3.5.In cassatie moet veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan dat in het onderhavige geval het aanslagbiljet niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De enkele - door het Hof aannemelijk geachte - omstandigheid dat belanghebbende op of rond 4 oktober 1996 door het notariskantoor op de hoogte is gesteld van de opgelegde aanslag, doet, gelet op het hiervóór in 3.4 overwogene, de bezwaartermijn niet aanvangen. Immers, de desbetreffende overweging van het Hof maakt niet duidelijk dat het aanslagbiljet zelf of een afschrift daarvan door belanghebbende dan wel zijn vertegenwoordiger is ontvangen. In zoverre treffen de middelen derhalve doel.”
Deze opvatting is bevestigd in het arrest van 18 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:930, r.o. 3.3.4 en 3.3.5). 28. Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van de bezwaarschriften moet de rechtbank dus vaststellen op welk moment eiseres de aanslagbiljetten daadwerkelijk heeft ontvangen, of deze onder ogen heeft gekregen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank op zijn vroegst op 22 juni 2018, naar aanleiding van het e‑mailcontact van de externe adviseur met verweerder, waaraan ook in het bezwaarschrift wordt gerefereerd. Pas op dat moment zijn de aanslagen bekend gemaakt, en is de bezwaartermijn aangevangen. De door verweerder op 23 juli 2018 ontvangen bezwaarschriften zijn daarom tijdig ingediend.
29. Verweerder heeft verwezen naar een aantal dwangbevelen die begin 2016 aan eiseres zijn betekend (op het juiste adres in [plaatsnaam 2] ). Daar zaten echter geen kopieën van de aanslagen bij. Nu het niet gaat om een beoordeling van de verschoonbaarheid als bedoeld in artikel 6:11 Awb, is niet van belang of en in hoeverre eiseres destijds al op de hoogte was of kon zijn van het bestaan van de aanslagen. Het gaat hier om de bekendmaking en de daaraan gekoppelde aanvang van de (volledige) bezwaartermijn (zie het hiervoor bij 27. aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2000).
30. Verweerder heeft verder nog gesteld dat het adres [adres 1] ook in 2015 als bezoekadres in het handelsregister van de Kamer van Koophandel stond vermeld. Omdat eiseres op voldoende duidelijke wijze een ander adres aan de Belastingdienst heeft doorgeven is dat naar het oordeel van de rechtbank niet relevant.
31. Verweerder heeft in zijn pleitnota gewezen op verschillende gevallen waarin eiseres of haar gemachtigde na 1 januari 2015 heeft gereageerd op post die niet verzonden is naar [adres 2] te [plaatsnaam 2] . Eiseres heeft ter zitting daarover (samengevat) verklaard dat haar boekhouder haar in eerste instantie eiseres kosteloos hielp. Omdat het op een gegeven moment teveel werd om alles kosteloos te doen, heeft eiseres met haar boekhouder afgesproken dat hij alleen bepaalde, vastomlijnde opdrachten zou doen. In de periode waar het hier over gaat, ging het om één (loonbelasting)zaak die de boekhouder zou regelen waar eiseres niet zelf uit kwam. Verder heeft eiseres verklaard dat op het adres [adres 1] een groot aantal bedrijven gevestigd is, en dat de post aldaar in (open) postvakken gesorteerd wordt. Iedereen met toegang tot het kantoorpand kan daar bij. Er is daar eerder ook (bancaire) post zoekgeraakt, hetgeen mede aanleiding was voor eiseres om daar geen belangrijke post meer te willen ontvangen.
32. Hierover overweegt de rechtbank als volgt. Dat eiseres wel op post gereageerd heeft die naar een ander adres is gestuurd dan het opgegeven adres, doet er niet aan af dat eiseres voldoende duidelijk haar postadres aan de Belastingdienst heeft opgegeven. Het enkele feit dat eiseres of een gemachtigde ook reageert op post verzonden naar een ander adres, maakt niet dat verweerder dat adres vervolgens ook of opnieuw kan gebruiken voor het op de voorgeschreven wijze bekend maken van aanslagen. Bovendien acht de rechtbank de verklaring van eiseres over de correspondentie tussen de gemachtigde en de Belastingdienst aannemelijk.
33. Voor zover verweerder uit het reageren afleidt dat aan eiseres ook de aanslagen vennootschapsbelasting over 2010 tot en met 2012 op of rond de datum van dagtekening onder ogen zouden zijn gekomen, is dat onvoldoende aannemelijk gemaakt. Eiseres heeft de ontvangst van deze aanslagen gemotiveerd ontkend, en in het dossier ontbreekt juist enige reactie op de aanslagen waar het in deze procedure om draait.
34. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ten onrechte de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Daarom heeft de rechtbank ook de beroepen met nummers LEE 19/866, 19/867 en 19/868 gegrond verklaard. Verweerder zal daarom ten aanzien van de jaren 2010, 2011 en 2012 een nieuwe uitspraak op bezwaar moeten doen.
Doorzending bezwaarschriften 2008 en 2009 als beroepschrift;Navorderingsaanslagen 2008 en 2009, zaken LEE 20/451 en LEE 20/452
35. Over de navorderingsaanslagen 2008 en 2009 heeft de rechtbank hiervoor beslist dat het in beide gevallen om een tweede ‘uitspraak op bezwaar’ gaat, en heeft de rechtbank deze uitspraken op bezwaar vernietigd. Ter zitting is ook gesproken over de tweede ‘bezwaarschriften’ van 19 juli 2018, die door verweerder ontvangen zijn op 23 juli 2018 (zie 13.). Verweerder heeft volgens de rechtbank terecht gesteld dat hij op grond van artikel 6:15, tweede lid, van de Awb deze bezwaarschriften aan de rechtbank had moeten doorzenden als beroepschriften, gericht tegen de (eerste en enige) uitspraken op bezwaar van 3 februari 2015.
36. Omdat de rechtbank deze bezwaarschriften al in bezit heeft, is met partijen besproken dat de doorzending geacht wordt te zijn gebeurd. De rechtbank heeft de als beroepschrift doorgezonden bezwaarschriften vervolgens als beroepschriften in behandeling genomen, zaaknummers LEE 20/451 (2008) en LEE 20/452 (2009) aangemaakt, en – zoals ter zitting afgesproken – ter zake geen griffierecht geheven.
37. Over de ontvankelijkheid van deze beroepen overweegt de rechtbank als volgt.
38. Deze beroepschriften zijn gericht tegen de uitspraken op bezwaar van 3 februari 2015. Ter zitting is met partijen besproken dat voor wat betreft de ontvankelijkheid van de beroepen hetzelfde geldt als hiervoor is overwogen over de ontvankelijkheid van de bezwaren voor de jaren 2010, 2011 en 2012 (zie 15. t/m 34.). Het enige relevante verschil is dat de uitspraken op bezwaar van 3 februari 2015 verzonden zijn naar het kantooradres van de toenmalige gemachtigde van eiseres (zie bijlage 23 en 24 bij het verweerschrift) en niet naar de [adres 1] te [plaatsnaam 1] . Ook dat kantooradres is niet het adres dat eiseres als correspondentieadres heeft opgegeven in de brief van 2 december 2014. Bovendien merkt eiseres daarin expliciet op dat de post juist niet meer naar haar gemachtigde moet (zie 19.). De rechtbank heeft daarom op gelijke gronden geoordeeld dat de beroepen met nummers LEE 20/451 en LEE 20/452 ontvankelijk zijn, omdat de beroepstermijn pas is gaan lopen na 22 juni 2018.
39. De rechtbank overweegt verder dat het op 24 oktober 2013 door verweerder ontvangen bezwaarschrift tegen (onder meer) de navorderingsaanslagen vpb voor de jaren 2008 en 2009 van 5 oktober 2013 tijdig was ingediend, en dus ontvankelijk is.
40. De rechtbank heeft voor dit geval ter zitting met partijen besproken dat de inhoudelijke behandeling van deze zaken door de rechtbank zal worden aangehouden. Er volgt immers nog een inhoudelijk debat tussen partijen in de bezwaarfase over de jaren 2010, 2011 en 2012 (zie 34.). Dat kan ook gevolgen hebben voor 2008 en 2009. Daarom geldt deze uitspraak voor deze zaken als een tussenuitspraak, waarin de rechtbank alleen over de ontvankelijkheid van het beroep en bezwaar heeft geoordeeld. Tegen dit oordeel kan pas bij de einduitspraak hoger beroep worden ingesteld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, het vooronderzoek hervat en partijen verzocht om zich te beraden op het vervolg van deze beroepsprocedure, nadat de uitkomst van de bezwaarprocedure over 2010, 2011 en 2012 bekend is geworden.
41. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in de zaken LEE 19/864 tot en met 19/868 in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is op 20 februari 2020 gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.
w.g. griffier w.g. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: