ECLI:NL:RBNNE:2020:2277

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
18/720219-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor nachtelijke diefstal van accu's van een bedrijfsterrein met eerdere veroordeling in het achterhoofd

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 25 februari 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van twee accu's van een bedrijfsterrein. De diefstal vond plaats op 21 november 2019, binnen een week na een eerdere veroordeling van de verdachte voor soortgelijke feiten. De verdachte had de accu's willen verkopen om aan geld te komen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee maanden op, en voerde een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van drie maanden ten uitvoer.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op de diefstal, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte dacht dat de accu's afval waren. De rechtbank weerlegde dit argument door te verwijzen naar de verklaring van de verdachte en de omstandigheden waaronder de accu's waren opgeslagen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de waarde van de accu's en dat deze niet als afval konden worden beschouwd.

Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling behandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de voorwaarden had overtreden door opnieuw een strafbaar feit te plegen binnen de proeftijd. De rechtbank besloot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf te gelasten, maar alleen nadat de veroordeling voor de diefstal onherroepelijk was geworden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en de justitiële documentatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720219-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 21/005723-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 februari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam 1] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de PI Leeuwarden te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 februari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. Nieuwenhuis, advocaat te Arnhem. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 november 2019 te Leeuwarden, in de voor de nachtrust bestemde tijd, vanaf het bedrijventerrein van [Bedrijfsnaam] , gevestigd aan of bij de [straatnaam 2] , aldaar, een accu (merk VMF, type Calcium Battery), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Politie Noord Nederland, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen accu onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking en/of inklimming.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gemotiveerd betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte was, aldus de raadsman, in de veronderstelling dat de accu's afval waren en aan niemand toebehoorden. Het bewijs voor ‘toebehoren aan een ander’ ontbreekt en daarmee het opzet. De raadsman heeft daarbij verwezen naar de conclusie van de advocaat-generaal mr. G. Knigge, voorafgaand aan het arrest van de Hoge Raad van 2 april 2013 (ECLI:NL:PHR:2013:BZ5952).
Oordeel van de rechtbank
Verdachtes aanname dat de accu's afval waren en aan niemand toebehoorden, wordt -onder meer- weersproken door verdachtes eigen verklaring bij de politie waarin hij heeft verklaard dat hij twee accu's had weggenomen omdat hij geld nodig had. Verdachte wilde deze accu's verkopen en zou er rond € 10,00 per stuk voor krijgen.
Het zijn feiten van algemene bekendheid dat accu’s lood bevatten en dat oude metalen doorgaans hun waarde behouden. Daarbij komt dat uit de verklaring van verdachte en het proces-verbaal van de politie volgt dat de accu’s als specifiek verzamelde goederen in een gesloten container achter op het bedrijfsterrein lagen. Er was dus geen sprake van goederen waarvan de eigenaar het eigendom had opgegeven (res derelicta). Aan het bestanddeel ‘toebehoren aan een ander’ is daarmee voldaan. Op grond van deze bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel degelijk opzet had op de diefstal van de accu's. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 11 februari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
In de nacht van 21 november 2019 heb ik twee accu's uit een container op het bedrijfsterrein van de Renaultgarage in Leeuwarden gepakt. Ik ben over een laag hekje van ongeveer 15 cm gestapt om op het bedrijfsterrein te komen. De container stond achter het bedrijfspand en was niet afgesloten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 november 2019, opgenomen op pagina 25 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019303477 d.d. 21 november 2019, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Ik doe namens de Politie Noord Nederland aangifte van diefstal van een accu. Deze accu betreft een accu die onder andere kan worden gebruikt in voertuigen. Op de zijkant van de accu zit een sticker met daarop de tekst: VMF-BATTERY en is aan de bovenzijde voorzien van nummer 55426. Deze accu heb ik op 14 november 2019 omstreeks 17:00 uur geplaatst in een bak waar het bedrijf [Bedrijfsnaam] , gevestigd in Leeuwarden aan de [straatnaam 2] , accu's in verzameld om deze ter recycling aan te bieden aan derden. Deze accu is voorzien van een technisch opsporingsmiddel. Door de aanwezigheid van dit middel kan ik zien wanneer de accu in beweging komt. Ik krijg dan een alarmmelding op mijn mobiele telefoon. Tevens kan ik dan zien waar de accu zich bevindt en waar deze heen beweegt. Vandaag, 21 november 2019, kreeg mijn collega te 04:03 uur een alarmmelding dat de accu werd weggenomen vanaf de eerder genoemde locatie.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding met bijlagen d.d. 21 november 2019, opgenomen op pagina 6 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 21 november 2019 omstreeks 04.00 uur hoorden wij van onze collega [verbalisant 3] via het teamkanaal dat er een geplaatst lokmiddel aan het verplaatsen was. Het lokmiddel zou zijn geplaatst op een accu bij [Bedrijfsnaam] Leeuwarden aan de [straatnaam 1] te Leeuwarden. [verbalisant 3] vertelde ons dat het lokmiddel verplaatste door de Verzetsstraat naar de Konvooistraat te Leeuwarden. Het lokmiddel zou gestopt zijn met verplaatsten ter hoogte van de Konvooistraat 27 te Leeuwarden. Wij ontvingen via de app een bericht met daarin een screenshot van de route welke het lokmiddel had afgelegd. Wij zagen op het screenshot van de route van het lokmiddel dat deze stopte met verplaatsen ter hoogte van de Konvooistraat 27 te Leeuwarden. Op het terrein van [Bedrijfsnaam] Leeuwarden waren door de politie twee beveiligingscamera's geplaatst. [verbalisant 3] verzond naar onze diensttelefoon twee filmpjes van de diefstal. Wij hoorden dat [verbalisant 3] ons vertelde dat hij het vermoeden had dat de man die hij op de camerabeelden de accu's zag wegnemen, de heer [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] , was.
[verbalisant 3] vertelde ons dat hij wist dat [verdachte] in het verleden weleens verbleef op de Konvooistraat te Leeuwarden. Hij verbleef destijds in de woning gelegen op de rechterhoek op de begane grond van de flat gelegen aan de Konvooistraat.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag op het eerste filmpje een man over het terrein van [Bedrijfsnaam] Leeuwarden lopen. Ik zag dat de man van een kleinere stalen container onderaan het beeld de klep omhoog deed. Op filmpje twee zag ik de man achter de containers weglopen. Ik zag dat de man een accu in zijn rechterhand had. Ik zag dat de man naar rechts het beeld uitliep. Ik kan de man als volgt omschrijven: zwart petje, bruine jas, zwarte broek en grijze schoenen.
Wij reden naar de Konvooistraat en zagen dat huisnummer van de rechterhoek op de begane grond 27 was. Wij zagen in het gemeentelijke basisregister dat op de Konvooistraat 27 te Leeuwarden stond ingeschreven [bewoner] . Wij zagen dat voor de Konvooistraat 27 een grijze scooter, voorzien van het kenteken [kentekennummer] stond. Wij zagen in het politie informatie systeem dat de scooter op naam van [verdachte] stond. Wij zagen in de diensttelefoon dat collega [verbalisant 4] de man op de twee filmpjes herkende als [verdachte] .
Wij ontvingen een machtiging tot binnentreden ter inbeslagname. In verband met de heterdaad situatie en om te voorkomen dat de weggenomen goederen weg zouden worden gemaakt kregen wij toestemming om de woning voor 06.00 uur te betreden.
Wij klopten op de deur. Wij zagen dat de deur werd geopend door een man die zei dat hij [bewoner] heette. Wij zagen dat er in de ruimte die zich bij binnenkomst van de hal aan de linkerzijde bevindt twee accu's op de grond stonden. Op 21 november 2019 om 05.15 uur betraden wij de Konvooistraat 27 te Leeuwarden. Wij zagen dat op één van de accu's de naam Renault stond. Wij hoorden dat [bewoner] ons vertelde dat [verdachte] net vertrokken was via de achterdeur. Linksachter in de woonkamer was een deur. Wij openden de deur en zagen een man op een matras liggen. Ik hoorde dat de man ons vertelde dat zijn naam [verdachte] was. Ik zag dat [verdachte] een zwarte joggingbroek aan had. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , vertelde [verdachte] op 21 november 2019 om 05.17 uur dat hij was aangehouden voor de diefstal van accu's en vertelde hem dat hij niet tot antwoorden verplicht was en recht had op een advocaat. Wij zagen dat [verdachte] met ons mee naar de voordeur liep. Wij zagen dat [verdachte] zijn bruine jas aandeed en zijn zwarte pet opzette. Op 21 november 2019 om 05.30 uur kwamen wij aan op het cellencomplex aan de Holstmeerweg te Leeuwarden.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 november 2019, opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb twee accu's uit een bak gehaald die op het terrein stond. Ik had honger dus ik heb die accu's meegenomen. Volgens mij krijg je 10 euro of zo. Ik was bij de Renaultgarage bij de stoplichten. Je stapt daar zo over het hekje heen en dan kun je zo naar achteren. Die bak staat daar gewoon buiten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 21 november 2019 te Leeuwarden, in de voor de nachtrust bestemde tijd, vanaf het bedrijventerrein van [Bedrijfsnaam] , gevestigd aan de [straatnaam 2] , aldaar, een accu (merk VMF, type Calcium Battery), welke toebehoorde aan Politie Noord Nederland, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman schuldigverklaring zonder oplegging van straf bepleit (art. 9a Sr).
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter zitting, de rapportage van Reclassering Nederland, de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een nachtelijke diefstal van twee accu's van een bedrijfsterrein. Verdachte wilde de buitgemaakte accu's verkopen om zo aan geld te kunnen komen. De diefstal werd gepleegd binnen een week na het onherroepelijk worden van een uitspraak van het gerechtshof, waarbij verdachte was veroordeeld wegens diefstallen.
Verder is verdachte, blijkens zijn justitiële documentatie, meermalen onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte geen behoefte heeft aan bemoeienis van de reclassering. Verdachte heeft dit ter zitting bevestigd en aangegeven dat hij precies weet hoe alles moet. De reclassering schat echter het recidiverisico als reëel in en adviseert oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Mede gelet op de straffen die voor soortgelijke delicten worden opgelegd en het strafblad van verdachte, is de gevangenisstraf passend die de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank zal de officier van justitie derhalve volgen in haar eis.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk arrest van 30 oktober 2019 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 14 november 2019. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 23 januari 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit deze vordering af te wijzen omdat er sinds de inwerkingtreding van de Wet USB geen hoger beroep meer openstaat tegen een vordering tot tenuitvoerlegging vanwege overtreding van de algemene voorwaarden. Uit de jurisprudentie volgt dat de strafrechter op dit moment deze vorderingen afwijst in afwachting van een uitspraak van de Hoge Raad. De raadsman verzoekt de rechtbank deze jurisprudentie te volgen.
Oordeel van de rechtbank
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en dus de algemene voorwaarde heeft overtreden. Doorgaans is dit zonder meer reden om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf te gelasten.
Gezien de op 1 januari 2020 in werking getreden Wet USB is echter thans nog onduidelijk of hoger beroep openstaat tegen een beslissing van de rechter in eerste aanleg tot tenuitvoerlegging wegens het plegen van een nieuw strafbaar feit in de proeftijd (artikel 6:6:7 Sv in combinatie met artikel 6:6:22 Sv). Dit kan meebrengen dat de beslissing tot tenuitvoerlegging meteen onherroepelijk en executeerbaar is, zelfs indien verdachte in hoger beroep alsnog wordt vrijgesproken van het nieuwe feit. Dit zou tot ongewenst gevolg hebben dat hij dan de voorwaardelijke straf moet ondergaan, terwijl hij uiteindelijk niet voor het nieuwe strafbare feit wordt veroordeeld.
Uit de Memorie van Toelichting blijkt niet dat de wetgever bij de wetswijziging acht heeft geslagen op deze situatie. Inmiddels lijkt het erop dat ook de wetgever deze mogelijke consequentie onwenselijk acht en zal herstellen bij een toekomstige wetswijziging.
Daarentegen heeft de advocaat-generaal bij de Hoge Raad op 18 februari 2020 geconcludeerd (ECLI:NL:PHR:2020:160) dat - kort gezegd - de artikelen 361a Sv en 407 Sv in onderling verband maken dat na gezamenlijke behandeling van de vordering tot tenuitvoerlegging en de berechting van het nieuwe strafbare feit ook hoger beroep mogelijk is tegen de beslissing tot tenuitvoerlegging, omdat die beslissing een onderdeel wordt van het vonnis als geheel.
Tegen deze achtergrond, en mede gelet op het arrest van het gerechtshof 's Hertogenbosch van 23 januari 2020 (ECLI:NL:GHSE:2020:195), kan de vordering tot tenuitvoerlegging naar het oordeel van de rechtbank in dit geval worden toegewezen. Op basis van de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen, waaronder de videobeelden en de GPS-track, is buiten redelijke twijfel vast te stellen dat verdachte de diefstal heeft gepleegd. De rechtbank zal de tenuitvoerlegging clausuleren in die zin dat tenuitvoerlegging slechts mogelijk is indien en nadat de veroordeling voor het strafbare feit in de hoofdzaak met parketnummer 18/720219-19 onherroepelijk is geworden.
De rechtbank zal tot slot de vrijheidsbeneming die verdachte heeft ondergaan uit hoofde van artikel 6:6:20 lid 7 van het Wetboek van Strafvordering, geheel in mindering brengen bij de tenuitvoerlegging van de straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel gold ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

21/005723-18:
Gelast, nadat en slechts indien de veroordeling voor het strafbare feit in de hoofdzaak met parketnummer 18/720219-19 onherroepelijk is geworden, de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 oktober 2019, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Beveelt dat de vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 6:6:20 lid 7 van het Wetboek van Strafvordering geheel in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.Y.B. Jansen, voorzitter, mr. K. Post en mr. C.J. Hoedt, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 februari 2020.
Mr. Hoedt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.