ECLI:NL:RBNNE:2019:2784

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
C18/192181 KG ZA 19-113
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • J. Wichers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van grond door ProRail in verband met verkrijgende verjaring door gedaagde

In een kort geding heeft ProRail B.V. de ontruiming gevorderd van een strook grond die zij nodig heeft voor de verdubbeling van de spoorwegverbinding tussen Hoogkerk en Zuidhorn. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat voldoende aannemelijk is geworden dat de gedaagde, [A] c.s., door verkrijgende verjaring de eigendom van de strook grond heeft verkregen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de gedaagde om over zijn eigendom te kunnen blijven beschikken zwaarder weegt dan de door ProRail gestelde financiële en maatschappelijke belangen. De zaak is behandeld op 13 juni 2019, en het vonnis is op 27 juni 2019 gewezen. ProRail had aangevoerd dat de strook grond noodzakelijk was voor de uitvoering van een project en dat vertraging aanzienlijke kosten met zich zou meebrengen. De rechtbank oordeelde echter dat de gedaagde voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij de strook grond te goeder trouw in bezit had genomen en dat hij deze al lange tijd in gebruik had. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering van ProRail niet toewijsbaar was, en veroordeelde ProRail in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/192181 / KG ZA 19-113
Vonnis in kort geding van 27 juni 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRORAIL B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaten mrs. M.P.C. [A] en H.X. Botter te Breda,
tegen

1.[naam gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats]
2.
[naam gedaagde sub 2],
wonende te Den Horn,
gedaagden,
advocaat mr. J.T. Fuller te Zwolle.
Partijen zullen hierna ProRail en [A] c.s. (mannelijk enkelvoud) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de producties 1 tot en met 9,
  • de door [A] bij fax in het geding gebrachte producties 1 tot en met 4,
  • de mondelinge behandeling op 13 juni 2019,
  • de zittingsaantekeningen van mrs. [A] en Botter,
  • de zittingsaantekeningen van mr. Fuller.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is de zaak in verband met het beproeven van een minnelijke schikking enige tijd aangehouden. Na het daartoe strekkende schriftelijke verzoek van mr. Botter van 18 juni 2019 is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de Spoorwegwet en op basis van een aanwijzing van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat is ProRail concessiehouder voor het beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur in Nederland.
2.2.
ProRail is eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente [naam] , sectie [Letter] , nummer 830 (hierna perceel 830). Op het perceel is een deel van de spoorwegverbinding tussen Leeuwarden en Groningen gelegen.
2.3.
Perceel 830 grenst aan het perceel kadastraal bekend gemeente [naam] , sectie [Letter] , nummer 624 (hierna perceel 624) dat op 17 december 1993 door [A] c.s. in eigendom is verkregen en waarop zijn woning staat.
2.4.
Na aankoop heeft [A] c.s. perceel 624 en een tot perceel 830 behorende strook grond met een oppervlakte van circa 82 m2 in gebruik genomen (hierna: de strook grond). Visueel gezien maakt deze parallel langs de spoorweg gelegen strook grond deel uit van het erf van circa 1.000 m2 dat rond de woning van [A] c.s. is gelegen. De strook grond is door een uit gaas en houten palen opgetrokken hekwerk betrokken bij perceel 624 en afgescheiden van het resterende deel van perceel 830.
2.5.
ProRail is opgedragen een verdubbeling van de spoorverbinding tussen Zuidhorn en Hoogkerk te realiseren. Ter hoogte van het perceel van [A] c.s. dient een overgang te worden gerealiseerd. Diverse voor realisatie van dit project benodigde publiekrechtelijke besluiten, waaronder het tracébesluit, zijn inmiddels onherroepelijk geworden.
2.6.
Vanaf 2014 heeft ProRail met [A] c.s. overleg gevoerd over realisatie van voornoemd project en zijn later onderhandelingen gevoerd over de aankoop van perceel 624. De onderhandelingen hebben niet geresulteerd in een koopovereenkomst.
2.7.
Bij brief van 4 januari 2019 heeft ProRail de Minister verzocht te bevorderen dat een Koninklijk Besluit als bedoeld in artikel 72a van de Onteigeningswet (hierna Ow) wordt genomen strekkende tot onteigening van perceel 624. Het ontwerpbesluit heeft ter inzage gelegen. Overeenkomstig artikel 3:13 Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het ontwerpbesluit voorafgaand aan deze terinzagelegging toegezonden aan [A] c.s..
2.8.
Medio maart 2019 heeft [A] c.s. aan ProRail kenbaar gemaakt dat hij door verjaring de eigendom van de strook grond heeft verkregen.
2.9.
Bij verzoekschrift van 21 mei 2019 heeft ProRail deze rechtbank verzocht een vervroegde opneming door een deskundige te bevelen van het te onteigenen perceel 624. ProRail heeft in genoemd verzoekschrift aangekondigd - voor het geval een minnelijke regeling uitblijft - bij dagvaarding vervroegde onteigening van het perceel te zullen vorderen.
2.10.
Met het oog op door aannemersbedrijf BAM vanaf juni 2019 uit te voeren werkzaamheden heeft ProRail [A] c.s. aangemaand en gesommeerd de strook grond te ontruimen. Aan dit verzoek heeft [A] c.s. geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
ProRail vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Primair
I. [A] c.s. te veroordelen om de strook grond uiterlijk binnen twee dagen na het in deze te wijzen vonnis, althans uiterlijk op een in goede justitie te bepalen datum, volledig en ontruimd aan ProRail op te leveren, alsmede ontruimd te houden, zodat ProRail volledig vrij over de strook grond zal kunnen beschikken;
II. [A] c.s. te veroordelen om aan ProRail te voldoen een direct opeisbare dwangsom van € 2.500,00 (zegge vijfentwintighonderd euro), althans een in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [A] c.s. nalaat om te voldoen aan het gevorderde onder I;
III. [A] c.s. te veroordelen om, indien hij niet vrijwillig voldoet aan het gevorderde onder I. en ProRail de ontruiming met inschakeling van een gerechtsdeurwaarder zelf bewerkstelligt, aan ProRail de kosten van ontruiming te voldoen op vertoning van en conform de specificatie van die kosten in het proces-verbaal van ontruiming;
IV. [A] c.s. te veroordelen in de kosten van het geding, onder bepaling dat [A] c.s. de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over deze kosten verschuldigd zal zijn wanneer hij deze kosten niet binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis zal hebben voldaan;
V. [A] c.s. te veroordelen in de nakosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, na betekening te vermeerderen met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het in deze te wijzen vonnis, onder bepaling dat [A] c.s. de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over deze kosten verschuldigd zal zijn wanneer hij deze kosten niet binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis zal hebben voldaan;
Subsidiair
VI. [A] c.s. te veroordelen de strook grond uiterlijk binnen twee dagen na het in dezen te wijzen vonnis, althans uiterlijk op een in goede justitie te bepalen datum, volledig en ontruimd aan ProRail op te leveren, alsmede ontruimd te houden, zodat ProRail volledig vrij over de strook grond zal kunnen beschikken, zo nodig ander de voorwaarde dat ProRail aan [A] c.s. een redelijke en door een taxateur te bepalen vergoeding zal betalen voor het gebruik van de strook grond tot aan het moment van onteigening, als op een later moment onherroepelijk komt vast te staan dat [A] c.s. door verjaring eigenaar is geworden van de strook grond;
VII. [A] c.s. te veroordelen om aan ProRail te voldoen een direct opeisbare dwangsom
van € 2.500,00 (zegge: vijfentwintighonderd euro), althans een in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [A] c.s. nalaat om te voldoen aan het gevorderde onder I (rechtbank: kennelijk is hier VI bedoeld);
VIII. [A] c.s. te veroordelen om, indien hij niet vrijwillig voldoet aan het gevorderde onder I (rechtbank: kennelijk is hier VI bedoeld) en ProRail de ontruiming met inschakeling van een gerechtsdeurwaarder zelf bewerkstelligt, aan ProRail de kosten van ontruiming te voldoen op vertoning van en conform de specificatie van die kosten in het proces-verbaal van ontruiming;
IX. [A] c.s. te veroordelen in de kosten van het geding, onder bepaling dat [A] c.s. de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over deze kosten verschuldigd zal zijn wanneer hij deze kosten niet binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis zal hebben voldaan;
X. [A] c.s. te veroordelen in de nakosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, na betekening te vermeerderen met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het in deze te wijzen vonnis, onder bepaling dat [A] c.s. de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over deze kosten verschuldigd zal zijn wanneer hij deze kosten niet binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis zal hebben voldaan.
3.2.
ProRail heeft het volgende aan het gevorderde ten grondslag gelegd:
3.2.1.
De strook grond van circa 82 m2 die [A] c.s. in gebruik heeft genomen maakt deel uit van perceel 830. Dit perceel is eigendom van ProRail. [A] c.s. dient het gebruik ervan te staken en het perceel te ontruimen. ProRail heeft de grond op zeer korte termijn nodig om over te kunnen gaan tot de verdubbeling van het spoor gelegen tussen Zuidhorn en Hoogkerk. Zij heeft aannemer BAM opdracht verstrekt daartoe noodzakelijke werkzaamheden uit te voeren. BAM is voornemens de uitvoering van het werk op of omstreeks 1 juli 2019 ter hand te nemen. Vertraging in de uitvoering zal naar schatting al snel € 500.000,00 per maand extra kosten met zich brengen. Het spoedeisend belang bij het gevorderde is daarmee gegeven.
3.2.2.
ProRail betwist dat [A] c.s. door verkrijgende verjaring eigenaar van de strook grond is geworden. Voor een beroep op verkrijgende verjaring ex artikel 3:99 BW is vereist dat hij de strook grond te goeder trouw in bezit heeft genomen. Gelet op het bepaalde in artikel 3:23 BW kan van goede trouw geen sprake zijn. Op basis van de kadastrale gegevens kon worden vastgesteld dat de grond deel uitmaakt van perceel 830. Gezien de beschikbare gegevens uit het openbare register bestond er voor [A] c.s. geen aanleiding te veronderstellen dat hij eigenaar van de strook grond was. ProRail betwist voorts dat [A] c.s. de strook grond gedurende een periode van tenminste 10 jaar in bezit heeft gehad. Van bezitsdaden is niet gebleken. Het enkele ter afscheiding van de strook grond aanwezige uit gaas en palen opgetrokken hek is onvoldoende om ondubbelzinnig bezit aan te kunnen nemen. Van inbezitneming - zo volgt uit jurisprudentie van onder meer het gerechtshof te Den Bosch van 1 september 2015 en 21 april 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:3422 en ECLI:NL:GHSHE:2015:1487) - kan niet snel sprake zijn gezien de positie van ProRail en haar omvangrijke grondportefeuille. Het is voor ProRail ondoenlijk zicht te houden op al haar eigendommen.
3.2.3.
[A] c.s. heeft evenmin aangetoond dat hij de strook grond gedurende een periode van tenminste 20 jaar in bezit heeft gehad, hetgeen in de omstandigheden van dit geval is vereist wil zijn beroep op de verkrijgende verjaring die is gekoppeld aan de verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit ex artikel 3:105 juncto 3:306 BW kunnen slagen.
3.2.4.
Indien de voorzieningenrechter tot het oordeel komt dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de bodemrechter zal oordelen dat [A] c.s. door verjaring eigenaar is geworden van de strook grond, dan dient de gevorderde ontruiming op grond van een belangenafweging te worden toegewezen. Als gevolg van een onteigeningsbesluit zal perceel 624 aan ProRail worden toegedeeld. ProRail verwacht dat het daartoe strekkende Koninklijk Besluit medio oktober 2019 zal worden genomen en dat het tot onteigening strekkende vonnis in december 2019 zal worden gewezen. ProRail heeft de Kroon verzocht, althans zal dat op korte termijn doen, een tweede onteigeningsbesluit te nemen met betrekking tot de strook grond van 82 m2 die deel uitmaakt van het kadastrale perceel 830. Het ligt in de rede dat de eigendom van deze grond aan ProRail zal worden toegedeeld. ProRail heeft een zwaar wegend belang om reeds nu over de grond te kunnen beschikken. Op de strook grond dient een voor de aanleg van de spoorlijn noodzakelijk talud te worden geplaatst en de grond zal worden gebruikt voor de aanleg van leidingen en kabels. Indien de aannemer niet op korte termijn over de grond kan beschikken zijn kostbare alternatieve maatregelen noodzakelijk. In dat geval zal een damwand moeten worden geplaatst. De kosten daarvan belopen circa € 350.000. Het maatschappelijk belang en het belang van ProRail om spoedig de spoorverdubbeling te realiseren die een betere openbaar vervoersverbinding tot stand zal brengen wegen aanmerkelijk zwaarder dan het verwaarloosbare belang van [A] c.s. om tot het moment van onteigenen nog over de strook grond van 82 m2 te kunnen blijven beschikken. Het betreft een strook grond die louter als overwoekerd grasland dient. Door vertraging van de werkzaamheden zal de schade aan de zijde van ProRail omvangrijk zijn en de overlast voor het treinverkeer langer duren. De primair gevorderde ontruiming dient derhalve te worden toegewezen.
3.2.5.
Subsidiair heeft ProRail aan de gevorderde ontruiming een door haar aan [A] c.s. te betalen gebruiksvergoeding gekoppeld. ProRail is bereid aan [A] c.s. een redelijke vergoeding te betalen indien in een bodemprocedure vast komt te staan dat [A] c.s. door verjaring de eigendom van de strook grond heeft verkregen.
3.3.
[A] c.s. heeft het volgende verweer gevoerd.
3.3.1.
[A] c.s. betwist het spoedeisend belang bij het gevorderde. Het Koninklijk Besluit dat vereist is om de onteigeningsprocedure met betrekking tot perceel 624 aanhangig te maken wordt pas in oktober 2019 verwacht. Ten aanzien van de strook grond die kadastraal deel uitmaakt van perceel 830 zal een separate procedure aanhangig moeten worden gemaakt.
3.3.2.
[A] c.s. concludeert tot afwijzing van de gevorderde ontruiming van de strook grond waarvan hij de eigendom heeft verkregen.
[A] c.s. beroept zich primair op verkrijgende verjaring ex artikel 3:99 BW. [A] c.s. heeft de ter discussie staande strook grond gedurende tenminste 10 jaar in bezit. [A] c.s. heeft perceel 624 op 17 december 1993 in eigendom verkregen. Op dat moment is de, naar recent is gebleken kadastraal tot perceel 830 behorende strook grond met een oppervlakte van circa 82 m2, door hem te goeder trouw in gebruik en daarmee in bezit genomen. Ten tijde van de eigendomsverkrijging op 17 december 1993, maakte visueel gezien de strook grond al deel uit van het erf dat rond de woning van [A] c.s. ligt. Dat is ook niet in de loop der tijd veranderd. [A] c.s. is er altijd vanuit gegaan dat de strook niet alleen visueel tot zijn erf behoorde maar ook juridisch. De strook grond is via een uit gaas en palen opgetrokken hekwerk afgescheiden van het resterende deel van perceel 830. Dat is al vanaf 1951 het geval. Uit het overgelegde fotomateriaal (waaronder een foto genomen in 1975) volgt dat de feitelijke situatie vanaf 1975 ongewijzigd is gebleven. Bij aankoop in 1993 was het erf rond de woning afgescheiden door een hekwerk bestaande uit betonnen palen. Deze palen zijn ook nu nog aanwezig en zichtbaar op de overgelegde foto’s. [A] c.s. heeft de strook grond onderhouden en gebruikt voor het weiden van schapen. De omstandigheid dat [A] c.s. een groter perceel in gebruik heeft genomen dan waartoe hij blijkens kadastrale registratie gerechtigd was staat, gezien het betrekkelijk geringe verschil in oppervlakte, 1.082 m2 in plaats van 1.000 m2, niet aan goede trouw in de weg.
3.3.3.
Subsidiair beroept [A] c.s. zich op verkrijgende verjaring ex artikel 3:105 BW. Het bezit van de strook grond door [A] c.s. is (in ieder geval) aangevangen in 1993 toen hij de eigendom van perceel 624 verkreeg en de strook grond kadastraal behorende bij perceel 830 in bezit nam. Het bezit heeft tenminste 20 jaar voortgeduurd.
3.3.4.
Met het beroep op een belangenafweging tracht ProRail vooruit te lopen op de uitkomst van een onteigeningsprocedure. Zij stelt dat haar (financiële) belang en het algemeen belang om op korte termijn uitvoering aan de werkzaamheden te kunnen geven zwaarder weegt dan het belang van [A] c.s. om over zijn eigendom te kunnen beschikken. Daarmee tracht ProRail de in de Onteigeningswet vastgelegde regels en waarborgen te omzeilen. De schade die ProRail stelt door vertraging te leiden indien de gevorderde ontruiming wordt afgewezen is het gevolg van haar eigen handelen. Zij is verplichtingen jegens derden aangegaan terwijl zij niet over de grond beschikt die voor de uitvoering van het aan aannemers opgedragen werk is vereist.
3.3.5.
De Onteigeningswet voorziet in een volledige vergoeding van kosten (voor zover deze de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan). De door [A] c.s. in het kader van deze procedure gemaakte kosten zijn het gevolg van een fout die ProRail in het onteigeningstraject heeft gemaakt. De kosten dienen om die reden niet voor zijn rekening te blijven. Op basis van de redelijkheid en billijkheid verzoekt [A] c.s. ProRail te veroordelen in de daadwerkelijk gemaakte kosten, aan zijn zijde begroot op € 7.500,00.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het spoedeisend belang bij het gevorderde genoegzaam gegeven. ProRail heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de te realiseren verdubbeling van de spoorwegverbinding tussen Hoogkerk en Zuidhorn vertraging zal oplopen en dat zij met aanzienlijke kosten zal worden geconfronteerd indien [A] c.s. niet op zeer korte termijn tot ontruiming van de strook grond overgaat.
Toetsingskader
4.2.
Vooropgesteld wordt dat in een zaak als onderhavige, waarin ontruiming van een strook grond wordt gevorderd omdat gedaagde daarvan zonder recht of titel gebruik maakt, in kort geding alleen toewijsbaar is als met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat de gedaagde van de strook grond zonder recht of titel gebruik maakt, terwijl niet van de eisende partij kan worden gevergd dat hij/zij de beslissing van de bodemrechter afwacht. In dat geval kan, vooruitlopend op de verwachte uitkomst van de (eventuele) bodemprocedure, op de voet van artikel 254 Rv de gevraagde voorziening worden getroffen.
Verjaring
4.3.
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of [A] c.s. door verjaring eigenaar van de strook grond is geworden. Op grond van artikel 3:99 BW kan de bezitter van een onroerende zaak de eigendom ervan verkrijgen door verloop van 10 jaren indien hij de zaak te goeder trouw onafgebroken in bezit heeft gehad. Voorts kan een bezitter, wanneer de termijn voor de bevrijdende verjaring van de rechtsvordering van de oorspronkelijke eigenaar tot beëindiging van het bezit, is voltooid, eigenaar van de onroerende zaak worden krachtens artikel 3:105 BW. Goede trouw is in dat geval niet vereist. Artikel 3:107 BW omschrijft bezit als het houden van een goed voor zichzelf, dat wil zeggen het uitoefenen van de feitelijke macht over een goed met de pretentie rechthebbende te zijn. Artikel 3:108 BW bepaalt dat de vraag of iemand een goed voor zichzelf houdt, wordt beoordeeld naar verkeersopvatting, met inachtneming van de wettelijke regels en overigens op grond van uiterlijke feiten. Artikel 3:112 BW bepaalt dat bezit kan worden verkregen onder meer door inbezitneming en door overdracht. Artikel 3:113 BW bepaalt dat een goed in bezit wordt genomen door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen. Wanneer daarvan sprake is wordt wederom door de verkeersopvatting bepaald (artikel 3:108 BW). Wanneer een goed in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor een inbezitneming onvoldoende, aldus het tweede lid van artikel 3:113 BW. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat de inbezitneming van een goed waarvan een ander reeds bezitter is, slechts kan bestaan in een zodanige machtsuitoefening dat naar verkeersopvatting de oorspronkelijke bezitter niet meer als zodanig kan gelden.
4.4.
Als vaststaand moet worden aangenomen dat de betwiste strook kadastraal deel uitmaakt van perceel 830, welk perceel blijkens de kadastrale registratie eigendom is van ProRail. [A] c.s. heeft aangevoerd dat hij de strook grond vanaf december 1993 tot heden te goeder trouw in bezit heeft gehad en dat hij na verloop van 10 jaar door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden, althans dat door verloop van 20 jaar na aanvang van dit bezit de rechtsvorderingen strekkende tot beëindiging van het bezit van de strook, zijn verjaard. Het ligt op de weg van [A] c.s. aannemelijk te maken dat dit door hem gevoerde verweer in een bodemprocedure zal slagen.
4.5.
Uit de door [A] c.s. overgelegde producties en de tijdens de mondelinge behandeling verstrekte niet gemotiveerd weersproken toelichting daarop volgt voorshands dat de bewuste strook grond medio 1975 reeds bij het erf rondom de woning die thans eigendom is van [A] c.s. was betrokken. Ter onderbouwing van die stelling heeft [A] c.s. gewezen op de betonnen palen die langs de erfafscheiding zijn geplaatst en die zichtbaar zijn op de foto uit 1975 en op de foto’s van de situatie zoals deze thans is. Visueel gezien maakt de strook grond deel uit van het erf rondom de woning van [A] c.s.. [A] c.s. heeft onweerspoken aangevoerd dat hij de grond en de niet onderbroken afrastering na levering van de woning aan hem, net als zijn rechtsvoorganger, heeft onderhouden en dat hij de grond heeft gebruikt voor het weiden van schapen. Uit het overgelegde fotomateriaal en de toelichting van [A] c.s. volgt dat hij de strook grond op een naar buiten toe kenbare wijze in bezit heeft genomen. Ook voor een grootgrondbezitter als ProRail moet het gezien de feitelijke situatie voldoende duidelijk zijn geweest dat [A] c.s. de strook grond voor zichzelf heeft gehouden. In het licht van het voorgaande acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat een bodemrechter zal oordelen dat [A] c.s. de strook grond bij aankoop van zijn woning medio december 1993 in bezit heeft verkregen. Aldus is reeds medio december 2013 sprake van een onafgebroken bezit van Hendricks c.s. over een periode van twintig jaar. Nu redengevende feiten of omstandigheden die een andere conclusie rechtvaardigen niet zijn gesteld, is voldoende aannemelijk dat het beroep van [A] c.s. op een verkrijging van de strook grond door verjaring op basis van artikel 3:105 BW in een bodemprocedure zal slagen.
Het voorgaande betekent overigens ook dat sprake is geweest van onafgebroken bezit door [A] c.s. gedurende een termijn van tenminste tien jaren. In zoverre is ten aanzien van deze strook grond ook voldaan aan eisen die artikel 3:99 BW aan verkrijgende verjaring stelt.
4.6.
Voor een beroep op verkrijgende verjaring ex artikel 3:99 BW is naast onafgebroken bezit gedurende tien jaren vereist dat dit bezit van [A] c.s. te goeder trouw is geweest. De voorzieningenrechter stelt in verband hiermee voorop dat, in gevolge het bepaalde in artikel 3:118 lid 3 BW, de aanwezigheid van deze goede trouw wordt verondersteld en dat het aan ProRail is om het tegendeel te bewijzen. Van ProRail mag daarom worden verwacht dat zij haar stelling dat geen sprake is van goede trouw zowel feitelijk als juridisch deugdelijk onderbouwt. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de stellingen van ProRail niet dat [A] c.s. had moeten begrijpen dat de feitelijke grens afweek van de kadastrale grens. Ter weerlegging van de goede trouw heeft ProRail er op gewezen dat [A] c.s. door raadpleging van de openbare registers eenvoudig had kunnen nagaan dat de kadastrale grens anders liep dan de feitelijke afscheiding maar dit verweer wordt niet onderbouwd. Voor zover ProRail onder “openbare registers” ook de kadastrale registratie verstaat, volgt de rechtbank haar daarin niet. Artikel 3:23 BW is niet van toepassing op het kadastrale register. Zonder concrete aanleiding - die gesteld noch gebleken is - had [A] c.s. niet hoeven te twijfelen aan de juistheid van de feitelijke grens. De enkele omstandigheid dat [A] c.s. een groter perceel in gebruik heeft genomen dan waartoe hij blijkens kadastrale registratie gerechtigd was staat gezien het betrekkelijk geringe verschil in oppervlakte (1.082 m2 in plaats van 1.000 m2) naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan goede trouw in de weg.
Voorshands is derhalve niet gebleken dat [A] c.s. de strook grond niet te goeder trouw in bezit heeft genomen zodat [A] c.s. ook een beroep op een verkrijging krachtens artikel 3:99 BW toekomt.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat in grote mate aannemelijk is geworden dat het beroep van [A] c.s. op verkrijgende verjaring krachtens artikel 3:99 dan wel 3:105 BW in een bodemprocedure zal slagen. Niet aannemelijk geworden is derhalve dat een bodemrechter de tot ontruiming strekkende vordering van ProRail zal toewijzen omdat [A] c.s. de strook zonder recht of titel in gebruik heeft genomen.
Belangenafweging
4.8.
Als subsidiaire grondslag (indien er voorshands van moet worden uitgegaan dat [A] c.s. de eigendom van een deel van perceel 830 heeft verkregen) stelt ProRail dat [A] c.s. op basis van een belangenafweging gehouden is de strook grond te ontruimen. Het gevorderde strekt ertoe dat ProRail vooruitlopend op de onteigening over de grond kan beschikken.
4.9.
Op grond van het dossier en het ter zitting besprokene blijkt dat de bewuste strook grond onderdeel is van het voor en naast de woning gelegen grasland dat van tijd tot tijd door [A] c.s. wordt gebruikt voor het weiden van schapen. [A] c.s. heeft toegelicht dat hij dit gebruik in de toekomst wenst voort te zetten.
4.10.
ProRail heeft gewezen op het algemeen belang dat wordt gediend met spoedige uitvoering van de werkzaamheden aan het tracé. Zij heeft voorts gewezen op contractuele verplichtingen die zij jegens aannemer BAM is aangegaan, de financiële consequenties voor haar indien verbintenissen niet worden nagekomen en op de noodzaak van de aanleg van een kostbare damwand indien zijn niet op korte termijn over de strook grond kan beschikken.
4.11.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat tegenover de belangen die ProRail benoemt en die allen zonder meer als gerechtvaardigd moeten worden beschouwd, voorop staat het recht van [A] c.s. om in beginsel over zijn eigendom te kunnen beschikken zoals het hem goeddunkt. Weliswaar lijkt onteigening van perceel 624 aanstaande en heeft ProRail (of is zij voornemens) de onteigening van de strook grond die kadastraal deel uitmaakt van perceel 830 in gang te zetten maar - zo oordeelt de voorzieningenrechter - voert het te ver daar reeds nu op voor te sorteren en voorbij te gaan aan de voor [A] c.s. met relevante waarborgen omklede onteigeningsprocedure die ProRail voornemens is aanhangig te maken nadat het Koninklijk Besluit zal zijn geslagen. De vergelijking met door ProRail in haar producties aangehaalde jurisprudentie (rechtbank Arnhem 22 februari 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BV6425 en rechtbank Limburg, 31 augustus 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:8580) gaat - zo oordeelt de voorzieningenrechter - mank. In die kort gedingprocedures werden tot ontruiming strekkende vorderingen reeds voor het moment van onteigenen toegewezen, echter verbleef het traject van onteigening in een aanzienlijk verder gevorderd stadium. Er lag een Koninklijk Besluit, er was een bodemprocedure aanhangig gemaakt en in deze procedures was inmiddels vonnis gewezen. Die situatie is hier niet aan de orde. Het belang van [A] c.s. om in deze fase van het onteigeningstraject over zijn eigendom te kunnen blijven beschikken weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan de door ProRail geschetste belangen. De in de subsidiaire vordering besloten (voorwaardelijke) bereidheid van ProRail [A] c.s. te compenseren bij toewijzing van de tot ontruiming strekkende vordering maakt die afweging niet anders. De vorderingen zullen derhalve worden afgewezen.
Proceskosten
4.12.
De gevorderde integrale proceskostenveroordeling is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Dat is aan de orde als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van [A] c.s. achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan blijkens vaste jurisprudentie eerst sprake zijn als ProRail haar vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen is - zo oordeelt de voorzieningenrechter - in het voorliggende geval niet gebleken. De gevorderde integrale proceskostenveroordeling zal derhalve worden afgewezen.
4.13.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal ProRail in de kosten van [A] c.s. worden veroordeeld, die tot op heden worden begroot op:
- griffierecht 297,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.277,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst af het gevorderde,
5.2.
veroordeelt ProRail in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [A] c.s. tot op heden begroot op € 1.277,00,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wichers en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2019. [1]

Voetnoten

1.rh/477