan zijn gelegen in de mogelijkheid dat de rechter het bestuursorgaan veroordeelt tot vergoeding van griffierecht en/of proceskosten. In gevallen waarin een rechtsmiddel niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat het bestuursorgaan geheel aan de bezwaren van de belanghebbende tegemoet is gekomen, behoort de rechter namelijk vergoeding van griffierecht te gelasten (vgl. artikel 8:41, lid 7, van de Awb), en dient hij als hoofdregel het bestuursorgaan in de proceskosten te veroordelen, tenzij de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende (vgl. HR 3 december 2010, nr. 09/04397, ECLI:NL:HR:2010:BO5988).
5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres – gelet op de eerdergenoemde emailwisseling die tot de gedingstukken behoort – rechtsgeldig heeft afgezien van de haar eventueel toekomende proceskostenvergoeding. De emailwisseling vermeldt evenwel niets over het griffierecht. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat ook over het griffierecht afspraken zijn gemaakt, oordeelt de rechtbank dat het op de weg van verweerder had gelegen hierover in de mailwisseling of anderszins duidelijkheid te verschaffen. Mede gelet op de hiervoor aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad over situaties als de onderhavige, mag eventuele onduidelijkheid op dit punt naar het oordeel van de rechtbank niet voor rekening van eiseres komen.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is op 11 mei 2017 gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.