Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
[eiser 3],
[eiser 4],
[eiser 5],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 6 februari 2019;
- het deskundigenbericht van 13 augustus 2019;
- de conclusie na deskundigenbericht tevens houdende conclusie na enquête van [eisers] op de rol van 16 oktober 2019;
- de conclusie na deskundigenbericht tevens houdende conclusie na enquête van [gedaagde] op de rol van 22 januari 2020.
2.De verdere beoordeling
1. voor het antwoord op de vraag of bij de verkoop van de percelen grasland aan [naam 1] (destijds [plaats] [sectieletter] nummers [sectienummer 1] en [sectienummer 2] en nu [sectienummer 3] en [sectienummer 4] ) is uitgegaan van een reële koopprijs (dan wel dat sprake is van een gift), is een deskundige benoemd;
2. voor het antwoord op de vraag wat de waarde van het tot de nalatenschappen behorende perceel grond kadastraal bekend gemeente [plaats] [sectieletter] [sectienummer 5] is, is dezelfde deskundige benoemd;
3. met betrekking tot de omvang van de vordering van de nalatenschappen op [naam 1] na aflossing en betaling van rente, heeft de rechtbank [gedaagde] opgedragen nadere stukken over te leggen;
4. over de vraag of de vordering van oom [naam 2] op [gedaagde] voor het overlijden van oom [naam 2] is kwijtgescholden dan wel dat sprake is geweest van een gift van vader heeft de rechtbank [gedaagde] bewijs opgedragen;
5. de rechtbank heeft [gedaagde] opgedragen nadere stukken over twee bankrekeningen over te leggen, dit in verband met de vordering van [eisers] tot afgifte van stukken en vanwege hun stelling dat er grote bedragen van de geldrekeningen zijn verdwenen die volgens hen als giften aan [gedaagde] moeten worden aangemerkt. De rechtbank zal hierna op deze afzonderlijke posten ingaan. Daarna zal zij de legitieme porties in de nalatenschappen van vader en moeder vaststellen.
1) Was een koopprijs van € 25.000,00 op 3 juni 2011 een reële koopprijs voor de percelen grasland [plaats] sectie [sectienummer 3] en sectie [sectienummer 4] uitgaande van de omvang zoals blijkt uit de kadastrale gegevens?
ad 1) Op basis van de hiervoor opgevoerde referenties was de koopprijs van € 25.000,00 op 3 juni 2011 niet een reële koopprijs voor de gezamenlijke percelen [plaats] sectie [sectieletter] nummers [sectienummer 1] en [sectienummer 4] .
ad 2) Een reële koopprijs c.q. waarde in het economisch verkeer wordt door de taxateur getaxeerd op € 53.000,00.
ad 3) De omvang van het perceel [plaats] sectie [sectieletter] nummer [sectienummer 5] is volgens kadastrale gegevens 880 m2 (0.08.80 ha) waarvan op basis van metingen in beschikbaar digitaal kaartmateriaal circa 720 m2 (0.07.20 ha) grasland en circa 160 m2 (0.01.60 ha) met erfdienstbaarheid belaste weg.
ad 4) De waarde in het economisch verkeer van het perceel [plaats] sectie [sectieletter] nummer [sectienummer 5] is door taxateur, zowel per 10 augustus 2012 als 9 oktober 2014, getaxeerd op € 3.000,00.
ad 5) De in de kadastrale registers vermelde eigenaar van de percelen [plaats] sectie [sectieletter] nummers [sectienummer 1] en [sectienummer 4] heeft geen toestemming willen verlenen om de percelen te betreden. Vanwege het feit dat het hek dat toegang biedt tot het perceel [sectienummer 5] en achterliggende gronden met een ketting was gesloten, heeft taxateur ook dat perceel niet betreden. Derhalve is de taxatie uitgevoerd als een, zo te noemen, geveltaxatie. Ofwel opname vanaf een wel toegankelijke plaats.
nalatenschap vaderLening D is inderdaad kwijtgescholden zodat op 27 juli 2011 nog een vordering uit hoofde van de lening voor de woning resteerde van € 136.008,00. Op deze lening mocht niet worden afgelost. Ten tijde van het overlijden van vader was de rentevordering € 3.722,52 maar had [naam 1] al € 4.080,24 betaald zodat ten tijde van het overlijden van vader geen rente verschuldigd meer was. Het saldo van de vordering van de lening voor het land (waarop wel mocht worden afgelost) bedroeg € 20.948,00. Op dat moment moest nog € 26,00 aan rente worden betaald. Ten tijde van het overlijden van vader bedroeg de vordering van de nalatenschap op [naam 1] in totaal € 156.982,00 (inclusief rente).
€ 13.883,00 en er moest nog € 15,40 aan rente wordt betaald. In totaal bedroeg de vordering van de nalatenschap op [naam 1] toen moeder overleed € 150.057,31 (inclusief rente).
"Mevr. [gedaagde] "[gedaagde] verwijst in haar conclusie na enquête naar een conceptakte die ten behoeve van de lening is opgesteld en waarin alleen haar echtgenoot als wederpartij van oom [naam 2] is genoemd, maar die akte is niet meer gepasseerd, zodat daarvan niet kan worden uitgegaan. Daarnaast verwijst ze naar een onderzoek van de Belastingdienst uit 1998, waar op de balans van de eenmanszaak van de echtgenoot een bedrag aan leningen is opgenomen waarvan het grootste deel betrekking heeft op leningen van familie, te weten de schoonvader en oom. De leningen zijn in dit onderzoek niet nader gespecificeerd. Als getuigen hebben [gedaagde] en [naam 2] verklaard dat de lening is gebruikt voor de aanschaf van een graafmachine ten behoeve van het bedrijf van [naam 2] . [eisers] betwisten de juistheid van deze verklaringen. De rechtbank laat dat in het midden. Ook als er van wordt uitgegaan dat de lening is gebruikt ten behoeve van het bedrijf van [naam 2] , wil dat nog niet zeggen dat de lening aan hem is verstrekt. De getuigenverklaringen van [gedaagde] en [naam 2] wijzen daar verder niet op. Zij hebben beiden juist verklaard dat de gesprekken van oom [naam 2] over aflossing en kwijtschelding hebben plaatsgevonden met [gedaagde] en niet met [naam 2] , hetgeen op het tegendeel wijst. De rechtbank ziet al met al geen reden om terug te komen op het in het tussenvonnis gegeven beslissing dat de lening van oom [naam 2] aan [gedaagde] is verstrekt.
- [gedaagde] , partijgetuige,
- [naam 2] , echtgenoot van [gedaagde] .
Daarnaast heeft [gedaagde] de volgende schriftelijke stukken als bewijs aangedragen:
- de aangifte inkomstenbelasting van oom [naam 2] van 29 december 2003
- de aangifte successiebelasting van de nalatenschap oom [naam 2]
- de aangifte inkomstenbelasting van vader
- een schriftelijke verklaring van [naam 2] .
- [eiser 4]
- [eiser 3]
- [eiser 5] .
- de agenda, tevens dagboekje van oom [naam 2] ,
- kopieën van werkbonnen van PrivaZorg aangaande de professionele zorg,
- de financiële notities van oom [naam 2] ,
- de brief van oom [naam 2] van 7 juni 1992
- de door [gedaagde] zelf opgestelde berekening door hen overgelegd in productie 24 bij dagvaarding.
"de lening mocht hebben"en dat in dat gesprek besproken is wat de voordeligste weg zou zijn en dat
"op het moment van overlijden de lening weg zou zijn".Deze verklaring kan echter alleen als aanvullend bewijs dienen. Ander bewijs voor het aflossen en kwijtschelden, is er niet of nauwelijks. De getuigenverklaring van [naam 2] kan op het punt van de kwijtschelding niet als (aanvullend) bewijs dienen omdat een getuigenverklaring slechts als bewijs kan dienen, voor zover zij betrekking heeft op aan de getuige uit eigen waarneming bekende feiten. [echtgenoot gedaagde] heeft niet zelf gehoord dat oom [naam 2] het restant van de lening heeft kwijtgescholden. De door [gedaagde] overgelegde stukken ondersteunen haar stellingen evenmin, maar weerspreken die zelfs. Zoals overwogen onder 2.25 kunnen de bedragen genoemd in de aangifte inkomstenbelasting van oom [naam 2] over 2003 en de aangifte van het recht van successie niet tot bewijs dienen, omdat zij zijn overgenomen van een overzicht van [gedaagde] zelf, maar ook volgens deze aangiften resteerde op het moment van overlijden nog een vordering op [gedaagde] van € 9.182,00. Dat sprake zou zijn van een fout van Alfa Accountants en Adviseurs, die de aangiftes heeft verzorgd, zoals [gedaagde] heeft verklaard, volgt de rechtbank niet. [gedaagde] heeft deze verklaring verder ook niet onderbouwd. Alleen het huishoudboekje van oom [naam 2] waarin de lening in 2002 niet meer staat vermeld, zou als bewijs kunnen dienen, maar is op zich zelf, en ook in samenhang met de getuigenverklaring, van [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank te mager. Daarbij komt dat de verklaring dat oom [naam 2] haar de lening wilde kwijtschelden, niet strookt met de verklaringen die in de contra-enquête zijn afgelegd door [eiser 4] en [eiser 5] . [eiser 4] heeft verklaard dat oom [naam 2] hem op diens laatste verjaardag heeft gezegd dat vader en [naam 2] hadden geprobeerd de lening teniet te doen, maar dat oom [naam 2] dat niet wilde. Dit is in lijn met de verklaring van [eiser 5] dat zij onbedoeld op diezelfde verjaardag een discussie hierover tussen vader en oom [naam 2] heeft opgevangen. Bovendien verklaart [eiser 5] dat vader haar na het overlijden van oom [naam 2] heeft gebeld en in dat telefoongesprek heeft gezegd dat hij de lening van [gedaagde] bij oom [naam 2] heeft kwijtgescholden en dat hij ook de lening van [eiser 5] en haar toenmalige echtgenoot bij oom [naam 2] wilde kwijtschelden. [gedaagde] stelt dat de verklaringen van [eiser 4] en [eiser 5] elkaar weliswaar bevestigen, maar dat hieraan geen waarde kan worden gehecht omdat sprake is van partijgetuigen. De regel van artikel 164 Rv geldt echter uitsluitend als het gaat om een verklaring omtrent door die partij te bewijzen feiten en geldt derhalve niet bij tegenbewijs. Aan [eisers] kan dus niet worden tegengeworpen dat zij partijgetuigen zijn (zie HR 7 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5404 en HR 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0159). Dat de verklaringen van horen zeggen zijn, volgt de rechtbank evenmin. [eiser 4] en [eiser 5] hebben uit eigen waarneming verklaard. De conclusie is dat [gedaagde] niet in de bewijsopdracht is geslaagd.
Legitieme portie = legitimaire massa x breukdeel - giften aan de legitimaris – verkrijgingen krachtens erfrecht van de legitimaris.
- [eiser 1] € 20.126,73 = € 20.126,73
- [eiser 4] € 20.126,73 - € 3.403,35 = € 16.723,38
- [eiser 2] € 20.126,73 = € 20.126,73
- [eiser 3] € 20.126,73 - € 896,22 = € 19.230,51
- [eiser 5] € 20.126,73 - € 4.299,31 = € 15.827,42
- [eiser 1] € 18.389,20 + € 1.737,53- € 17.155,57 = € 2.971,16
- [eiser 4] € 18.389,20 - € 17.155,57 = € 1.233,63
- [eiser 2] € 18.389,20 + € 1.737,53- € 17.155,57 = € 2.971,16
- [eiser 3] : € 18.389,20 + € 841,31- € 17.155,57 = € 2.074,94
- [eiser 5] € 18.389,20 - € 17.155,57 = € 1.233,63
- [eiser 3] € 22.988,30 - € 896,22 = € 22.092,08
- [eiser 1] € 22.988,30 - € 20.861,41 - € 78,00 = € 2.048,89
- [eiser 4] € 19.584,95 - € 17.536,06 = € 2.048,89
- [eiser 2] € 22.988,30 - € 20.861,41 - € 78,00 = € 2.048,89
- [eiser 3] € 22.092,08 - € 20.043,19 = € 2.048,89
(€ 204,15). De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze verdeling af te wijken.
3.De beslissing
- [eiser 1] € 20.126,73
- [eiser 4] € 16.723,38
- [eiser 2] € 20.126,73
- [eiser 3] € 19.230,51
- [eiser 5] € 15.827,42
- aan [eiser 1] € 2.971,16
- aan [eiser 3] € 2.074,94
- aan [eiser 2] € 2.971,16
- aan [eiser 4] € 1.233,63
- aan [eiser 5] € 1.233,63
- [eiser 1] € 22.988,30
- [eiser 2] € 22.988,30
- [eiser 3] € 22.092,08
- [eiser 5] € 18.688,99
- aan [eiser 1] € 2.048,89
- aan [eiser 4] € 2.048,89
- aan [eiser 2] € 2.048,89
- aan [eiser 3] € 2.048,89