ECLI:NL:RBNNE:2018:241

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
18/730020-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarigen door buurman

Op 25 januari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met twee minderjarige jongens. De verdachte heeft in de periode van 1 september 2015 tot en met 9 oktober 2016 ontuchtige handelingen gepleegd met [slachtoffer 1], geboren in 2006, en met [slachtoffer 2], geboren in 1998. De rechtbank heeft vastgesteld dat de handelingen plaatsvonden in de woning van de verdachte, waar de slachtoffers vaak kwamen. De rechtbank heeft de verklaringen van beide slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, mede op basis van schakelbewijs. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 181 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van de daden op de slachtoffers en de vertrouwensbreuk die is ontstaan. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij [slachtoffer 1] € 1.078,40 en [slachtoffer 2] € 1.500,00 aan schadevergoeding ontvingen. De rechtbank heeft de verdachte ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en een contactverbod met de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730020-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 januari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2015 tot en met 9 oktober 2016 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen, althans eenmaal, ontuchtig wrijven, althans aanraken, van de/het bedekte en/of onbedekte penis, althans van het
geslachtsdeel, van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij in of omstreeks de periode van 25 juli 2007 tot en met 24 juli 2009 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 1998), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen, althans eenmaal, ontuchtig wrijven/strelen, althans aanraken, van de bedekte en/of onbedekte buik en/of van de/het bedekte en/of onbedekte penis, althans van het geslachtsdeel, van die [slachtoffer 2] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. en 2. ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. en 2. ten laste gelegde omdat in beide gevallen niet wordt voldaan aan het bewijsminimum en er dus geen wettig bewijs is dat verdachte deze feiten heeft gepleegd.
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde feit heeft de raadsman betoogd dat de verklaring van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) niet betrouwbaar is en daarom niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij in slaap was gevallen, dat verdachte toen "helemaal bij zijn broek enzo" ging zitten, dat hij daar een beetje wakker van werd en dat verdachte zijn hand toen ook alweer had weggehaald. Kennelijk sliep [slachtoffer 1] toen de ontuchtige handelingen volgens hem plaatsvonden en was verdachtes hand niet in zijn broek toen hij wakker werd. Dat betekent dat de verklaring van [slachtoffer 1] dat verdachte met diens hand in zijn broek zat niet op zijn eigen waarneming kan zijn gebaseerd. Bovendien heeft [slachtoffer 1] vanaf het begin verklaard dat hij het door hem beschreven voorval misschien heeft gedroomd.
Van belang is ook dat [slachtoffer 1] op de vraag hoe vaak er aanrakingen op de broek hebben plaatsgevonden, heeft geantwoord dat hij dat zo niet weet. Vervolgens heeft de verbalisant [slachtoffer 1] gevraagd: "Nee?" en in reactie daarop heeft [slachtoffer 1] alsnog een aantal genoemd. De verbalisant had deze vraag niet mogen stellen. Immers, door deze vraag te stellen is [slachtoffer 1] , nadat hij al had verklaard dat hij niet wist hoe vaak het was gebeurd, bewogen om een aantal te noemen. Dit maakt dat dit door [slachtoffer 1] genoemde aantal onbetrouwbaar is. Ook komen in de verklaring van [slachtoffer 1] wel aanrakingen aan de orde, maar wordt daar niet heel gedetailleerd over gesproken.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat in de gedetailleerdere verklaring van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) volledig andere omstandigheden worden genoemd dan in de verklaring van [slachtoffer 1] . Dit is van belang, omdat daaruit volgt dat er onvoldoende gelijkenis kan worden vastgesteld tussen de handelingen waarover beide jongens verklaren om te kunnen spreken van dezelfde modus operandi. Verder mag ervan worden uitgegaan dat de onderzochte kleding van [slachtoffer 1] de kleding is die hij tijdens het voorval droeg. De omstandigheid dat op deze kleding geen DNA van verdachte is aangetroffen, is een aanwijzing dat er geen ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde feit heeft de raadsman betoogd dat de verklaring van [slachtoffer 2] geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. In de omstandigheid dat verdachte heeft bevestigd dat hij [slachtoffer 2] wel eens op de slaapkamer hielp met zijn huiswerk kan geen steun worden gevonden voor de verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte ontuchtige handelingen met hem heeft verricht. Daartoe heeft de raadsman verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH3704), waarin de Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de verdachte op de plaats is geweest waar het feit volgens de aangever is gepleegd onvoldoende steunbewijs oplevert. Volgens de raadsman kan voor de verklaring van [slachtoffer 2] evenmin steun worden gevonden in de verklaring van anderen, omdat deze anderen datgene wat zij hebben verklaard, hebben gehoord van [slachtoffer 2] en deze verklaringen dus uit dezelfde bron komen. De verklaring van [slachtoffer 1] kan evenmin als steunbewijs worden gebruikt, omdat deze verklaring niet betrouwbaar is en ziet op andere omstandigheden waaronder het gestelde misbruik zou hebben plaatsgevonden.
Ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten heeft de raadsman betoogd dat de opmerking van de verbalisanten in het proces-verbaal van bevindingen op pagina 7 van het dossier dat zij verdachte uit zichzelf hoorden zeggen dat zijn hand jaren terug tijdens het zwemmen bij het gooien van de zoon van [straatnaam] een keer in het kruis van deze zoon terecht is gekomen, geen betekenis heeft. Daartoe heeft hij aangevoerd dat dit geen spontane opmerking van verdachte is, aangezien de ouders verdachte daar kort tevoren mee hadden geconfronteerd en verdachte daar toen op heeft gereageerd.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat ook in de verklaringen van verdachte geen steun kan worden gevonden voor de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en dat de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte homoseksuele of pedoseksuele gevoelens heeft, een aanwijzing is dat er geen ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het door de officier van justitie gepresenteerde bewijs van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten in beslissende mate is gebaseerd op de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het is zonder meer duidelijk dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen, indien deze verklaringen buiten beschouwing worden gelaten.
De verdediging heeft gedurende de procedure niet verzocht [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] als getuige te mogen (doen) ondervragen. De rechtbank heeft zich afgevraagd of er reden is om ambtshalve te beslissen tot het (laten) horen van (één) van hen als getuige. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het horen van deze getuige(n), mede gelet op hetgeen zij hierna zal overwegen met betrekking tot de betrouwbaarheid van deze getuigen, niet noodzakelijk is voor de vragen die de rechtbank dient te beantwoorden.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer van de raadsman dat de verklaring van [slachtoffer 1] onbetrouwbaar is en om die reden niet voor het bewijs gebruikt kan worden het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van [slachtoffer 1] authentiek. De moeder van [slachtoffer 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] haar op de maandagavond na de zondag waarop de laatste ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden, bij zich heeft geroepen en dat hij haar toen spontaan over de ontuchtige handelingen heeft verteld. Het is dan ook niet zo dat [slachtoffer 1] eerst over de ontuchtige handelingen heeft verteld nadat zijn moeder hem daarnaar had gevraagd, zodat niet aannemelijk is dat de moeder van [slachtoffer 1] zijn verklaring heeft beïnvloed. Voorts blijkt uit het dossier dat [slachtoffer 1] pas over de bij zijn broer [slachtoffer 2] verrichte ontuchtige handelingen heeft gehoord, nadat hij zijn moeder had verteld over de handelingen die verdachte bij hem zou hebben verricht. Ook in dat opzicht is van beïnvloeding van [slachtoffer 1] niet gebleken.
Verder acht de rechtbank van belang dat uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken blijkt dat [slachtoffer 1] en zijn familie een goede tot zeer goed band hadden met verdachte. [slachtoffer 1] kwam in de relevante periode vaak bij verdachte thuis en hij kwam daar graag. De rechtbank heeft dan ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat [slachtoffer 1] een reden had om verdachte ten onrechte te belasten.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] vindt naar het oordeel van de rechtbank mede steun in de verklaring van zijn ouders en zijn broers over de gedragsverandering die hij heeft ondergaan in de periode van kort voor de zomervakantie tot het moment waarop hij over de ontucht heeft verteld en over de rust die hij direct daarna (weer) heeft gevonden.
Voorts acht de rechtbank van belang dat de verklaring van [slachtoffer 1] consistent en gedetailleerd is en dat deze verklaring in overeenstemming is met hetgeen [slachtoffer 1] over het laatste voorval heeft verteld aan zijn moeder. [slachtoffer 1] heeft bij de politie gedetailleerd verklaard over de omstandigheden waaronder de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden (te weten tijdens het stoeien en terwijl hij naast verdachte op de bank zat) en hij heeft ook de handelingen zelf in voldoende detail beschreven. In de omstandigheid dat [slachtoffer 1] in eerste instantie heeft verklaard dat hij "zo niet meer wist" hoe vaak er aanrakingen op de broek hadden plaatsgevonden en hij, na het door de verbalisant op vragende toon uitgesproken woord "nee", alsnog een aantal heeft genoemd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] . Naar het oordeel van de rechtbank is hier geen sprake van een ontoelaatbare beïnvloeding en is er geen aanleiding om te veronderstellen dat [slachtoffer 1] zich door deze vraag verplicht heeft gevoeld een antwoord te geven, te gissen of een (groter) aantal te noemen. Bovendien had [slachtoffer 1] voordien al verklaard dat het aanraken op de broek vaker (de rechtbank begrijpt: vaker dan één keer) is gebeurd.
Ten slotte acht de rechtbank het hoogst onwaarschijnlijk dat [slachtoffer 1] tijdens de door hem beschreven ontuchtige handelingen sliep en dat hij deze handelingen heeft gedroomd. Daartoe overweegt de rechtbank dat de door [slachtoffer 1] beschreven handelingen in de loop van de middag hebben plaatsgevonden, dat [slachtoffer 1] op dat moment negen jaar oud was, dat de moeder van [slachtoffer 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] overdag nooit in slaap valt, dat [slachtoffer 1] kort tevoren cola had gedronken, dat [slachtoffer 1] en verdachte vlak daarvoor nog aan het stoeien waren en dat verdachte blijkens zijn verklaringen niet heeft gemerkt dat [slachtoffer 1] heeft geslapen, terwijl hij dit naar het oordeel van de rechtbank wel gemerkt zou moeten hebben, aangezien hij naast [slachtoffer 1] op de bank zat. Naar het oordeel van de rechtbank kan de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij "een beetje in slaap was gevallen" en dacht dat hij het voorval misschien had gedroomd, kunnen worden verklaard doordat [slachtoffer 1] een goede band met verdachte had en hij niet had verwacht dat verdachte iets dergelijks zou doen, zoals [slachtoffer 1] zelf ook heeft verklaard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar en ziet zij geen aanleiding deze uit te sluiten van het bewijs.
De rechtbank overweegt ambtshalve dat zij ook de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar acht. Ook deze verklaring acht de rechtbank authentiek. [slachtoffer 2] heeft zijn moeder verteld over de bij hem gepleegde ontuchtige handelingen, nadat [slachtoffer 1] zijn moeder al had verteld over de bij hem ( [slachtoffer 1] ) verrichte ontuchtige handelingen en nadat zijn moeder [slachtoffer 2] had gevraagd of buurman [verdachte] ooit aan hem had gezeten. [slachtoffer 2] heeft daarnaast al geruime tijd eerder uit zichzelf aan zijn tweelingbroer en aan zijn vriendin verteld dat verdachte ontuchtige handelingen met hem had verricht. Daaruit volgt dat de door [slachtoffer 2] afgelegde verklaring niet is ingegeven door de door zijn broertje [slachtoffer 1] afgelegde verklaring of de (suggestieve) vraag die zijn moeder hem heeft gesteld. Verder hecht de rechtbank er belang aan dat [slachtoffer 2] expliciet tegen zijn tweelingbroer en vriendin heeft gezegd dat zij het niet mochten doorvertellen, omdat daar dan "veel gedoe" over zou komen. Hiermee kan worden verklaard waarom [slachtoffer 2] niet eerder heeft verteld over de ontuchtige handelingen en waarom hij daar zelf geen aangifte van heeft gedaan. De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] wordt naar het oordeel van de rechtbank tevens ondersteund door de verklaring van zijn moeder dat hij moest huilen nadat hij had bevestigd dat verdachte ook aan hem had gezeten. Daarnaast geldt ook voor [slachtoffer 2] dat uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, blijkt dat hij en zijn familie een goede tot zeer goed band hadden met verdachte, dat [slachtoffer 2] in de relevante periode vaak bij verdachte thuis kwam en dat hij daar toen ook graag kwam. De rechtbank heeft dan ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat [slachtoffer 2] een reden had om verdachte ten onrechte te belasten. Bovendien is de verklaring van [slachtoffer 2] naar het oordeel van de rechtbank consistent en gedetailleerd.
De rechtbank past ten aanzien van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 11 januari 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
[slachtoffer 2] kwam rond de periode dat hij tien of elf jaar oud was veel bij ons. [slachtoffer 1] kwam later ook vaak bij ons. Ik heb wel met hen gestoeid, onder andere op de bank bij ons thuis. Ik heb [slachtoffer 2] destijds wel eens geholpen met zijn huiswerk. Ik heb in de slaapkamer wel topografie met hem geoefend. Hij zat dan op een matras. [slachtoffer 2] is destijds wel bij ons thuis in bad geweest. Ik kwam dan wel eens kijken.
2.1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 11 november 2016, opgenomen op pagina 75 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016290515 d.d. 2 januari 2017, inhoudende als verklaring van verdachte:
[slachtoffer 1] kwam geregeld bij ons. De laatste keer was op een zondag. Eind september, begin oktober. [naam 1] was aan het werk en [naam 2] was boven. Ik was thuis. [slachtoffer 1] kwam in de loop van de middag. Hij kwam naast mij zitten op de bank. Hij zat wat te hangen. Dan duurt het te lang en begint hij te ouwehoeren en te klieren. In het begin hield ik hem wat af want ik wilde het programma uitzien. Daarna ouwehoer ik wat mee. Hem wat weg drukken. Gewoon op de bank. Ik heb hem bij het stoeien aangeraakt aan zijn bovenlichaam en zijn benen. Pak ik hem beet en gooi ik hem verder op de bank.
2.2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor 22 oktober 2016, opgenomen op pagina 25 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] en [getuige 2] :
A = antwoord aangever
[getuige 2] = antwoord [getuige 2]
O = opmerking verbalisant
A: We doen aangifte tegen onze buurman [verdachte] , [straatnaam] in Drachten. Het gaat over onze zoons [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] /1998, en [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2006. De datum weet ik niet meer precies, maar het was op een maandagavond.
O: Dat zal 10 oktober 2016 zijn geweest, de avond van de melding bij de politie.
A: Om ongeveer 20:00 uur vroeg [slachtoffer 1] aan mij: “Is papa beneden?” Ik zei dat papa beneden was. [slachtoffer 1] vroeg: “Kan mama nog even komen? Ik wil nog even met mama praten.” Ik ging bij hem op bed zitten en toen vertelde hij dat hij de dag daarvoor, op zondagmiddag, bij [verdachte] op de bank zat en dat hij wat in slaap viel en dat [verdachte] bij hem met zijn hand in de onderbroek ging. Ik schrok daarvan en ik zei tegen hem: “Je mag hier niet over liegen.” Hij zei dat hij niet loog. Ik zei dat ik hem dan geloofde. Hierop zei hij dat hij het misschien ook wel gedroomd had wat [verdachte] bij hem had gedaan. Ik vroeg [slachtoffer 2] of buurman [verdachte] ooit aan hem gezeten had. Toen zei hij "Ja". Toen heb ik hem een knuffel gegeven en we begonnen allebei te huilen. Ik ben toen ook naar [verdachte] toegegaan, waar mijn man inmiddels al stond. [verdachte] stond met zijn handen in het haar en ik hoorde dat hij zei: "Ik heb nooit aan [slachtoffer 1] gezeten.” Toen zei ik: “Maar wel aan [slachtoffer 2] .” Ik hoorde dat hij zei dat dat per ongeluk was gegaan met het ouwehoeren. Ik schreeuwde tegen [verdachte] dat dat niet kon, dat je niet per ongeluk met je hand bij iemand in de onderbroek zat. Ik hoorde dat hij zei: “Het is nooit de bedoeling geweest, maar het is uit de hand gelopen.”
[getuige 2] : Ik was verbijsterd en vroeg aan [verdachte] : “Waarom, dit kun je toch niet menen?” “Maar het was niet de bedoeling, het was uit de hand gelopen, we zijn toch jarenlang vrienden geweest”, zei hij.
A: Het laatste jaar kwam [slachtoffer 1] heel veel bij het gezin [verdachte] . [getuige 2] en [slachtoffer 2] kwamen er vanaf hun 8/9 tot hun 13 jaar. Soms tegelijk, [slachtoffer 2] kwam daar vaker dan [getuige 2] . Destijds gingen ze er wel een aantal keren per week naartoe, wel 4 à 5 keer per week. [verdachte] was overdag aan het werk, maar hielp hen wel met huiswerk. De jongens hebben verteld dat [verdachte] er bij bleef staan als ze in bad zaten.
Ik vond [slachtoffer 1] dinsdags heel ontspannen. Ik had hem die dag thuis gehouden van school. Ik heb tegen [slachtoffer 1] gezegd dat ik hem die dag zo rustig vond, terwijl hij zijn druppels niet eens gehad had. [slachtoffer 1] zei dat hem dat zelf ook al opgevallen was. Ik vroeg hem of het was alsof er een last van zijn schouders gevallen was. Ik vroeg hem hoe lang die last er al zat. [slachtoffer 1] zei dat die last er al een jaar zat.
2.3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 25 oktober 2016, opgenomen op pagina 53 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Het is vaker gebeurd. Ik denk dat ik tien jaar was, dat het allemaal gebeurd is. Degene tegen wie ik een verklaring afleg, is [verdachte] . Hij woont vlak naast ons. Ik kwam als jong jochie al bij hun thuis. Op een gegeven moment ging ik daar huiswerk maken. Hij wilde mij wel helpen. We gingen op de slaapkamer van zijn zoontje want daar lag een groot matras en daar gingen we dan op zitten. We gingen eerst leren. Hij begon ineens over mijn buik te wrijven. Steeds iets dieper naar onderen naar mijn broeksriem en later ook naar mijn ding. Dan liet hij die door zijn vingers gaan. Ik durfde er niet over te praten en had die behoefte ook niet. Pas vorig jaar hadden we het met de sociale vakken over dit onderwerp en toen kwam het weer boven bij mij. Ik heb het toen aan mijn broer [getuige 2] verteld en aan mijn vriendin. Ik had gezegd dat ze het niet door mochten vertellen omdat het dan een heel ding zou worden. Ik denk dat het rond mijn tiende was dat [verdachte] mij voor het eerst aanraakte op die manier. Ik zat op de basisschool en ik was aan het leren voor een topo-toets en dat was in groep 6. De laatste keer was ook rond mijn tiende want daarna ging ik er niet zo vaak meer heen als hij thuis was. Ik kwam toen dagelijks bij hem thuis. De eerste keer was in bad. Hij kwam er heel vaak bij en dan ging hij eraan zitten. Hij zat naast het bad. Soms was [getuige 2] , mijn broer, daarbij, maar soms ook niemand. Hij kwam in de badkamer vaak even praten. Hij kwam er dan gewoon heel dichtbij met zijn hand en ook met het sop in bad dan verspreidde hij dat wat over het water maar dan raakte hij mij dan ‘per ongeluk’ aan. Hij raakte dan mijn penis. Per ongeluk er tegenaan tikken maar het gebeurde vaker dus dan was het in mijn ogen niet zo per ongeluk meer. Ik denk dat er ongeveer drie keer iets in bad is gebeurd. Tijdens het leren ging hij er dan aanzitten en dan werd die van mij hard en ik wist niet goed wat mij overkwam. [verdachte] heeft toen een keer tegen mij gezegd dat hij daar wel opgewonden van werd. We zaten toen beneden op de bank. We gingen naar de slaapkamer om een rustig plekje te zoeken om te leren. Het matras hadden we schuin tegen het bed van [naam 2] gezet om daar tegenaan te zitten om te leren. Ik zat rechts naast [verdachte] . [verdachte] had zijn arm om mij heen geslagen. Hij ging over mijn buik heen wrijven en daarna bij mijn broek in. Hij ging langzaam naar beneden. Eerst bleef hij met die hand hangen onder mijn broeksriem en heel langzaam ging hij naar beneden. Toen liet hij het door zijn vingers gaan. Het was meer strelen. Hij streelde dan mijn eikel. Wat meer ongemakkelijke momenten dat ik buikpijn had en dat hij over mijn buik ging wrijven. Daar begon het eigenlijk ook mee maar hij ging steeds verder naar beneden. Het is twee keer in de slaapkamer gebeurd, één keer in bad. Eén keer in de slaapkamer is het niet zo ver gegaan; dan wreef hij meer over mijn buik heen en niet aan mijn geslachtsdeel. De andere keer wel. Het gebeurde ook bijna een keer beneden op de bank toen iedereen al boven was. Ik heb toen gezegd dat ik moe was en naar bed ging. Hij zat toen al wel met zijn hand onder mijn broeksriem maar toen vond ik het echt niet leuk en ben opgestaan. Dat aanraken op de slaapkamer was onder mijn kleding, onder mijn onderbroek. Die keer op de bank begon hij eerst op de kleding en toen ging hij langzaam onder mijn broeksriem ook onder mijn broek en onderbroek op de blote huid te wrijven. Ik heb niks bij hem moeten doen.
Gelijk nadat hij het die maandag verteld had, zag ik een opgeluchte [slachtoffer 1] . Daarvoor was hij in mijn ogen wat moeilijk, opstandig, luisterde slecht, brutaal. Op school ging het niet zo goed. Ik had wel door dat hij niet zo lekker in zijn vel zat.
2.4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 november 2016, opgenomen op pagina 36 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant(en):
Op 23 oktober 2016 werd in de daarvoor bestemde kindvriendelijke verhoorstudio als getuige gehoord [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2006, wonende op het adres [straatnaam] te Drachten. Het verhoor werd door mij, verbalisant [naam 3] , zoveel mogelijk woordelijk uitgewerkt. V= verhoorder [naam 3] . [slachtoffer 1] = [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 1] Ik kom praten over [verdachte] . Ik was een beetje daar in slaap gevallen, want ik was heel moe. Toen ging helemaal in m'n broek en zo …, helemaal plekken op mijn broek. Toen ben ik meteen naar huis gegaan. Toen heb ik het die avond verteld toen ik op bed moest. [verdachte] is mijn buurman. Hij woont [straatnaam]. In de broek is één keer gebeurd. Alleen hij zat wel vaker op mijn broek.
V: Hoe vaak is dat gebeurd op de broek?
[slachtoffer 1] Weet ik zo niet.
V: Nee?
[slachtoffer 1] Wel een stuk of 3, 4 keer. In de broek was op een zondag. Het is een paar weken geleden. Die zondag was ik in slaap gevallen en toen ging ie helemaal bij mijn broek en zo zitten. Daar werd ik een beetje wakker van. Ik was in slaap gevallen bij die lange bank.
V: Oké en dan val je in slaap want je was moe en dan, als je dan wakker wordt, wat voel je dan, wat zie je dan, wat hoor je dan?
[slachtoffer 1] Hij praat niet echt en hij had zijn hand ook alweer weg.
V: Oké, maar jij zegt: Hij ging met z’n hand in m’n broek. Hoe weet je dat hij met zijn hand in jou broek was?
[slachtoffer 1] Dat voelde ik.
V: En hoe ver was ie met de hand in jou broek?
[slachtoffer 1] Gewoon een beetje bij m’n uh… aan m’n piemel. Hij ging er gewoon aanzitten. Hij wrijft er overheen. Het duurde niet heel lang. Hij zei niks. Hij ging gewoon in m'n broek en in m'n onderbroek.
V: En over je broek, op je broek zei je dat is wel 3 of 4 keer gebeurd. Vertel eens die keer die jij je het beste kan herinneren dat ie over je broek ging.
[slachtoffer 1] Hij ging gewoon met zijn hand de hele tijd over m’n broek als we aan het ouwehoeren waren en toen stopte ik met ouwehoeren en dan hield hij z’n hand er alsnog op en dan ging ie een beetje knijpen en zo. We waren een beetje aan het stoeien. Ik en [verdachte] . We stoeiden op de bank. Dan ging ie op mijn broek ging ie een beetje knijpen. Op m’n geslachtsdeel. Met de hele hand. Hij zei daar niets bij. Ik zei dan ook niets tegen hem. Toen het gebeurde was [naam 1] op weg naar de kinderboerderij en [naam 2] zat boven te gamen. Ik was nog niet helemaal in slaap gevallen. Ik dacht dat het een droom of zo was want ik had het niet van hem verwacht want hij deed eerst altijd heel aardig tegen me.
V: Die 3, 4 keer dat ie, dat ie uh aan de buiten kant op je broek ging he, was dat alle keren hetzelfde dat ie daar kneep?
O: [slachtoffer 1] knikt “ja” met z’n hoofd.
[slachtoffer 1] Hij kneep dan in m’n geslachtsdeel en dat elke keer ongeveer hetzelfde. Ook als we niet hadden gestoeid, zat ie wel eens op m’n broek. Op mijn geslachtsdeel. De eerste keer dat hij de hand op mijn broek heeft gehad en in mijn geslachtsdeel kneep, was ongeveer twee maand geleden? Het is al een tijdje geleden. Ik zat al in groep 6 toen het gebeurde. Het is 1 keer gebeurd in groep 5. Die keer voordat ik op de bank in slaap was gevallen, hadden we daarvoor gestoeid. Ik lag gewoon een beetje op de bank. Ik lag op m’n rug. [verdachte] zat. Ik lag een beetje te slapen en had mijn ogen dicht. De hand ging aan de voorkant van mijn broek naar binnen. Hij stopte ermee omdat ik een beetje geluid maakte dat ik wakker werd.
Ik heb [verdachte] nooit aan moeten raken.
2.5.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 27 oktober 2016, opgenomen op pagina 63 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Als [slachtoffer 2] en ik bij [verdachte] waren, gingen we eigenlijk altijd wel douchen. Hij stond er dan constant bij of kwam wat langsbrengen.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat de plaats Drachten is gelegen in de gemeente Smallingerland.
Ten aanzien van het verweer dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten, omdat in beide gevallen niet wordt voldaan aan het bewijsminimum overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat deze bepaling de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. De rechtbank verwijst in dit kader bijvoorbeeld naar de arresten van de Hoge Raad van 7 juli 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1817) en 4 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1216).
Voorts kan met betrekking tot zedenzaken uit (onder meer) de beide voormelde arresten van de Hoge Raad worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd en dat tussen de verklaring en het gebruikte steunbewijs niet een te ver verwijderd verband bestaat.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] met betrekking tot feit 1 en de verklaring van [slachtoffer 2] met betrekking tot feit 2 voldoende steun vinden in het overige bewijsmateriaal.
Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] elkaar over en weer ondersteunen wat betreft de aard van de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen, de plaats waar en de situatie waarin deze handelingen hebben plaatsgevonden en de leeftijd die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ten tijde van deze ontuchtige handelingen hadden. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben beiden verklaard dat de aard van de ontuchtige handelingen bestond uit het zowel onder als over de (onder)broek aanraken van en wrijven over hun (buik en) penis. Zij hebben beiden verklaard dat verdachte geen andere ontuchtige handelingen bij hen heeft verricht en dat hij hen ook geen ontuchtige handelingen bij hem heeft laten verrichten. Beiden hebben verklaard dat de handelingen plaatsvonden in de woning van verdachte gedurende een periode waarin zij zeer vaak in die woning kwamen. Voorts hebben beiden verklaard dat een deel van de ontuchtige handelingen heeft plaatsgevonden op de bank in de woonkamer.
Daarnaast vinden de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op onderdelen steun in de verklaringen van verdachte. Dit geldt met name voor de door [slachtoffer 1] gegeven beschrijving van de situatie op 9 oktober 2016, waarin de laatste ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden, en de door [slachtoffer 2] gegeven beschrijving van de situatie op de slaapkamer, waarin verdachte hem heeft geholpen met zijn huiswerk en waarin verdachte ontuchtige handelingen bij hem zou hebben verricht. Ook de door [slachtoffer 2] gegeven beschrijving van de situaties in het bad in verdachtes woning, waarin verdachte zijn penis zou hebben aangeraakt, vinden in hun algemeenheid steun in de verklaring van verdachte dat [slachtoffer 2] wel eens bij hem thuis in bad is geweest en dat hij dan wel eens kwam kijken. Dit vindt tevens steun in de verklaring van de tweelingbroer van [slachtoffer 2] en de "de auditu" verklaring van de moeder van [slachtoffer 2] .
Voorts vindt de verklaring van [slachtoffer 2] naar het oordeel van de rechtbank steun in de verklaring van zijn moeder dat verdachte, nadat zij hem had geconfronteerd met de beschuldiging dat hij aan [slachtoffer 2] had gezeten, heeft gezegd dat dit nooit de bedoeling was geweest maar dat het uit de hand was gelopen.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank zowel het onder 1. ten laste gelegde als het onder 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 september 2015 tot en met 9 oktober 2016 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen ontuchtig wrijven over de bedekte en onbedekte penis van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij in de periode van 25 juli 2007 tot en met 24 juli 2009 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1998, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen ontuchtig wrijven/strelen over de bedekte en onbedekte buik en van de bedekte en onbedekte penis van die [slachtoffer 2] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
2. met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. en 2. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uur, te vervangen door 120 dagen vervangende hechtenis in het geval de werkstraf niet naar behoren wordt verricht, en een gevangenisstraf van 182 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht, een ambulante behandeling bij de polikliniek forensische psychiatrie van GGZ Friesland en een contactverbod met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. en 2. ten laste gelegde. Hij heeft geen subsidiair standpunt ingenomen ten aanzien van een in het geval van een bewezenverklaring op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ongeveer tien jaar geleden enkele malen ontuchtige handelingen verricht met een destijds ongeveer tien jaar oude buurjongen. Meer recent heeft verdachte ook enkele malen ontuchtige handelingen verricht met het jongere broertje van deze buurjongen. In beide gevallen vond het ontucht plaats in de woning van verdachte, waar de slachtoffers vaak kwamen, en bestonden de handelingen uit het wrijven over de bedekte en onbedekte buik en penis van de jongens.
Door zo te handelen heeft verdachte, mede gelet op het grote leeftijdsverschil en het daaruit voortvloeiende overwicht, ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de nog jonge slachtoffers. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de jongens en hun ouders in hem stelden en hij heeft ten behoeve van de bevrediging van zijn lustgevoelens de verantwoordelijkheid genegeerd die hij als volwassene ten opzichte van zijn buurjongens had. Ook heeft verdachte ernstige inbreuk gemaakt op de ongestoorde (seksuele) ontwikkeling van de slachtoffers. Het is een feit van algemene bekendheid dat er bij jeugdige slachtoffers van een delict als het bewezenverklaarde, lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan, waardoor zij in hun sociale en seksuele ontwikkeling ernstig kunnen worden belemmerd.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De reclassering heeft geadviseerd om verdachte - in het geval van een bewezenverklaring - te veroordelen tot een verplicht reclasseringscontact en een behandeling bij de polikliniek forensische psychiatrie van GGZ Friesland.
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden, met dien verstande dat zij ervan uitgaat dat verdachte één dag in voorlopige hechtenis heeft gezeten en zij het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf daarom zal beperken tot één dag. Net als de officier van justitie acht de rechtbank het niet nodig om verdachte naast het contactverbod ook nog het door (de ouders van) de slachtoffers gevraagde straatverbod op te leggen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte de slachtoffers in de periode van ruim vijftien maanden sinds de eerste melding van de ontuchtige handelingen niet heeft opgezocht en een straatverbod een beperking van de bewegingsvrijheid van verdachte zou inhouden.

Benadeelde partijen

[slachtoffer 1] , vertegenwoordigd door zijn wettelijke vertegenwoordiger [getuige 1] , heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.078,40, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 78,40 ter vergoeding van materiële schade, bestaande uit reiskosten ten behoeve van het ondergaan van gezinstherapie, en een bedrag van € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade. Daarnaast heeft de benadeelde partij een vergoeding van de proceskosten gevorderd, bestaande uit een bedrag van € 33,60 aan reiskosten.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.500,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Deze vordering ziet enkel op immateriële schade. Daarnaast is in de vordering pro memorie post opgenomen ter zake materiële schade, bestaande uit reiskosten ten behoeve van het ondergaan van gezinstherapie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de beide benadeelde partijen volledig dienen te worden toegewezen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en dat de vorderingen van de benadeelde partijen daarom moeten worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. bewezen verklaarde feit. Daarbij heeft de rechtbank onder meer gelet op de namens de benadeelde partij overgelegde uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 april 2009 (ECLI:NL:RBSGR:2009:BH9849). De vordering, waarvan de hoogte niet voldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 oktober 2016.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die (de wettelijke vertegenwoordiger van) de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 33,60, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] de gestelde immateriële schade van € 1.500,00 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2. bewezen verklaarde feit. Daarbij heeft de rechtbank onder meer gelet op de eerder genoemde uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 april 2009. De vordering, waarvan de hoogte niet voldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 juli 2009. Nu de benadeelde partij de in het voegingsformulier opgenomen pro memorie post niet nader heeft geconcretiseerd, zal de rechtbank deze verder buiten beschouwing laten.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 181 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden, en dat hij zich nadien blijft melden zolang en zo frequent als de reclassering dat gedurende de proeftijd van drie jaren noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1998, en [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2006, zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd van drie jaren noodzakelijk acht;
3. dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van de polikliniek forensische psychiatrie van GGZ Friesland of een vergelijkbare instelling voor ambulante zorg, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd van drie jaren noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Een taakstraf, voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.078,40(zegge: duizendachtenzeventig euro en veertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2016.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 33,60.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 1.078,40 (zegge: duizendachtenzeventig euro en veertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van twintig dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 78,40 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2016.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.500,00(zegge: vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2009.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat volledig uit immateriële schade. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2009.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.Y.B. Jansen, voorzitter, mr. C.H. Beuker en mr. M. Brinksma, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 januari 2018. De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.