In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een woningcorporatie (eiseres) en de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor (verweerder) over de aanslagen rioolheffing voor het jaar 2014. De rechtbank heeft de aanslagen van in totaal € 106.963 vernietigd, omdat deze in strijd waren met het gelijkheidsbeginsel. Eiseres stelde dat de aanslagen onterecht waren opgelegd, omdat verweerder 433 WOZ-objecten buiten de heffing had gelaten zonder een deugdelijke rechtvaardiging. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had aangetoond dat er geen sprake was van begunstigend beleid ten aanzien van deze objecten. De rechtbank concludeerde dat de percelen van eiseres, die feitelijk en rechtens gelijk waren aan de buiten de heffing gelaten objecten, ook niet in de rioolheffing betrokken konden worden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en de aanslagen, en droeg verweerder op het betaalde griffierecht te vergoeden en de proceskosten van eiseres te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 maart 2020.