ECLI:NL:RBNNE:2019:2074

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3939
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten bewindvoering door de Groningse Kredietbank als voorliggende voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Eiser, die onder bewind was gesteld vanwege problematische schulden, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand om de kosten van zijn bewindvoerder te dekken. De gemeente Groningen, als verweerder, had deze aanvraag afgewezen, stellende dat de Groningse Kredietbank (GKB) als een passende en toereikende voorliggende voorziening kon worden gezien, aangezien deze kosteloze bewindvoering aanbiedt. Eiser was van mening dat de GKB niet voldeed aan zijn behoeften en dat de kantonrechter zijn voorkeur voor zijn huidige bewindvoerder diende te respecteren.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen recht op bijzondere bijstand bestond, omdat de GKB een kosteloze en adequate voorziening bood. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aan te tonen dat de GKB niet voldeed aan zijn behoeften, wat hij niet had gedaan. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiser dat de beslissing van de kantonrechter over de benoeming van de bewindvoerder niet ter discussie gesteld kon worden door de gemeente. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de rol van voorliggende voorzieningen in het bestuursrecht en de verplichting van aanvragers om aan te tonen dat deze voorzieningen niet toereikend zijn. De rechtbank bevestigde dat de gemeente niet verplicht was om bijzondere bijstand toe te kennen voor kosten die al door een voorliggende voorziening gedekt werden. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/3939

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Bou-Asrar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. I. M. Zandberg).

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen.
Bij besluit van 5 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2019. Namens eiser is
mr. H.L. Thiescheffer verschenen, die voor zijn gemachtigde waarnam. Tevens was de bewindvoerder van eiser aanwezig, R. [naam bewindvoerder] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en K. Polman.

Overwegingen

1. Bij beschikking van de kantonrechter van 20 juni 2018 is eiser onder bewind gesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden en is R. [naam bewindvoerder] t.h.o.d.n. [handelsnaam] [naam bewindvoerder] tot zijn bewindvoerder benoemd. Op 16 juli 2018 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van bewindvoering.
2. Bij besluit van 1 augustus 2018 heeft verweerder bepaald dat eiser geen bijzondere bijstand krijgt omdat door het ontbreken van inkomensgegevens het recht niet kan worden vastgesteld.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat het besluit van 1 augustus 2018 wordt herzien en dat eiser met inachtneming van de Beleidsregels bijzondere bijstand beschermingsbewind van de gemeente Groningen (Beleidsregels) geen bijzondere bijstand krijgt omdat beschermingsbewind bij de gemeente Groningen, afdeling Groningse Kredietbank (GKB), als een passende en toereikende voorliggende voorziening kan worden gezien. Hieraan zijn voor eiser op grond van zijn huidige inkomen geen kosten verbonden. Volgens verweerder is niet gebleken dat toepassing van de Beleidsregels in eisers geval leidt tot ernstige onbillijkheid of onredelijkheid en is er ook geen sprake van zeer dringende redenen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat het aan eiser is om aan te tonen dat bewindvoering door de GKB voor hem niet toereikend en passend is en dat hij daarin niet is geslaagd. Verder heeft de kantonrechter in zijn beschikking de noodzaak van onderbewindstelling vastgesteld, maar niet gezegd dat alleen [naam bewindvoerder] eisers bewindvoerder mag zijn. Omdat de GKB de bewindvoering kosteloos voor eiser kan doen, heeft eiser volgens verweerder gewichtige redenen om de kantonrechter te verzoeken [naam bewindvoerder] als zijn bewindvoerder te ontslaan en de GKB als zijn bewindvoerder te benoemen. Verweerder geeft voorts aan dat eiser niet in zijn keuzevrijheid wordt beperkt omdat hij er nog steeds voor kan kiezen om bij zijn huidige bewindvoerder te blijven. De kosten die dit met zich meebrengt moet eiser dan wel zelf betalen.
5. Eiser brengt naar voren dat bewindvoering door de GKB niet kan gelden als een toereikende en passende voorliggende voorziening. Eiser geeft hierbij aan dat hij zijn voorkeur heeft gegeven aan [naam bewindvoerder] en dat de kantonrechter deze voorkeur op grond van artikel 1:434 (435), derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) in beginsel dient te volgen. Volgens eiser is de beslissing van de kantonrechter ter zake van de persoon van de beschermingsbewindvoerder maatgevend en staat het verweerder niet vrij om deze beslissing ter discussie te stellen.
De enkele omstandigheid dat de bewindvoering door de GKB kosteloos zou zijn, maakt volgens eiser niet dat sprake is van een gewichtige reden om op grond van artikel 1:448, tweede (derde) lid, van het BW [naam bewindvoerder] als bewindvoerder te ontslaan.
Overigens voert eiser aan dat de bewindvoering door de GKB wordt voldaan uit de algemene middelen en dus niet kosteloos is. Eiser stelt met een beroep op artikel 25i van de Mededingingswet (Mw) dat verweerder ten minste de integrale kosten in rekening dient te brengen en dat de Beleidsregels hiermee in strijd zijn.
Ter zake het standpunt van verweerder dat eiser niet wordt belemmerd in de keuze van de persoon van de bewindvoerder, brengt eiser naar voren dat hij voor het kunnen betalen van zijn bewindvoerder afhankelijk is van het toekennen van bijzondere bijstand.
Volgens eiser maakt verweerder zich voorts schuldig aan détournement de pouvoir.
Eiser is tevens van mening dat verweerder handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Eiser geeft hierbij aan dat verweerder thans een nieuwe koers vaart door overeenkomsten aan bewindvoerders aan te bieden waarin een langere periode wordt aangehouden voor het beëindigen van beschermingsbewind en het benoemen van de GKB als bewindvoerder.
Tot slot stelt eiser dat verweerder gehouden was de kosten van rechtsbijstand te vergoeden omdat hangende het bezwaar het primaire besluit van 1 augustus 2018 is herzien.
6. Ingevolge artikel 1:432, eerste lid, van het BW kan instelling van het bewind worden verzocht door onder andere de rechthebbende.
Ingevolge artikel 1:435, derde lid, van het BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
Ingevolge artikel 1:448, derde lid, van het BW wordt het ontslag de bewindvoerder verleend hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van de medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
Ingevolge artikel 25i, eerste lid, van de Mw brengt een bestuursorgaan dat economische activiteiten verricht, de afnemers van een product of dienst ten minste de integrale kosten van dat product of die dienst in rekening.
Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder e, van de Participatiewet (Pw) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder voorliggende voorziening: elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Pw bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Pw kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Pw heeft de alleenstaande of het gezin onverminderd paragraaf 2.2, recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Volgens artikel 2 van de op 1 maart 2018 in werking getreden Beleidsregels wordt voor de kosten van beschermingsbewind geen bijzondere bijstand verstrekt. Kosten van beschermingsbewind worden uitsluitend vergoed in de in artikel 4 tot en met 7 bedoelde gevallen.
Volgens artikel 7 van de Beleidsregels (hardheidsclausule) kan het college in zeer bijzondere gevallen, al dan niet tijdelijk, bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind verstrekken indien toepassing van deze beleidsregels leidt tot ernstige onbillijkheid of onredelijkheid.
Voor belanghebbenden aan wie reeds bijzondere bijstand voor de kosten van een bewindvoerder was toegekend, of die vóór 1 maart 2018 een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind hadden ingediend, is in artikel 8 van de Beleidsregels een overgangsregeling getroffen.
Volgens de algemene toelichting bij de Beleidsregels verleent de gemeente de dienst beschermingsbewind. De gemeente brengt bij inwoners met een inkomen dat niet hoger is dan 120 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm zonder in aanmerking te nemen vermogen geen kosten in rekening voor de dienst beschermingsbewind. Het beleid ten aanzien van aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind is hierop afgestemd.
Volgens de toelichting bij artikel 2 van de Beleidsregels is de hoofdregel is dat geen bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind wordt verstrekt. De reden hiervoor is dat de gemeente Groningen deze dienst “gratis” verleent. Dat wordt gezien als een passende en toereikende voorliggende voorziening omdat de doelgroep overeenkomt met de doelgroep van het draagkrachtbeleid in dezen.
7. De rechtbank stelt vast dat volgens het door verweerder per 1 maart 2018 gehanteerde beleid en de daarbij gegeven toelichting, zoals hierboven weergegeven, geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van beschermingsbewind omdat (de GKB via) de gemeente Groningen deze voorziening kosteloos verstrekt en dit als een passende en toereikende voorliggende voorziening wordt gezien.
8. De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft in de uitspraak van 22 januari 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:279 geoordeeld dat ‘kosteloze’ bewindvoering door de GKB via de gemeente Groningen op zich een gelijkwaardig alternatief kan zijn voor bewindvoering door de bewindvoerder die eerder door de kantonrechter is benoemd. Daarbij geldt dat het de kantonrechter is die in het kader van zijn bevoegdheid tot onderbewindstelling, zoals geregeld in artikel 1:431 en verder van het BW en met afweging van de individuele omstandigheden van de belanghebbende, de noodzaak tot onderbewindstelling beoordeelt en vaststelt. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat verweerder is gebonden aan de beschikking van de kantonrechter en dat de noodzaak tot onderbewindstelling voor verweerder uitgangspunt dient te zijn (vergelijk de uitspraak van 18 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2483). Daarnaast dient in het kader van de PW de noodzaak tot financiële belangenbehartiging in de vorm van onderbewindstelling voor betrokkene uitgangspunt te zijn indien een beschikking tot onderbewindstelling is gegeven.
9. In overeenstemming hiermee heeft verweerder bij de beoordeling van eisers recht op bijzondere bijstand de noodzaak tot onderbewindstelling van eiser die volgt uit de beschikking van de kantonrechter als uitgangspunt genomen. Hiermee is echter niet gegeven dat verweerder op grond van deze beschikking van de kantonrechter ook gehouden was voor de kosten van de daarbij benoemde bewindvoerder bijzondere bijstand toe te kennen. De rechtbank wijst in dit verband op het oordeel in de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 22 januari 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:279, dat het feit dat de kantonrechter van deze rechtbank onderbewindstelling voor betrokkene noodzakelijk heeft geacht en daarbij een bewindvoerder heeft benoemd, niet maakt dat bewindvoering door de GKB niet als een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening kan worden aangemerkt voor betrokkene. Dat volgens het door verweerder gehanteerde beleid, zoals neergelegd in artikel 2 van de Beleidsregels, voor de kosten van beschermingsbewind geen bijzondere bijstand wordt verstrekt, acht de rechtbank niet kennelijk onredelijk. Het standpunt van verweerder dat de omstandigheid dat door de kantonrechter een bewindvoerder is benoemd niet maakt dat op een later moment de GKB niet als bewindvoerder kan worden benoemd, is navolgbaar. Ook heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank in voormelde uitspraak het standpunt van verweerder navolgbaar geacht dat op grond van artikel 15, eerste lid, van de PW aan betrokkene geen bijzondere bijstand toegekend hoeft te worden voor de kosten van bewindvoering, indien de voorliggende voorziening, in dit geval kosteloze bewindvoering door de GBK, gezien haar aard en doel, toereikend en passend is. In hetgeen eiser ter onderbouwing van het onderhavige beroep naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank wijst er in dit verband op dat eiser zijn stelling met een beroep op artikel 25i van de Mw dat verweerder de kosten van bewindvoering door de GKB in rekening dient te brengen en dat de Beleidsregels hiermee in strijd zijn ter zitting heeft laten vallen.
10. Zoals deze rechtbank heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:224, ligt het volgens vaste rechtspraak van de CRvB op de weg van de aanvrager van bijzondere bijstand om aannemelijk te maken dat een voorliggende voorziening niet passend of toereikend is. In het onderhavige geval is het dus aan eiser om aannemelijk te maken dat bewindvoering door de GKB voor hem niet passend of toereikend is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Hierbij overweegt de rechtbank dat bijzondere bijstand niet bedoeld is om een betrokkene in staat te stellen gebruik te maken van de diensten van de externe bewindvoerder van zijn keuze, door de kosten daarvan te vergoeden, terwijl er een voor hem kosteloos en toereikend te achten alternatief beschikbaar is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat ook indien hij zijn huidige bewindvoerder niet (meer) kan betalen geen sprake zou zijn van een gewichtige reden voor diens ontslag. Eisers betoog dat sprake is van détournement de pouvoir kan de rechtbank niet volgen. Eisers stelling dat verweerder in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel door thans een nieuwe koers te varen door overeenkomsten aan bewindvoerders aan te bieden waarin een langere periode wordt aangehouden voor het beëindigen van beschermingsbewind en het benoemen van de GKB als bewindvoerder verwerpt de rechtbank eveneens. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat verweerder voor belanghebbenden die - anders dan eiser - bij de inwerkingtreding van de Beleidsregels per 1 maart 2018 reeds in aanmerking kwamen voor bijzondere bijstand voor de kosten van een bewindvoerder, of die vóór 1 maart 2018 een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind hadden ingediend, een overgangsregeling heeft getroffen. Op grond van deze regeling was voor deze groep belanghebbenden vanaf 1 maart 2018 voortzetting van de bijzondere bijstand gedurende enige tijd mogelijk. Hierbij gold als voorwaarde dat de betrokken bewindvoerder door ondertekening van de daartoe door de gemeente Groningen opgestelde overeenkomst er blijk van gaf in te stemmen met de daarvoor geldende afspraken. Nu eiser niet behoort tot voormelde groep, is deze overgangsregeling niet op hem van toepassing. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien dat verweerder hiermee blijk heeft gegeven van willekeur dan wel van het maken van een ongerechtvaardigd onderscheid.
11. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 15, eerste lid, van de PW aan toekenning van de gevraagde bijzondere bijstand in de weg staat. Gesteld noch gebleken is dat eiser op grond van de aanwezigheid van een dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW niettemin voor de gevraagde bijzondere bijstand in aanmerking zou moeten worden gebracht.
12. De rechtbank verwerpt ook eisers stelling dat verweerder gehouden was de kosten van rechtsbijstand te vergoeden omdat hangende het bezwaar het primaire besluit van 1 augustus 2018 is herzien. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat, zoals is overwogen in de uitspraak van de CRvB van 30 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3416, waarnaar verweerder in het verweerschrift heeft verwezen, op grond van artikel 7:15, in samenhang bezien met artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, slechts vergoeding aan de orde is voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Volgens vaste rechtspraak is van het herroepen van een bestreden besluit slechts sprake indien het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde of geweigerde rechtsgevolg. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan in het onderhavige geval geen sprake is, nu beide primaire besluiten strekken tot afwijzing van de aanvraag.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage-van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. P.A. Schoenmakers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.