ECLI:NL:RBNNE:2019:2245
Rechtbank Noord-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak met connexiteit aan eerdere beroepen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 14 mei 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die in beroep was gegaan tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 26 februari 2018, dat op 28 september 2018 ongegrond was verklaard. Tevens had verzoeker beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op een herzieningsverzoek. Tijdens de zitting op 10 januari 2019 is het verzoek om een voorlopige voorziening aangehouden, waarbij de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek connex was aan de eerder ingediende beroepen.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek connex was aan de beroepen geregistreerd onder 18/2900 en 18/3375, en dat deze beroepen op 1 april 2019 ter zitting zijn behandeld. De rechtbank heeft op 8 mei 2019 uitspraak gedaan op deze beroepen, waarbij het beroep onder 18/2900 ongegrond werd verklaard en het beroep onder 18/3375 niet-ontvankelijk werd verklaard.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen, en heeft het verzoek afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.