ECLI:NL:RBNNE:2017:4145

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
1 november 2017
Zaaknummer
C17-157227 KG/ZA 17-244
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van de curator tot ongedaanmaking van beschikkingshandelingen en inzage in bankafschriften na faillissement

Op 1 november 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in een kort geding uitspraak gedaan in de zaak van de curator, mr. Cynthia Grondsma, tegen ABN AMRO Bank N.V. De curator vorderde ongedaanmaking van beschikkingshandelingen die na de faillietverklaring van [Z] op 9 mei 2017 hadden plaatsgevonden met betrekking tot een bankrekening. De curator stelde dat het tegoed op de bankrekening, die op naam van de inmiddels ontbonden BV [X] stond, toebehoorde aan [Z] en dus onder het faillissement viel. De bank betwistte dit en stelde dat de rekeninghouder de BV was, die nog niet was opgehouden te bestaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat het tegoed op de bankrekening vanaf de ontbinding van de BV op 31 maart 2015 toebehoorde aan [Z] en dat de curator recht had op de bankafschriften en de correspondentie met de bank. De bank werd veroordeeld tot ongedaanmaking van de beschikkingshandelingen en tot betaling van een bedrag van € 24.867,70 aan de curator, evenals de buitengerechtelijke kosten van € 5.225,70. De proceskosten werden eveneens aan de bank opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van de curator bij een snelle afwikkeling van het faillissement en de verantwoordelijkheden van de bank in dergelijke situaties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/157227 / KG ZA 17-244
Vonnis in kort geding van 1 november 2017
in de zaak van
Mr. CYNTHIA GRONDSMA,
in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van
mevrouw
[Z], tevens handelend onder de naam
[X],
kantoorhoudende te [X] ,
eiseres,
advocaat: mr. R.W. Kuper te Leeuwarden,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam en mede kantoorhoudende te Harlingen,
gedaagde,
advocaten: mr. C. van Orsouw en mr. H.S. Mensonides te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de curator, [Z] en de bank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 oktober 2017,
  • de mondelinge behandeling van 17 oktober 2017 en de ter gelegenheid daarvan door de bank overgelegde producties 1 en 2,
  • de pleitnota's van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[Z] heeft op 10 maart 2015 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V. opgericht (hierna: de BV), gevestigd aan de [X] , op 11 maart 2015 ingeschreven in het handelsregister onder KvK-nummer [nummer kvk] Volgens het handelsregister was [Z] enig aandeelhouder en bestuurder.
2.2.
Op 10 maart 2015 is eveneens de eenmanszaak [X] opgericht (hierna: de eenmanszaak), gevestigd aan de [X] , met
KvK-nummer [nummer kvk] .
2.3.
De BV heeft op 18 maart 2015 een 'Overeenkomst Starterspakket' met de bank gesloten op grond waarvan een bankrekening met nummer [rekeningnummer] (hierna: de bankrekening) op naam van de BV is geopend. [Z] is in de overeenkomst vermeld als pashouder en zij heeft de overeenkomst ondertekend. De BV heeft verder van de bank de beschikking gekregen over een pinautomaat, die aan de genoemde bankrekening was gekoppeld.
2.4.
In het handelsregister is met betrekking tot de BV onder meer geregistreerd:
Uitgeschreven uit het handelsregister per 13-05-2015
(..)
Op 13-05-2015 is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 31-03-2015.
Op 13-05-2015 is geregistreerd dat de onderneming met ingang van 31-03-2015 is voortgezet door [X] , ingeschreven onder KvK-nummer [nummer kvk] .
Laatstelijk stond ingeschreven:
(..)
Datum ontbinding 31-03-2015
Reden ontbinding Ontbindingsbesluit
(..)
Datum uitschrijving 13-5-2015
Reden uitschrijving Geen bekende baten meer aanwezig bij rechtspersoon
2.5.
Na ontbinding van de BV heeft [Z] de bankrekening gebruikt voor haar eenmanszaak.
2.6.
Op 11 augustus 2016 heeft [Z] de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Zeevisbedrijf Het Anker B.V. opgericht, met KvK-nummer [nummer kvk] .
2.7.
In november 2016 heeft de bank kennis gekregen van de onder 2.4 vermelde registraties in het handelsregister en geprobeerd telefonisch contact te krijgen met
[Z] .
2.8.
Op 9 mei 2017 is [Z] in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van mr. Grondsma als curator.
2.9.
Kort na de faillietverklaring is de curator bekend geworden met een bankrekening die [Z] voor haar eenmanszaak aanhield bij ING Bank N.V. (hierna: ING). ING heeft de curator bevestigd dat [Z] een contract voor een pinautomaat bij ING had afgenomen en dat de pinautomaat nog in werking was.
2.10.
Na ontvangst van een brief via de postblokkade heeft de curator voorts kennis genomen van de onder 2.3 genoemde bankrekening.
2.11.
Bij brieven van 22 mei en 7 juni 2017 heeft de curator de bank verzocht de bankrekening met onmiddellijke ingang te blokkeren en de curator de bankafschriften over de periode vanaf 1 juli 2016 toe te sturen. De bank heeft de curator bij e-mailbericht van 9 juni 2017 geantwoord dat [Z] geen rekeningen aanhoudt bij de bank en dat het door de curator genoemde rekeningnummer niet toebehoort aan [Z] , maar aan een entiteit die niet is gefailleerd. In reactie daarop heeft de curator bij e-mailbericht van 28 juni 2017 de bank verzocht om nogmaals te controleren of [Z] geen rekeningen aanhoudt bij de bank. De bank heeft niet meer gereageerd.
2.12.
Van 13 tot en met 17 juli 2017 heeft de curator een faillissementsuitverkoop gehouden. De curator is ervan uitgegaan dat de pinbetalingen door de kopers van de verkochte goederen terecht zouden komen op de ING-bankrekening van [Z] .
Op 4 augustus 2017 is de curator ermee bekend geworden dat de pinbetalingen op een rekening bij de bank terecht waren gekomen. Zij verkeerde in de veronderstelling dat dit een bankrekening was van Zeevisbedrijf Het Anker B.V. Dezelfde dag heeft de curator hierover zowel telefonisch als per e-mail contact opgenomen met de bank. Bij e-mail van 7 augustus 2017 heeft de bank geantwoord:
Echter hebben wij geen lopende rekeningen van failliet zoals eerder vermeld. (..)
Hieronder heeft u het over [X] . De éénmanszaak gaat mee in het faillissement met [nummer kvk] maar deze is niet bekend bij ABN AMRO.
Van de twee andere BV's die u hieronder beschrijft hebben wij geen informatie. Het is misschien handig om het rekeningnummer van Zeevisbedrijf het Anker B.V. te noemen. Dan kunnen wij kijken bij welk kantoor deze bankiert om daar meer informatie te verkrijgen.
2.13.
De curator heeft vervolgens van de leverancier van de bij de faillissementsverkoop gebruikte pinautomaat vernomen dat deze omstreeks april 2015 was afgegeven op naam van [X] en eigendom was van de bank. Van een afdeling van de bank heeft zij verder te horen gekregen dat de bankrekening van Zeevisbedrijf Het Anker B.V. niet aan de pinautomaat was gekoppeld. Bij e-mail van 14 augustus 2017 heeft zij de bank opnieuw om opheldering verzocht.
2.14.
Op 17 augustus 2017 heeft op het kantoor van de vestiging van de bank te Leeuwarden een gesprek plaatsgevonden tussen (onder meer) de advocaat van de curator en de bank. Daarbij is vastgesteld dat de gelden van de faillissementsuitverkoop inderdaad niet op de bankrekening van Zeevisbedrijf Het Anker B.V. terecht waren gekomen, maar op de onder 2.3 genoemde bankrekening. Tevens bleek dat de bankrekening nog stond geregistreerd op naam van de BV. In totaal was een bedrag van € 24.867,70 op de bankrekening bijgeschreven. Verder werd duidelijk dat [Z] dat bedrag op 28 juli 2017 had laten overmaken naar een andere rekening.
2.15.
Bij brief van 22 augustus 2017 heeft de advocaat van de curator de bank aansprakelijk gesteld voor de door de boedel geleden schade ten gevolge van het niet blokkeren van de bankrekening en de weigering van de bank om informatie te verschaffen aan de curator. Ook is de bank aansprakelijk gesteld voor het nadeel dat de boedel lijdt ten gevolge van de vele uren die de curator heeft moeten maken ten gevolge van het handelen van de bank.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De curator vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de bank te veroordelen:
a. tot ongedaanmaking van de beschikkingshandelingen/onttrekkingen die vanaf 9 mei 2017, althans 22 mei 2017, ten aanzien van de bankrekening hebben plaatsgevonden;
b. inzage aan de curator te verstrekken in de bankafschriften van de bankrekening vanaf de opening van deze rekening tot op heden, alsmede in de door de bank gevoerde correspondentie met [Z] , dan wel met een van haar ondernemingen, met betrekking tot de bankrekening;
c. tot betaling van het bedrag van € 5.225,70 wegens de uren die de curator genoodzaakt is geweest te maken ten gevolge van het onzorgvuldig handelen van de bank en waardoor de gefailleerde boedel is benadeeld;
d. in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De bank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan

Spoedeisend belang

4.1.
De bank heeft betwist dat de curator een spoedeisend belang heeft bij haar vordering in kort geding.
4.2.
Het spoedeisend belang van de curator vloeit naar het oordeel van de voorzieningenrechter voort uit het belang van de curator bij een voortvarende afwikkeling van het faillissement. Daarbij komt dat het aannemelijk is dat de curator, zoals zij stelt, met leveranciers en pandhouders afspraken heeft gemaakt over de verdeling van de opbrengst van de faillissementsverkoop en gehouden is die afspraken na te komen.
Het tegoed op de bankrekening
4.3.
Volgens de curator is op 31 maart 2015 de onderneming van de BV overgedragen aan [Z] , waarna de BV door middel van een turboliquidatie is ontbonden.
De ontbinding van de BV brengt met zich dat het tegoed op de bankrekening vanaf 31 maart 2015 is aan te merken als vermogen van [Z] . Dat de tenaamstelling van de bankrekening niet is aangepast, maakt dit volgens de curator niet anders. Het tegoed op de bankrekening komt vanaf de faillietverklaring op grond van artikel 23 Fw toe aan de boedel. Beschikkingshandelingen door de failliet na de faillietverklaring kan de curator ongedaan maken, ook indien de bank niet van het faillissement op de hoogte was. Omdat het tegoed op de bankrekening tot de boedel behoort, heeft de curator ook recht op de bankafschriften en de correspondentie met betrekking tot de bankrekening, aldus de curator.
4.4.
De bank heeft betwist dat het tegoed op de bankrekening tot het vermogen van
[Z] behoorde. De gerechtigde tot het tegoed op een bankrekening is de rekeninghouder met wie de bank een overeenkomst is aangegaan, in dit geval de BV. Een contractsoverneming heeft niet plaatsgevonden. De registratie van de overgang van de onderneming in het handelsregister maakt niet dat de bank de gelden is gaan houden voor [Z] . De BV is volgens de bank door de uitschrijving uit het handelsregister niet opgehouden te bestaan. Op grond van artikel 2:19 lid 4 BW houdt een vennootschap op te bestaan indien er op het tijdstip van de ontbinding geen baten meer zijn. De BV had nog een tegoed op de bankrekening. De bank voert verder aan dat de door de curator gevorderde ongedaanmaking van beschikkingshandelingen/onttrekkingen niet mogelijk is, zodat toewijzing van de desbetreffende vordering zou betekenen dat zij de curator uit eigen zak zou moeten betalen. De bank mag de gevraagde informatie niet aan de curator verstrekken omdat de curator geen recht op inzage in de gegevens van een derde, te weten de BV, heeft.
4.5.
Uit het handelsregister blijkt dat de BV per 31 maart 2015 is ontbonden door middel van een ontbindingsbesluit omdat er geen baten meer waren. De onderneming is per die datum voortgezet door [Z] . Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mag van de juistheid van deze gegevens worden uitgegaan tenzij er feiten of omstandigheden zijn die reden geven om daaraan te twijfelen. De bank heeft die feiten of omstandigheden niet naar voren gebracht. Integendeel, van enige activiteit van de BV vanaf 31 maart 2015 is niets gebleken, terwijl de onderhavige watersportwinkel verder is geëxploiteerd door
[Z] en zij kennelijk de bankrekening en de daaraan gekoppelde pinautomaat in het kader daarvan heeft gebruikt. Een en ander vindt bevestiging in de overgelegde jaarrekening van [Z] over 2015 en een kredietovereenkomst die [Z] op 3 augustus 2016 heeft ondertekend, waarin zij de bankrekening als de zakelijke bankrekening van haar eenmanszaak heeft aangewezen.
4.6.
Gelet op het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat vanaf 31 maart 2015 het tegoed en alle baten die op de bankrekening zijn gestort, behoren tot het vermogen van
[Z] en niet tot de niet-meer bestaande BV. De omstandigheid dat de bank de bankrekening nog heeft geregistreerd op naam van de BV, maakt dat niet anders. De wederpartij met wie zij de Overeenkomst Starterspakket heeft gesloten, bestaat vanaf 31 maart 2015 niet meer.
4.7.
Het gevolg is dat het tegoed op de bankrekening vanaf de faillietverklaring van [Z] (dus vanaf 9 mei 2017, 00.00 uur) van rechtswege onder het faillissement viel. De curator kan daarna gedane betalingen van de bank terugvorderen, ongeacht de eventuele onbekendheid van de bank met het faillissement (HR 28 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0653, NJ 2006, 503). In het midden kan blijven dat de bank wel degelijk bekend was met het faillissement toen [Z] de opbrengst van de faillissementsverkoop naar een andere bankrekening liet overmaken en dat de bank in elk geval vanaf 22 mei 2017 (zie 2.7 en 2.11) over voldoende informatie beschikte om aan te nemen dat het tegoed op de bankrekening tot het vermogen van [Z] behoorde, althans in elk geval alle reden had om de bankrekening te blokkeren, al dan niet voor nader onderzoek naar de rechthebbende op het tegoed op de bankrekening.
4.8.
De vordering van de curator tot ongedaanmaking van de beschikkingshandelingen/ onttrekkingen vanaf 9 mei 2017, acht de voorzieningenrechter dan ook toewijsbaar, met dien verstande dat in dit kort geding het door de bank te betalen bedrag wordt beperkt tot de opbrengst van de faillissementsverkoop van € 24.867,70. Het is immers niet in geschil dat [Z] dit bedrag na de faillissementsverkoop van de bankrekening heeft laten afschrijven.
4.9.
De bank heeft nog gewezen op het restitutierisico. Het restitutierisico is een van de factoren die in aanmerking moeten worden genomen bij afweging van de wederzijdse belangen. Het restitutierisico staat in dit geval niet aan toewijzing van de vordering in de weg omdat niet goed denkbaar op grond van welke argumenten in een bodemprocedure tot een andere conclusie kan worden gekomen dan dat de opbrengst van de faillissementsverkoop aan de boedel toebehoort.
Bankafschriften en andere gegevens
4.10.
Nu voldoende is komen vast te staan dat het tegoed op de bankrekening vanaf 31 maart 2015 aan de gefailleerde eenmanszaak toebehoort, heeft de curator ook recht op verstrekking van bankafschriften en relevante correspondentie. De desbetreffende vordering is toewijsbaar.
Buitengerechtelijke kosten
4.11.
De curator vordert een vergoeding van de door haar gemaakte kosten ter hoogte van € 5.225,70, in afwijking van de reguliere staffel voor buitengerechtelijke kosten.
De curator heeft in dit verband een urenspecificatie overgelegd. Volgens de curator heeft de weigerachtige houding van de bank ertoe geleid dat nodeloos veel uren aan de zaak moesten worden besteed, waardoor de boedel is benadeeld. De curator houdt de bank daarvoor aansprakelijk. De bank heeft betwist dat zij onzorgvuldig jegens de curator heeft gehandeld. De bank meent dat zij de vertrouwelijkheid van haar klant, de BV, moest beschermen. Zij meent dat in elk geval geen hogere vergoeding kan worden toegekend dan op grond van de staffel, dat is € 1.123,67.
4.12.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de curator de door haar gevorderde buitengerechtelijke kosten in redelijkheid heeft gemaakt. Hoewel de bank over voldoende informatie beschikte om aan te nemen dat het tegoed op de bankrekening en zeker de opbrengst van de faillissementsverkoop tot de boedel behoorde, heeft zij tot 17 augustus 2017 gewacht met het geven van openheid van zaken. Door deze gang van zaken heeft de curator aanzienlijk meer kosten moeten maken dan de kosten die besloten liggen in het forfaitaire tarief. De voorzieningenrechter zal de door de curator gevoerde vergoeding van de daadwerkelijk door haar gemaakte kosten daarom toewijzen, mede ter opheffing van het nadeel dat de boedel door de gang van zaken heeft geleden.
Proceskosten
4.13.
De bank zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 80,42
- griffierecht 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.514,42.
4.14.
De gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de bank tot ongedaanmaking van de beschikkingshandelingen/onttrekkingen die vanaf 9 mei 2017 ten aanzien van de bankrekening met nummer [rekeningnummer] hebben plaatsgevonden voor zover die betrekking hebben op de afschrijving van die rekening van een bedrag van (in totaal)
€ 24.867,70 en veroordeelt de bank om dat bedrag aan de curator te betalen,
5.2.
veroordeelt de bank inzage aan de curator te verstrekken in de bankafschriften van de rekening met nummer [rekeningnummer] vanaf 31 maart 2015 tot heden, alsmede in de door de bank gevoerde correspondentie met [Z] , dan wel met één van haar ondernemingen, met betrekking tot voornoemde rekening,
5.3.
veroordeelt de bank tot betaling aan de curator van € 5.225,70 aan buitengerechtelijke kosten,
5.4.
veroordeelt de bank in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden vastgesteld op € 1.514,42, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt de bank in de na kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de bank niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Los en in tegenwoordigheid van mr. A. Hut, griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 november 2017. [1]

Voetnoten

1.type: 698/ah