In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, eigenaar en bewoner van een perceel in Borger-Odoorn, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om het perceel voor drie maanden te sluiten vanwege de aanwezigheid van een hennepkwekerij. De politie had op 25 mei 2020 een inval gedaan en 182 hennepplanten en diverse apparatuur aangetroffen in een vrijstaand tuinhuis op het perceel. De burgemeester stelde dat hij op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om de sluiting op te leggen, gezien de aantreffen van een handelshoeveelheid drugs.
De voorzieningenrechter overwoog dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting van het gehele perceel had kunnen besluiten, ook al was de hennepkwekerij aangetroffen in een aparte functionele eenheid. De rechter verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat de sluiting van een perceel kan worden gemotiveerd, zelfs als er geen directe overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Verzoekster voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die tot afwijking van het beleid nopen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de sluiting te rechtvaardigen.
Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, maar bepaalde dat de sluiting niet eerder ingaat dan 27 juli 2020, om verzoekster de kans te geven om hulp te zoeken bij het vinden van nieuwe woonruimte. De uitspraak werd gedaan door mr. H.J. Bastin, in aanwezigheid van griffier mr. H.A. Hulst, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.