ECLI:NL:RBNNE:2018:4926

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
C/17/162706 / KG ZA 18-211
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding door beëindiging van schuldhulpverlening en privaatrechtelijke overeenkomst met kredietbank

In deze zaak heeft eiser, die in 2011 een verzoek voor schuldhulpverlening indiende bij de Kredietbank Nederland, een kort geding aangespannen tegen de Gemeente Leeuwarden. De Gemeente had op 18 september 2014 de schuldhulpverlening aan eiser beëindigd, omdat hij zijn verhuizing naar een andere gemeente niet had doorgegeven. Eiser betwistte de rechtmatigheid van deze beëindiging, vooral na een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 januari 2018, waarin het hoger beroep van eiser gegrond werd verklaard. Eiser vorderde een schadevergoeding van € 35.000,00 van de Gemeente, stellende dat de beëindiging van de schuldhulpverlening onterecht was.

De rechtbank heeft de feiten en de procedure zorgvuldig bekeken. Eiser had zijn schuldhulpverlening aangevraagd voordat de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening in werking trad. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de schuldhulpverlening niet het gevolg was van het besluit van de Gemeente, maar van de Kredietbank, die de privaatrechtelijke schuldregeling op 3 september 2014 had beëindigd. De rechtbank concludeerde dat de Gemeente niet aansprakelijk was voor de schade die eiser claimde, omdat de beëindiging van de schuldhulpverlening niet door de Gemeente was veroorzaakt. De vordering van eiser werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/162706 / KG ZA 18-211
Vonnis in kort geding van 5 december 2018
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. J. Pieters te Sneek,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LEEUWARDEN,
zetelend te Leeuwarden,
gedaagde,
gemachtigde: [naam medewerker] , juridisch kwaliteitsmedewerker Sociale Zaken bij de Gemeente.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling op 17 september 2018
  • de pleitnota van de Gemeente ("Voorgeschiedenis [eiser] ")
  • de aanhouding ten behoeve van het beproeven van een minnelijke regeling
  • het faxbericht van mr. Pieters namens [eiser] van 16 oktober 2018
  • de brief met bijlagen van [naam medewerker] namens de Gemeente van 23 oktober 2018
  • het faxbericht met bijlagen van mr. Pieters namens [eiser] van 9 november 2018
  • de brief van [naam medewerker] namens de Gemeente van 12 november 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 21 december 2011 een verzoek voor een schuldhulpverlening ingediend. De schuldhulpverlening is door Kredietbank Nederland (hierna: de Kredietbank) uitgevoerd. Er is een schuldregeling overeengekomen met schuldeisers van [eiser] .
2.2.
[eiser] is op 28 maart 2014 van Leeuwarden naar [huidige woonplaats] verhuisd.
2.3.
Bij besluit van 18 september 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (hierna: het college) de schuldhulpverlening aan [eiser] beëindigd omdat hij zijn verhuizing naar een andere gemeente niet aan de Kredietbank had doorgegeven.
2.4.
Bij besluit van 30 juni 2015 heeft het college het door [eiser] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.5.
Bij uitspraak van 13 mei 2016 heeft deze rechtbank het beroep van [eiser] tegen het besluit van 30 juni 2015 ongegrond verklaard.
2.6.
Bij uitspraak van 17 januari 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) is het hoger beroep gegrond verklaard. In deze uitspraak is onder meer het volgende vermeld:
[…]
Overwegingen
1. Het college heeft de schuldhulpverlening aan [eiser] beëindigd omdat hij zijn verhuizing naar een andere gemeente niet aan de Kredietbank Nederland (hierna: de kredietbank) heeft doorgegeven. [eiser] is volgens het college hiermee zijn verplichting niet nagekomen om de kredietbank alle feiten en omstandigheden te melden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de schuldhulpverlening. Indien hij deze verhuizing wel had gemeld, had het schuldhulpverleningstraject kunnen worden voortgezet, aldus het college.
2. De rechtbank heeft overwogen dat [eiser] zich niet aan zijn informatieplicht heeft gehouden nu hij de kredietbank niet op de hoogte heeft gesteld van zijn verhuizing. Gelet hierop en omdat de kredietbank voorafgaande aan de beëindiging van de schuldhulpverlening tevergeefs heeft getracht met [eiser] in contact te komen, heeft de rechtbank geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de schuldhulpverlening aan [eiser] te beëindigen.
3. [eiser] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen omdat hij zijn verhuizing zowel aan de afdeling Burgerzaken als aan de sociale dienst van de gemeente Leeuwarden heeft doorgegeven.
4. Ingevolge artikel 3 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: de Wgs) is het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente. Het college heeft ter uitvoering van die taak de Beleidsregels schuldhulpverlening gemeente Leeuwarden 2014 (hierna: de beleidsregels) vastgesteld.
De feitelijke uitvoering van de schuldhulpverlening is geregeld in artikel 3, eerste lid, van de beleidsregels en wordt namens het college gedaan door de kredietbank.
In artikel 4, eerste lid, van de beleidsregels is bepaald dat de aanvrager aan het college op verzoek of uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op schuldhulpverlening, zowel in het kader van de beoordeling van de aanvraag als gedurende de looptijd van het schuldhulpverleningstraject. Volgens het tweede lid is de aanvrager verplicht om alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is gedurende de aanvraagfase en tijdens het schuldhulpverleningstraject.
In artikel 6 van de beleidsregels zijn de beëindigingsgronden van de schuldhulpverlening opgenomen. Volgens het tweede lid, onder a kan het college de schuldhulpverlening beëindigen indien de belanghebbende zich verwijtbaar niet of in onvoldoende mate heeft gehouden aan één of meer van de verplichtingen als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid.
5. [eiser] is op 28 maart 2014 van Leeuwarden naar [huidige woonplaats] verhuisd. Op dat moment was nog sprake van een lopende schuldbemiddeling in Leeuwarden. Het schuldhulpverleningstraject was bijna afgerond.
De verhuizing naar een andere gemeente heeft [eiser] niet aan de kredietbank medegedeeld. [eiser] heeft de verhuizing wel gemeld bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente Leeuwarden. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, heeft [eiser] daarmee gehandeld overeenkomstig de informatieplicht van artikel 4, eerste lid, van de beleidsregels. Uit dit artikel volgt niet dat [eiser] de verhuizing aan de kredietbank, als uitvoerder van de schuldhulpverlening, moest doorgeven.
Gelet hierop mocht het college op grond van artikel 6 van de beleidsregels niet tot beëindiging van de schuldhulpverlening overgaan.
Daarbij komt dat de kredietbank in september 2014, dus ten tijde van de besluitvorming, op de hoogte was geraakt van de verhuizing van [eiser] naar [huidige woonplaats] . Gelet hierop en omdat [eiser] de verhuizing aan de afdeling Burgerzaken heeft medegedeeld, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college het schuldhulpverleningstraject mocht beëindigen.
Het betoog van [eiser] slaagt.
[…]
2.7.
In een brief van de Kredietbank aan de Gemeente van 9 oktober 2018 is onder meer vermeld:
[…]
Cliënten hebben op 21 december 2011 een rechtstreeks verzoek voor een schuldregeling ingediend bij Kredietbank Nederland. Op dat moment was de Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening nog niet in werking getreden. Cliënten waren woonachtig in de gemeente [naam gemeente] en in december 2011 was het beleid van de gemeente [naam gemeente] dat inwoners zich rechtstreeks tot Kredietbank Nederland konden wenden voor het opzetten van een minnelijke schuldregeling. Er is derhalve geen sprake geweest van een traject gemeentelijke schuldhulpverlening.
Pas na het in werking treden van de Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening is het beleid van de gemeente [naam gemeente] aangepast. Cliënten dienen zich bij de gemeente aan te melden voor toelating gemeentelijke schuldhulpverlening en de gemeente [naam gemeente] voert zelf de schuldhulpverlening uit. Hierbij kan de gemeente Kredietbank Nederland inschakelen voor onderdelen van gemeentelijke schuldhulpverlening (minnelijke schuldregeling en inkomensbeheer).
Na onderzoek van de mogelijkheden is op 14 september 2012 tussen cliënten en Kredietbank Nederland een (privaatrechtelijke) schuldregelingsovereenkomst afgesloten en gestart met het opzetten van een schuldbemiddeling. In de schuldregelingsovereenkomst zijn tussen cliënten en Kredietbank Nederland afspraken gemaakt, op basis waarvan Kredietbank Nederland saneringsvoorstellen aan de schuldeisers heeft uitgebracht. Hiermee bemiddelde Kredietbank Nederland tussen cliënten en schuldeisers.
[…]
Omdat wij vanaf 1 maart 2014 geen inkomen dan wel afloscapaciteit ontvingen, konden de afspraken met de schuldeisers niet worden nagekomen. Ook ontvingen wij van cliënten geen bericht over het uitblijven van het inkomen, dan wel de afloscapaciteit. Op 3 september 2014 is de schuldregelingsovereenkomst eenzijdig door Kredietbank Nederland beëindigd, cliënten zijn hier schriftelijk over geïnformeerd. In de schuldregelingsovereenkomst is afgesproken dat Kredietbank Nederland gerechtigd is deze overeenkomst te beëindigen indien schuldenaar zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet, of niet behoorlijk, nakomt.
[…]
Wij wijzen u erop dat cliënten in 2015 een verzoek schuldhulpverlening hebben ingediend bij de gemeente [naam gemeente] en op 5 augustus 2015 door de gemeente [naam gemeente] zijn toegelaten tot gemeentelijke schuldhulpverlening. Na deze toelating heeft de gemeente [naam gemeente] cliënten bij Kredietbank Nederland aangemeld voor het opzetten van een minnelijke schuldregeling. Uit de bijgeleverde stukken bleek dat het schuldenpakket was uitgebreid t.o.v. de eerdere schuldregeling.
Cliënten gaven echter aan eerst de lopende rechtszaken te willen afwachten, waardoor niet kon worden gestart met het opzetten van een nieuwe minnelijke schuldregeling. Wij hebben de aanvraag langere tijd aangehouden, maar deze op 8 juni 2016 beëindigd omdat er geen zicht was op het einde van de lopende rechtszaken en cliënt tussentijds zelfstandig ondernemer was geworden. Kredietbank Nederland zet geen minnelijke schuldregelingen voor zelfstandig ondernemers op. Het is ons niet bekend wat het vervolg is geweest van de gemeentelijke schuldhulpverlening bij de gemeente [naam gemeente] .
[…]
Wij hebben op 4 oktober jl. contact opgenomen met de gemeente [naam gemeente] , waaruit blijkt dat er nog steeds sprake is van gemeentelijke schuldhulpverlening bij de gemeente [naam gemeente] . De gemeente had de schuldhulpverlening aangehouden i.v.m. lopende rechtszaken, maar gaf aan de gemeentelijke schuldhulpverlening alsnog op korte termijn te gaan beëindigen.
[…]

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de Gemeente veroordeelt jegens [eiser] een bedrag van € 35.000,00 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum vonnis, althans en dusdanig bedrag zoals de voorzieningenrechter in goede justitie mocht vermenen te behoren;
II. althans dat de voorzieningenrechter die beslissingen zal nemen, zoals deze in goede justitie mocht vermenen te behoren;
III. de Gemeente veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.
3.2.
De Gemeente voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan

4.1.
[eiser] heeft gesteld dat de gemeente ten onrechte bij besluit van 18 september 2014 de schuldhulpverlening aan hem heeft beëindigd. De onrechtmatigheid van dat besluit is volgens [eiser] komen vast te staan met de uitspraak van de ABRvS van 17 januari 2018. De vordering van [eiser] strekt tot het betalen van een voorschot van € 35.000,00 op de door hem geleden schade.
4.2.
De Gemeente heeft betwist dat zij aansprakelijk is voor de schade die [eiser] stelt te lijden. Volgens de Gemeente is uit onderzoek door de Kredietbank en later door de Gemeente gebleken dat er geen sprake is geweest van gemeentelijke schuldhulpverlening op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs), maar van een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de Kredietbank en [eiser] . De gemeente had hierin geen verantwoordelijkheid. De bestuursrechtelijke beëindigingsbeschikking van
18 september 2014 is volgens de Gemeente ten onrechte afgegeven. De schuldhulpverlening is beëindigd door het privaatrechtelijke besluit van de Kredietbank van 3 september 2014, aldus nog steeds de Gemeente.
4.3.
Ingevolge artikel 3 Wgs is het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente. Het college heeft ter uitvoering van die taak de Beleidsregels schuldhulpverlening gemeente Leeuwarden 2014 (hierna: de beleidsregels) vastgesteld. De feitelijke uitvoering van de schuldhulpverlening is geregeld in artikel 3, eerste lid, van de beleidsregels en wordt namens het college gedaan door de Kredietbank.
4.4.
De Wgs is op 1 juli 2012 in werking getreden. Het verzoek van [eiser] voor een schuldregeling is reeds op een eerder moment ingediend en wel op 21 december 2011. [eiser] heeft niet gemotiveerd weersproken dat hij dit verzoek rechtstreeks bij de Kredietbank heeft ingediend. Niet alleen de Gemeente, maar ook de Kredietbank stelt zich op het standpunt dat er vervolgens op 14 september 2012 een privaatrechtelijke schuldregelingsovereenkomst tot stand is gekomen tussen [eiser] en de Kredietbank. Ook dat is op zichzelf niet weersproken. [eiser] heeft hiertegen enkel aangevoerd dat de Wgs tijdens de uitvoering van de schuldregeling in werking is getreden, dat deze wet directe werking heeft en dat de schuldregeling daarmee een gemeentelijke verantwoordelijkheid is geworden. Deze enkele omstandigheid is in het licht van het gemotiveerde verweer van de Gemeente (en met haar: de Kredietbank) onvoldoende om in het kader van dit kort geding aannemelijk te achten dat het onderhavige schuldhulpverleningstraject na het inwerkingtreden van de Wgs daadwerkelijk namens en onder verantwoordelijkheid van de Gemeente is uitgevoerd of voortgezet, zoals [eiser] stelt. Bijkomende omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat dit wel het geval is geweest, zijn vooralsnog niet naar voren gebracht of aannemelijk geworden.
4.5.
De Kredietbank heeft de schuldhulp gestaakt en de privaatrechtelijke schuldregelingsovereenkomst beëindigd op 3 september 2014. Op grond van het voorgaande gaat de voorzieningenrechter er daarom voorshands van uit dat niet het besluit van de Gemeente van 18 september 2014 het einde van de schuldhulpverlening tot gevolg heeft gehad, maar het besluit van de Kredietbank om de schuldhulpverlening te staken. Het feit dat de ABRvS het besluit van 18 september 2014 heeft vernietigd, maakt dit niet anders. Met die vernietiging staat vast dat het besluit onrechtmatig jegens [eiser] was, maar niet dat dit besluit tot gevolg heeft gehad dat de schuldhulpverlening is geëindigd. De burgerlijke rechter is bij de beoordeling van een geschilpunt dat niet de geldigheid van het besluit betreft, ook niet gebonden aan de inhoudelijke overwegingen die ten grondslag liggen aan het besluit of het oordeel van de bestuursrechter over dat besluit (HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1128 en HR 5 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:1 en 12).
Indien en voor zover [eiser] schade heeft geleden als gevolg van de beëindiging van de schuldhulpverlening, is er dus vooralsnog onvoldoende grondslag om die schade toe te rekenen aan de Gemeente. De vordering zal dus worden afgewezen.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van de Gemeente tot op heden worden vastgesteld op:
- griffierecht € 626,00
- salaris voor de advocaat
€ 980,00
Totaal € 1.606,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, aan de zijde van de Gemeente tot op heden vastgesteld op € 1.606,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Los en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2018. [1]

Voetnoten

1.82.