ECLI:NL:RBNNE:2020:1503

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
LEE 19/2393
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding studieschuld op basis van medische situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding van een studieschuld. Eiseres had op 5 december 2018 verzocht om kwijtschelding op basis van haar medische situatie. De minister heeft dit verzoek afgewezen, met verwijzing naar het beleid dat is vastgesteld op basis van artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000, waarin een hardheidsclausule is opgenomen. Dit beleid staat kwijtschelding alleen toe in specifieke, ernstige medische situaties.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister het standpunt dat de medische situatie van eiseres niet valt binnen de categorieën van het beleid deugdelijk heeft gemotiveerd. De medisch adviseur heeft in een advies uiteengezet dat eiseres, ondanks haar medische aandoeningen, niet voldoet aan de criteria voor kwijtschelding. Eiseres heeft de bevindingen van de medisch adviseur niet betwist en geen aanvullende medische gegevens overgelegd die de bevindingen zouden ondermijnen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de uitleg van eiseres over de taalkundige betekenis van de haakjes in de beleidscategorieën niet juist is. De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen uitzondering te maken op het beleid en dat de omstandigheden van eiseres niet als bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt. Het beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht slaagt niet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe.

Uitspraak

ECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/2393

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. B. van Dijk),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: G.J.M. Naber).

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om kwijtschelding van haar studieschuld afgewezen.
Bij besluit van 24 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Op 5 december 2018 heeft eiseres verweerder verzocht tot kwijtschelding over te gaan van haar studieschuld.
1.2.
In het kader van de beoordeling van het verzoek heeft arts F. Knol op 26 maart 2019 aan verweerder een medisch advies (het medisch advies) uitgebracht. In dit advies is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
"Client is bekend met de ziekte van Stargardt wat leidt tot blindheid. Client is voorts bekend met psychische problematiek in de vorm van AD(H)D en het vermoeden van cluster B en/of cluster C trekken. De GAF bedroeg 60-75. (…)
Binnen deze context moeten de volgende antwoorden op de te toetsen criteria worden geformuleerd:
- er is geen sprake van een coma;
- cliënt is geen terminaal patiënt die binnen de nu bekende medische problematiek naar alle waarschijnlijkheid binnen een jaar komt te overlijden;
- er is geen sprake van een beperkingen van de intellectuele vermogens. Derhalve is er bij cliënt, binnen de context van de aanvraag, geen sprake van een ernstig geestelijk gehandicapt zijn;
- gelet op de gegevens die over de psychische problematiek van cliënt bekend zijn is er geen sprake van een psychiatrische patiënt van wie de situatie uitzichtloos is.
Client voldoet derhalve niet aan de criteria om in aanmerking te komen voor kwijtschelding op medische gronden.
Omdat er ook niet gesproken kan worden van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op micro, meso en macroniveau kan er ook niet worden gesproken van een gelijk te stellen situatie."
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.4.
In de daarop volgende bezwaarschriftenprocedure is eiseres, hoewel zij daar om heeft verzocht, niet gehoord.
2. In het bestreden besluit is opgenomen, samengevat, dat eiseres op basis van het vaste beleid niet in aanmerking komt voor een kwijtschelding van de studieschuld. Daarbij wordt verwezen naar het medisch advies. Voor verweerder bestaat er geen reden om een uitzondering op het beleid te maken. De wet voorziet, aldus verweerder, in voldoende mogelijkheden mocht eiseres in betalingsonmacht verkeren. Voorts is overwogen dat de inhoud van het bezwaarschrift geen reden gaf om een hoorzitting te houden.
3.1.
In beroep voert eiseres, samengevat, aan dat zij gelet op haar chronische lichamelijke aandoening en de daaruit volgende volledige arbeidsongeschiktheid recht heeft op kwijtschelding. De Centrale Raad van Beroep (de CRvB) duidt in haar uitspraken de categorie ‘ernstig geestelijk gehandicapt’ aan als ‘ernstig (geestelijk) gehandicapt’. Uit het gebruik van de haakjes volgt dat deze categorie mede ernstige fysieke handicaps omvat. Kwijtschelding volgt ook uit de ratio van de regeling. Kwijtschelding is bedoeld voor die situaties waarin geen uitzicht bestaat op inkomensverwerving in de toekomst. Die situatie doet zich hier voor. Eiseres voert ook aan dat verweerders beleid onvindbaar is, ten onrechte niet is gepubliceerd, en zij op grond van dit beleid ongelijk wordt behandeld en het beleid daarmee onredelijk is. Voor zover het beleid wel redelijk wordt geacht moet, aldus eiseres, een uitzondering worden gemaakt op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook voert eiseres aan dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, omdat er geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaarschrift.
3.2.
In het verweerschrift volhardt verweerder in zijn standpunt.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De Wet studiefinanciering 2000 (de Wsf 2000) voorziet slechts in kwijtschelding bij het einde van de aflosfase en bij overlijden van de debiteur. Verweerder voert met toepassing van de in artikel 11.5 van de Wsf 2000 opgenomen hardheidsclausule een beleid waarin staat dat ook kwijtschelding wordt verleend als:
a. de debiteur een terminale ziekte heeft waardoor hij naar verwachting binnen een jaar komt te overlijden;
b. de debiteur gedurende langere tijd in coma ligt;
c. de debiteur een psychiatrische patiënt is die is opgenomen in een inrichting en de situatie uitzichtloos is;
d. de debiteur die ernstig (geestelijk) gehandicapt is.
4.2.
In toelichting op dit beleid heeft verweerder in de zaak die leidde tot de uitspraak van de CRvB van 22 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2333, uiteengezet dat naar zijn mening met de financiële situatie van een debiteur al voldoende rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van de aanvraag van een draagkrachtmeting en de mogelijkheid om achterstallige termijnen via de deurwaarder naar draagkracht te betalen. De achterliggende gedachte bij de totstandkoming van de in het beleid omschreven categorieën is dat van debiteuren die in dergelijke medisch uitzichtloze situaties verkeren, op humanitaire gronden niet kan worden verlangd dat zij hun studieschuld nog (verder) terugbetalen. Volgens vaste rechtspraak is dit beleid niet onredelijk en mag dat ook stringent worden uitgelegd (zie de uitspraak van de CRvB van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:546).
4.3.
Verweerder heeft het standpunt dat de medische situatie van eiseres niet valt in één van de categorieën deugdelijk gemotiveerd aan de hand van het medisch advies. De medisch adviseur heeft op basis van zijn deskundigheid uiteengezet dat en waarom, ondanks de ernst van de medische toestand, in het geval van eiseres niet gesproken kan worden van een situatie als in het beleid bedoeld, of van een daarmee op één lijn te stellen situatie. Eiseres heeft de medische bevindingen niet betwist, en heeft geen (medische) gegevens overgelegd die erop wijzen dat die bevindingen onjuist zouden zijn.
4.4.
Daarnaast kan niet worden aangenomen dat omdat het woord 'geestelijk' in de categorie d van het beleid tussen haakjes is geplaatst, die categorie ook ziet op ernstige fysieke aandoeningen. Dit volgt niet uit de taalkundige betekenis van de haakjes, zoals eiseres lijkt te menen. Haakjes beogen immers meestal een verduidelijking, verklaring of toevoeging in de tekst te voegen (www.taalnet.nl), een functie die geen steun geeft aan de uitleg van eiseres. Namens verweerder is daarnaast ter zitting verklaard dat is bedoeld om fysieke aandoeningen onder te brengen in de a en b categorieën en enkel de daar beschreven extreme fysieke situaties onder het beleid te brengen, hetgeen aansluit bij de onder 4.2 beschreven ratio van het beleid, namelijk het tegemoet komen op humanitaire gronden.
4.5.
Het beroep dat eiseres op die ratio doet, treft ook geen doel. Zij baseert zich op de stelling dat de ratio van het beleid gelegen is in de onmogelijkheid om in de toekomst inkomen te verwerven. Daarvan kan, zoals hierboven blijkt, niet worden uitgegaan. Het feit dat eiseres geen inkomen kan verwerven, noch de medische toestand van eiseres, levert, zo heeft verweerder ter zitting gesteld, een humanitaire grond als hier bedoeld op. Verweerder heeft dit standpunt naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen innemen.
4.6.
De omstandigheden van dit geval, zoals hiervoor weergegeven en ter zitting toegelicht, kunnen ook niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die voor eiseres onevenredig zijn in verhouding tot het met het beleid te dienen doelen. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat niet in geschil is dat eiseres een draagkrachtmeting heeft laten uitvoeren en zij op grond daarvan thans geen aflossingen op haar studieschuld hoeft te doen. Ook niet in geschil is dat kwijtschelding bij het einde van de aflosfase in dit geval mogelijk blijft, zoals verweerder ter zitting heeft bevestigd. Dat eiseres de schuld als een last ervaart, maakt dit niet anders. Het beroep op artikel 4:84 van de Awb slaagt gelet hierop niet.
4.7.
Artikel 7.3 van de Wsf bepaalt verder dat de artikelen 7:2 tot en met 7:9 van de Awb niet van toepassing zijn. In dit licht is onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat eiseres in de bezwaarfase had moeten worden gehoord.
4.8.
De rechtbank komt hiermee tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
4.9.
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 30 maart 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken
griffier (die buiten staat is te tekenen) rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.