ECLI:NL:RBNNE:2019:1807

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
C/18/191432 PR RK 19-132
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot onpartijdigheid van rechters

Op 25 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker, die momenteel verblijft in PFC De Oostvaarderskliniek te Almere. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechters van de meervoudige strafkamer die zijn strafzaak onder parketnummer 17/080010-96 behandelen. De verzoeker had op 16 april 2019 zijn wrakingsverzoek ingediend, omdat hij meende dat hij geen eerlijk proces kreeg en dat de deskundige, mevrouw Kristensen, onder ede had gelogen. De betrokken rechters, mrs. Keurentjes, Jongsma en Zwarts, hebben in e-mailberichten laten weten dat zij niet berusten in het wrakingsverzoek.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de verzoeker eerder identieke verzoeken tot het horen van getuigen en het laten plaatsvinden van een contra-expertise heeft ingediend, welke verzoeken door de meervoudige strafkamer zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de wraking in dit geval evident misbruik van het wrakingsmiddel is, aangezien de verzoeker zijn wrakingsgrond baseert op de afwijzing van zijn verzoeken, wat een procesbeslissing is die niet onbegrijpelijk is.

De rechtbank verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk en bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking. De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn geïnformeerd over deze uitspraak.

Uitspraak

BESLISSING
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Locatie Groningen
128933 / HA RK 11-30516 september 2019
Meervoudige wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C/18/191432 / PR RK 19-132
Datum beslissing: 25 april 2019
Beslissing op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[verzoeker] ,
thans verblijvende in PFC De Oostvaarderskliniek te Almere,
verzoeker, hierna [verzoeker] te noemen,
advocaat: mr. M. Lochs te Amsterdam.

1.Het procesverloop

1.1
[verzoeker] heeft op de zitting van 16 april 2019 het verzoek tot wraking ingediend van mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, en mrs. A. Jongsma en S. Zwarts, leden, van de meervoudige strafkamer die zijn strafzaak onder parketnummer 17/080010-96 behandelt. Van het verhandelde op de zitting van 16 april 2019 is een proces-verbaal opgemaakt.
1.2
Bij e-mailberichten van 16 en 17 april 2019 hebben mrs. Keurentjes, Jongsma en Zwarts kenbaar gemaakt dat zij niet in het wrakingsverzoek berusten.
1.3
De rechtbank heeft bepaald dat deze beslissing vandaag wordt uitgesproken.

2.Het standpunt van [verzoeker]

2.1
heeft naar aanleiding van het oordeel van de meervoudige strafkamer dat zijn verzoeken tot het horen van getuigen en het laten plaatsvinden van een contra-expertise worden afgewezen het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd:
“Ik krijg op deze manier geen eerlijk proces. Mevrouw Kristensen, de deskundige, kan blijkbaar liegen onder ede. Dit is een waardeloze rechtbank.”

3.Het standpunt van mrs. Keurentjes, Jongsma en Zwarts

3.1
Mrs. Keurentjes, Jongsma en Zwarts voeren aan - samengevat - dat door het afwijzen van de verzoeken van [verzoeker] geen blijk is gegeven van partijdigheid.

4.De beoordeling

4.1
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 512 Sv. Daarin is bepaald dat op verzoek van de verdachte de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden grond vormen te vrezen dat het de rechter in de gegeven omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 512 Sv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3
In strafzaken geldt voorts dat indien de wrakingskamer heeft te oordelen over een verzoek tot wraking van de zittingsrechter en zij van oordeel is dat sprake is van een verzoek dat in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven, de wrakingskamer kan bepalen dat het verzoek tot wraking van de zittingsrechter niet kan worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 512 Sv. Dat betekent dat zo een verzoek, dat blijk geeft van evident misbruik van het wrakingsmiddel, door de wrakingskamer buiten behandeling kan worden gelaten, zonder dat daartoe een zitting als bedoeld in artikel 515 Sv wordt gehouden (vgl. Hoge Raad, 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770).
4.4
De rechtbank constateert dat [verzoeker] in de hoofdzaak eerder identieke verzoeken tot het horen van getuigen dan wel het laten plaatsvinden van een contra-expertise heeft gedaan welke verzoeken door de meervoudige strafkamer, in de onderhavige samenstelling, zijn afgewezen. [verzoeker] heeft de leden van de meervoudige strafkamer daarop gewraakt omdat door de afwijzing van zijn verzoeken het recht op een eerlijk proces in het geding is, aldus [verzoeker] . Bij beslissing van 9 april 2019 van de wrakingskamer in deze rechtbank is het wrakingsverzoek van [verzoeker] afgewezen, kort gezegd, omdat de weigering van het verzoek van [verzoeker] tot het horen van getuigen een procesbeslissing is die niet onbegrijpelijk is.
4.5
De wrakingskamer is van oordeel dat er in deze zaak onder de gegeven omstandigheden sprake is van evident misbruik van het wrakingsmiddel. Hiertoe wordt overwogen dat [verzoeker] op dezelfde wrakingsgrond dezelfde rechters eerder heeft gewraakt en dit verzoek is afgewezen. Net als in die zaak wordt de stelling dat geen sprake zou zijn van een eerlijk proces louter ontleend aan het feit dat [verzoeker] zich niet kan vinden in de afwijzing van zijn verzoeken. De onderhavige wraking kan in redelijkheid dan ook niet anders worden verstaan dan als aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Het wrakingsverzoek is tegen deze achtergrond daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
4.6
Naar het oordeel van de rechtbank kan een behandeling ter zitting van het wrakingsverzoek achterwege blijven, nu een zitting is bedoeld voor een debat over de gegrondheid van het verzoek. Omdat het verzoek evenwel kennelijk niet-ontvankelijk is, is een debat over de gegrondheid van het verzoek niet aan de orde (vgl. conclusie AG in Hoge Raad, 18 december 1998, ECLI:NL:PHR:1998:AD2977).

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
bepaalt dat de hoofdzaak (bekend onder parketnummer 17/080010-96) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [verzoeker] , mrs. Keurentjes, Jongsma en Zwarts en de officier van justitie.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.J. Duinkerken, voorzitter, en mrs. P.G. Wijtsma en L. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2019.
C593