ECLI:NL:RBNNE:2020:2511

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
LEE 20/1800
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting op grond van artikel 13B Opiumwet na aantreffen hennepkwekerij in opslagruimte van woning

Op 17 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over een voorlopige voorziening betreffende de sluiting van een woning. De zaak betreft verzoekster, een eigenaar van een woning in Winschoten, die bezwaar heeft gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Oldambt. Dit besluit, genomen op 2 juni 2020, hield in dat de woning voor een periode van zes maanden gesloten zou worden na het aantreffen van een hennepkwekerij in een opslagruimte van het pand. De voorzieningenrechter heeft op 13 juli 2020 een zitting gehouden, waarbij verzoekster zich liet vertegenwoordigen door haar gemachtigde en een andere persoon, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door meerdere gemachtigden.

De voorzieningenrechter overwoog dat de burgemeester bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen op basis van artikel 13b van de Opiumwet, gezien het aantreffen van hennepplanten in de woning. De rechter concludeerde dat de sluiting van het gehele pand gerechtvaardigd was, omdat de opslagruimte niet als een functionele eenheid van de woning kon worden gezien. Bovendien werd opgemerkt dat verzoekster waarschijnlijk op de hoogte was van de hennepkwekerij, gezien de betrokkenheid van haar familieleden bij het pand.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, maar bepaalde dat de sluiting niet eerder ingaat dan 21 juli 2020. De rechter oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de beleidsregel rechtvaardigden, en dat het tijdsverloop tussen de inval en de sluiting niet zodanig was dat de maatregel niet meer effectief zou zijn. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/1800
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 juli 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster], te Winschoten, verzoekster
(gemachtigde: mr. R.A. Bruintjes),
en
de burgemeester van de gemeente Oldambt, verweerder
(gemachtigde: mr. C.S.G. de Lange).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat het pand op het adres [adres] (hierna: het pand) voor een periode van zes maanden wordt gesloten.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2020.
Verzoekster is niet in persoon verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door [persoon 1] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, A.K. Spijk, H.J. Sibon, K. Oldhuis en R. van Heuvelen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Op 26 februari 2020 heeft de politie Noord-Nederland een inval gedaan in het pand. Daarbij heeft de politie onder meer aangetroffen 254 hennepplanten, 12 armaturen, 12 assimilatielampen, 1 schakelbord, 1 tijdschakelaar, 1 koolstoffilter, 2 slakkenhuizen, 1 opticlimate, 9 blikken groeimiddel, 1 hygrothermometer, knipbenodigdheden, een weegschaal en 4 droogrekken. De bestuurlijke rapportage vermeldt voorts dat er aanwijzingen zijn van eerdere oogst.
2.2.
Verzoekster is eigenaar van het pand. Het pand is een woning met een bedrijfsgedeelte. Op het adres waren ten tijde van de inval [persoon 2] (moeder van verzoekster) en [persoon 3] als bewoners ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Vanaf 1 juni 2020 is ook [persoon 1] (vader van verzoekster) op dit adres ingeschreven als bewoner.
2.3.
Hennep is opgenomen in lijst II van de Opiumwet.
3. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4. Niet is in geschil dat verweerder gezien het aantreffen van de middelen opgenomen in lijst II van de Opiumwet bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. Wel is in geschil of deze last de sluiting van het gehele pand dient in te houden.
5.1.
Verzoekster heeft aangevoerd dat verweerder niet bevoegd is om het gehele pand te sluiten dan wel dat de sluiting van het gehele pand noodzakelijk noch evenredig is.
5.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft zich in meerdere uitspraken uitgelaten over de vraag of volstaan kan of dient te worden met gedeeltelijke sluiting, onder meer in de uitspraak van 27 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2097, van 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2314, van 7 september 2016, ECLI:NL:2016:2401 en van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.
De voorzieningenrechter leidt uit deze uitspraken af dat de bevoegdheid tot sluiting van een andere ruimte dan waarin de drugs zijn aangetroffen, per geval beoordeeld moet worden en dat de burgemeester de keuze om een pand in het geheel te sluiten, voldoende moet motiveren.
5.3.
De hennepkwekerij is aangetroffen in een inpandige opslagruimte die toegankelijk is via een buitendeur. Met een provisorische wand is de ruimte afgesloten van de rest van de woning. De ruimte vormt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen functionele eenheid die los gezien kan worden van de woning. De bevoegdheid tot sluiting strekt zich daarom uit tot het gehele pand.
5.4.
Eén van de maatstaven die de AbRS hanteert in bovengenoemde uitspraken is of de belanghebbende (verzoekster) zelf betrokken is bij de overtreding van de Opiumwet. De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat verzoekster geen weet had van de hennepkwekerij, juist omdat deze was gevestigd in een opslagruimte van het pand dat bewoond wordt door haar moeder en waar haar vader veelvuldig verbleef. Daarnaast is in een pand van een bedrijf van verzoekster eerder een hennepkwekerij aangetroffen.
Het door verzoekster overleggen van een huurovereenkomst voor de opslagruimte, gesloten tussen [bedrijf] en [persoon 4] , met maandelijks contante betaling van € 250 aan [persoon 1] , is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
5.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder voldoende onderbouwd waarom sluiting van het gehele pand geboden is om de locatie van de overtreding te onttrekken aan de drugshandel.
6.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster betoogd dat de woning gelegen is aan een doodlopende straat op een bedrijventerrein zodat van het zichtbaar onttrekken van een pand aan het drugscircuit geen sprake is.
6.2.
De voorzieningenrechter overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de AbRS van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3762, dat dit niet afdoet aan verscheidene doeleinden van sluiting zoals het herstellen van een normale situatie en het kenbaar optreden tegen drugshandel. Dit laatste is ook van belang op een bedrijventerrein. De kenbaarheid wordt juist groter door de sluiting van het gehele pand.
7.1.
Verzoeker stelt dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht zijn die noopt tot afwijking van de beleidsregel, te weten de medische situatie van [persoon 1] waardoor juist de gelijkvloerse woning in het pand voor hem geschikt is.
7.2.
Los van de omstandigheid dat [persoon 1] ten tijde van de inval niet ingeschreven stond op het adres van het pand, merkt de voorzieningenrechter op dat niet is gebleken dat een verblijf elders [persoon 1] voor onoverkomelijke problemen zal stellen. Zoals ter zitting is besproken, heeft de familie ook op andere adressen in Winschoten woonruimte ter beschikking.
8. Verzoekster betoogt dat gezien het tijdsverloop tussen de inval en de sluiting de maatregel niet meer leidt tot het beoogde doel van herstel van een normale toestand. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de periode, te weten ruim vier maanden, nog niet zo lang is dat verweerder geen gebruik meer had mogen maken van de bevoegdheid tot sluiting. Daartoe wordt overwogen dat dit tijdsverloop grotendeels veroorzaakt is door de zorgvuldigheid van de besluitvorming van verweerder, in die zin dat verzoekster de gelegenheid heeft gekregen een zienswijze in te dienen en dat verweerder aan verzoekster een ruime begunstigingstermijn (aanvankelijk tot 3 juli 2020, met opschorting na het indienen van het onderhavige verzoek) heeft gegeven. De voorzieningenrechter deelt niet de opvatting van verzoekster dat de maatregel inmiddels een punitief karakter krijgt. Ook in het tijdsverloop is daarom geen reden gelegen voor treffen van een voorziening.
9. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding te bepalen dat de sluiting niet eerder ingaat dan 21 juli 2020.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • bepaalt dat de sluiting ingaat per dinsdag 21 juli 2020, 11:00 uur.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.