ECLI:NL:RBNNE:2021:3917

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
197026
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsrecht en onrechtmatig handelen van een derde tegenover schuldeisers

In deze zaak, uitgesproken op 8 september 2021 door de Rechtbank Noord-Nederland, is de curator van de failliete vennootschap [eiser] in beroep gegaan tegen [gedaagde] wegens onrechtmatig handelen. De curator stelt dat [gedaagde] zonder toestemming van de curator en zonder betaling gebruik heeft gemaakt van activa van [eiser], wat heeft geleid tot benadeling van de gezamenlijke schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] de onderneming van [eiser] heeft voortgezet en daarbij gebruik heeft gemaakt van de inventaris, debiteuren en andere activa zonder daarvoor een vergoeding te betalen. Dit onrechtmatig handelen is in strijd met artikel 6:162 BW, waardoor [gedaagde] schadeplichtig is jegens de schuldeisers van [eiser].

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de curator de koopovereenkomsten tussen [eiser] en [gedaagde] betreffende de inventaris en een motorfiets terecht heeft vernietigd op basis van de faillissementspauliana. De rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtshandelingen onverplicht zijn verricht en dat er benadeling van de schuldeisers heeft plaatsgevonden. De curator heeft vorderingen ingesteld voor schadevergoeding, die door de rechtbank zijn toegewezen. De rechtbank heeft de vervangende schadevergoeding voor de inventaris vastgesteld op € 10.000,00 en voor de motorfiets op € 21.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.

De rechtbank heeft de zaak doorverwezen naar een schadestaatprocedure voor de definitieve vaststelling van de schade, aangezien de curator onvoldoende gegevens heeft verstrekt om de schade nauwkeurig te begroten. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/197026 / HA ZA 20-19
Vonnis van 8 september 2021
in de zaak van
mr. CORNELIS HENDRIK JOHANNES VAN DER MAAS,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[eiser], voorheen genaamd
[eiser], die gevestigd was te [vestigingsplaats],
kantoorhoudende te Haren (Gr.),
eiser,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. P.C. van der Maas te Haren (Gr.)
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde]
advocaat: mr. M.M.J. Arts te Groningen.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 maart 2021;
  • de akte wijziging van eis tevens houdende overlegging nadere producties van de curator;
  • de mondelinge behandeling van 22 juli 2021 waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt, die aan het procesdossier zijn toegevoegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 31 mei 2017 opgericht en heeft zich sindsdien beziggehouden met het uitoefenen van het stukadoorsbedrijf. Het bedrijf is gevestigd in
[vestigingsplaats].
2.2.
[gedaagde] is op 30 november 2017 opgericht en gebruikt als handelsnamen "[gedaagde], "[gedaagde]" en "[eiser]". Blijkens de omschrijving van haar bedrijfsactiviteiten in het handelsregister van de Kamer van Koophandel houdt [gedaagde] zich bezig met algemene burgerlijke en utiliteitsbouw, uitzendwerkzaamheden en de uitoefening van een stukadoorsbedrijf. [gedaagde] is ook gevestigd aan de [vestigingsplaats].
2.3.
[bestuurder] (hierna: [bestuurder]) is enig bestuurder van zowel [eiser] als van [gedaagde]. [aandeelhouder] (hierna: [aandeelhouder]) is van deze beide vennootschappen de enig aandeelhouder. Enig bestuurder van [aandeelhouder] is [bestuurder]. Enig aandeelhouder van [aandeelhouder] is [aandeelhouder] , waarvan [bestuurder] eveneens de bestuurder is.
2.4.
Op of omstreeks 28 februari 2019 respectievelijk 31 mei 2019 hebben [eiser] (als verkoper) en [gedaagde] (als koper) koopovereenkomsten gesloten inzake de inventaris van [eiser]
2.5.
[eiser] maakte ten behoeve van haar bedrijfsvoering gebruik van een zogeheten G-rekening. Dit betreft een geblokkeerde bankrekening die aannemers kunnen gebruiken om loonheffingen (met of zonder btw) aan de belastingdienst en aan onderaannemers te voldoen. De Belastingdienst heeft de G-rekening van [eiser] in de loop van april 2019 geblokkeerd. De Belastingdienst heeft [eiser] hierover geïnformeerd bij brief van 14 april 2019, waarin zij als reden hiervoor noemt het verkeerd gebruik van de G-rekening door [eiser]
2.6.
Na het blokkeren van de G-rekening is de bedrijfsvoering van [eiser] stil komen te liggen.
2.7.
[eiser] (als verkoper) en [gedaagde] (als koper) hebben op of omstreeks 15 augustus 2019 een koopovereenkomst gesloten inzake een Harley Davidson motorfiets van het type Softail Slim S 110, met kenteken [kenteken motor] (hierna: de motorfiets). In verband hiermee heeft [eiser] bij factuur van 15 augustus 2019 een bedrag van € 16.940,00 aan [gedaagde] in rekening gebracht. Op deze factuur is met pen "
verrekend" bijgeschreven.
2.8.
Bij verzoekschrift van 29 augustus 2019 hebben de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid en Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Bouw & Infra (hierna samen: het pensioenfonds) het faillissement van [eiser] aangevraagd.
2.9.
Op 3 september 2019 heeft [eiser] haar statutaire naam gewijzigd in [nieuwe naam]
2.10.
Bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 oktober 2019 is [eiser] in staat van faillissement verklaard en is mr. C.H.J. van der Maas voornoemd aangesteld als curator in het faillissement.
2.11.
Na herhaald verzoek van de curator tot het overleggen van de administratie van [eiser] heeft de advocaat van [bestuurder] enige documenten in de vorm van pdf-bestanden aan de curator verstrekt.
2.12.
De curator heeft bij brieven aan [gedaagde] van 25 oktober 2019 en
4 november 2019 de hiervoor (onder 2.5. en 2.6.) genoemde koopovereenkomsten buitengerechtelijk vernietigd met een beroep op de faillissementspauliana. In zijn brief van 25 oktober 2019 schrijft de curator hierover:
"(…) Op 31 mei 2019 heeft [eiser] de inventaris van de onderneming aan [gedaagde] verkocht voor een bedrag van € 2.400,- incl. btw. De koopprijs is in de eerste plaats te laag vastgesteld, gelet op de waarde waarvoor deze in de administratie van [eiser] is opgenomen. Daarnaast is de koopprijs niet voldaan, althans uit de administratie van [eiser] volgt dat de koopprijs op 25 september 2019 is weggeboekt in het memoriaal met de omschrijving "Verrekening nota's [gedaagde]"
Op 15 augustus 2019 heeft [eiser] een motorfiets van het merk Harley Davidson, type Softail Slim S, met kenteken 56-MG-FJ, verkocht voor een bedrag van € 16.940,- incl. btw. De koopprijs is niet voldaan, althans uit de administratie van [eiser] volgt dat de koopprijs reeds op 26 juli 2019 is weggeboekt in het memoriaal met de omschrijving "Verrekening nota's [gedaagde]"
Uit de administratie van [eiser] volgt niet dat een verplichting bestond voor [eiser] om de inventaris en/of de motorfiets aan [gedaagde] te verkopen en in eigendom over te dragen, zodat ik mij op het standpunt stel dat het hier gaat om onverplichte rechtshandelingen als bedoeld in artikel 42 Fw. Omdat zowel [eiser] als [gedaagde] bij de rechtshandelingen (on)middellijk zijn vertegenwoordigd door haar bestuurder de heer [bestuurder], de transacties binnen een jaar voor faillissement werden verricht en de koopprijs (kennelijk) is verrekend, moet worden aangenomen dat zowel [eiser] als [gedaagde] wisten of behoorden te weten dat de schuldeisers van [eiser] als gevolg van de rechtshandelingen zouden worden benadeeld. Bovendien stel ik vast dat de schuldeisers van [eiser] daadwerkelijk zijn benadeeld omdat er bij benadering voor een bedrag van € 25.000,- aan actief aan de vennootschap is onttrokken zonder dat daarvoor een tegenprestatie is ontvangen. (…)"
2.13.
Bij brieven van 4 november 2019, 10 januari 2020 en 17 januari 2020 heeft de curator [bestuurder], in zijn hoedanigheid van bestuurder van [eiser], verzocht om nadere informatie te geven althans nadere bescheiden over te leggen, zoals in deze brieven omschreven. [bestuurder] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.14.
[bestuurder] heeft (de advocaat van) de curator bij brief van 15 november 2019 geschreven:
"Ik zou nog reageren op uw brief van 4 november 2019 over de Harley Davidson en de inventaris.
De Harley Davidson is verkocht ergens in juli 2019 en toen was er totaal geen zicht op een faillissement, dat zagen we pas aankomen nadat we daarover stukken hadden ontvangen. Het kan zijn dat die verkoop administratief later is verwerkt. Volgens ons is de HD ver boven de marktwaarde verkocht en dus is er niemand benadeeld. Als je op internet naar gelijksoortige motoren zoekt, daar staan ze veel goedkoper op.
De inventaris (€ 1088,89): die spullen moesten worden gerepareerd, factuur bijgevoegd.
De inventaris van € 7781,82: de spackmachine is boven dagwaarde aangeschaft zie aanschaf nota, er was geen sprake van faillissement dus geen tekort gedaan aan de boedel. De televisie is VER boven dagwaarde gekocht en verder hetzelfde verhaal als bovenstaand.
Inventaris (€ 2.400.00): Zie nota dit betreft een bestaande airco installatie die schoongemaakt en gerepareerd is. En ook daar geldt weer geen tekort aan de boedel en geen zicht op faillissement. (…)"
2.15.
[bouwbedrijf] heeft (de advocaat van) de curator bij e-mail van 28 februari 2020 onder meer geschreven:
"(…) Op 12 november 2018 is met [eiser] een overeenkomst gesloten voor werkzaamheden aan het project Hoogeweg te Groningen, een project van 687 appartementen in opdracht van VBRE Groningen BV. In juni 2019 heeft [eiser] ons te kennen gegeven de werkzaamheden alleen nog maar te kunnen (willen?) continueren, indien het contract van [eiser] om hun moverende maar ons onbekende redenen kon worden overgenomen door een andere vennootschap.
(…)
Wij hebben daarom noodgedwongen ingestemd met dat verzoek. Per 20 juni 2019 is de overeenkomst daarom overgenomen door [gedaagde] en Techniek BV. Door ons is uiteraard wel gecontroleerd of ook deze onderneming over een G-rekening overeenkomst beschikt en daarop zijn vervolgens de gespecificeerde termijnen gestort als verplicht."
2.16.
In de inleidende dagvaarding in deze procedure heeft de curator tevens een incidentele vordering ex artikel 843a Rv tegen [gedaagde] ingesteld, strekkende tot afgifte van bescheiden. Na incidenteel verweer van [gedaagde] heeft de rechtbank bij incidenteel vonnis van 4 november 2020 [gedaagde] veroordeeld om aan de curator afgifte te verstrekken van:
a) de projectadministratie van [gedaagde] over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 1 december 2019, doch uitsluitend voor zover deze ziet op projecten die afkomstig zijn van [eiser];
b) de door [gedaagde] in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 1 december 2019 verzonden facturen, doch uitsluitend voor zover die zien op projecten die afkomstig zijn van Faberstukadoors;
c) een overzicht van alle personeelsleden van [gedaagde] die vanaf week 34 van 2019 loon van [gedaagde] hebben ontvangen;
d) een overzicht van alle bedrijfsauto's;
e) alle bankafschriften van de bankrekeningen van [gedaagde] over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 1 december 2019.
2.17.
[gedaagde] heeft niet aan dit incidenteel vonnis voldaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De curator vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank, (in de hoofdzaak) bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
( i) voor recht verklaart dat [gedaagde] onrechtmatig jegens de gezamenlijke crediteuren van [eiser] heeft gehandeld en dat [gedaagde] gehouden is de als gevolg daarvan door de gezamenlijke crediteuren geleden schade te vergoeden;
(ii) [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan de curator van de door de gezamenlijke crediteuren geleden schade en de schade voorlopig begroot op
€ 125.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, althans [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag vast te stellen door een door de rechtbank te benoemen deskundige, althans [gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van de schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
(iii) [gedaagde] veroordeelt om aan de curator een voorschot van € 100.000,00 te betalen op de schadevergoeding als bedoeld onder (ii);
(iv) voor recht verklaart dat de koopovereenkomsten(en) ten aanzien van de inventaris die op of omstreeks 28 februari 2019 en 31 mei 2019 tussen [gedaagde] en [eiser] zijn gesloten door de curator rechtsgeldig zijn vernietigd;
( v) [gedaagde] veroordeelt om binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis aan de curator een bedrag aan vervangende schadevergoeding te betalen van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
(vi) voor recht verklaart dat de koopovereenkomst ten aanzien van de Harley Davidson, type Softail Slim S 110, met kenteken 56-MG-FJ, die op of omstreeks 15 augustus 2019 tussen [gedaagde] en [eiser] is gesloten rechtsgeldig door de curator is vernietigd;
(vii) [gedaagde] veroordeelt om binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis aan de curator een bedrag aan vervangende schadevergoeding te betalen van
€ 21.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot en met de dag van algehele voldoening;
(viii) [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, de beslagkosten en het nasalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van het vonnis tot en met de dag van algehele voldoening.
3.2.
De curatorbaseert zijn vorderingen, samengevat weergegeven, op het volgende.
3.2.1.
[gedaagde] heeft onrechtmatig tegenover de gezamenlijke schuldeisers van [eiser] gehandeld door zonder toestemming van de curator en zonder daarvoor te betalen met gebruikmaking van het actief van [eiser] een oneigenlijke doorstart te maken met de onderneming van [eiser] [gedaagde] exploiteert een onderneming die identiek is aan die van [eiser] [gedaagde] maakt hierbij gebruik van de inventaris, het personeel, de (project)administratie, de goodwill, de debiteuren, het onderhanden werk, de bedrijfsauto's en de knowhow van [eiser] Door het handelen van [gedaagde] is aan de curator de mogelijkheid ontnomen om de onderneming van [eiser], althans onderdelen daarvan, te verkopen. Hierdoor hebben de gezamenlijke schuldeisers van [eiser] schade geleden. Deze schade is gelijk aan het bedrag dat de curator had kunnen realiseren bij verkoop van de onderneming of delen daarvan. De curator beschikt thans als gevolg van een gebrek aan medewerking van de zijde van [bestuurder]/[gedaagde] nog over onvoldoende informatie om de waarde van de onderneming vast te kunnen stellen. Zolang die informatie niet wordt verstrekt, stelt de curator de geleden schade gelijk aan het boedeltekort van [eiser] Het boedeltekort kan nu echter nog niet worden begroot. Op dit moment bedraagt het boedeltekort ongeveer € 125.000,- exclusief enkele later door de belastingdienst opgelegde ambtshalve aanslagen. De daadwerkelijke omvang van de schade zal later in een schadestaatprocedure moeten worden vastgesteld. Vooruitlopend daarop verzoekt de curator thans om een voorschot op schadevergoeding van € 100.000,- toe te wijzen.
3.2.2.
In het zicht van het faillissement van [eiser] heeft [gedaagde] een drietal koopovereenkomsten met haar gesloten, twee inzake de inventaris en één inzake de motorfiets. Op de betreffende facturen is aangetekend dat de koopprijs voor de zaken is verrekend. Uit de (gebrekkige) administratie van [eiser] blijkt echter niet waarmee de koopprijs is verrekend. De curator vermoedt dat dit met een boekhoudkundig gemanipuleerde schuld is gebeurd. De hiervoor genoemde overeenkomsten zijn volgens de curator paulianeus. De rechtshandelingen zijn onverplicht aangegaan en hebben daadwerkelijk tot benadeling van de schuldeisers van [eiser] geleid. Door de verrekening van de koopprijs zijn er vermogensbestanddelen aan het vermogen van Faberstukadoors onttrokken, zonder dat [gedaagde] daarvoor enige tegenprestatie heeft geleverd. Er is daarmee onverschuldigd aan [gedaagde] betaald. Omdat [gedaagde] niet te goeder trouw was, was zij zonder ingebrekestelling van rechtswege in verzuim. Als gevolg van dit verzuim was de curator bevoegd om zijn vordering tot nakoming om te zetten in een vordering tot vervangende schadevergoeding (artikel 6:87 BW). De schade die de boedel hier heeft geleden, is gelijk aan het factuurbedrag van de inventaris (€ 10.000,-) en de waarde van de motorfiets in het economisch verkeer (€ 21.000,-).
3.3.
[gedaagde]voert verweer, met conclusie tot afwijzing van het gevorderde. In dat kader heeft [gedaagde] samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
3.3.1.
Alle vorderingen in het faillissement worden betwist, afgezien van de vordering van het pensioenfonds, die qua omvang relatief beperkt is. De curator doet echter niets met die betwisting en erkent alle schulden van de failliet. Daarmee houdt hij de vordering op [gedaagde] kunstmatig hoog. Zolang de hiervoor genoemde vorderingen worden betwist en niet zijn geverifieerd, moeten de vorderingen van de curator worden afgewezen.
3.3.2.
[gedaagde] betwist dat zij een oneigenlijke doorstart met de onderneming van [eiser] heeft gemaakt. De werkzaamheden voor aannemer Geveke zijn in overleg met Geveke door [gedaagde] overgenomen. Daarnaast was dit project verlieslatend, zodat er ook geen actief is overgenomen.
3.3.3.
De door de curator gevorderde schade kan hooguit een gedeelte van de winst van overgenomen projecten betreffen. De curator heeft echter niets aangevoerd over de winstgevendheid van deze projecten.
3.3.4.
[gedaagde] betwist voorts dat de koopovereenkomsten ten aanzien van de inventaris van [eiser] en de motorfiets als paulianeus moeten worden bestempeld. Er is wel degelijk een tegenprestatie door [gedaagde] geleverd, aangezien de koopprijs van de inventaris respectievelijk de motorfiets is verrekend met nog openstaande vorderingen van [gedaagde] op [eiser] Ten slotte bestrijdt [gedaagde] de hoogte van de bedragen die de curator ten titel van vervangende schadevergoeding inzake de inventaris en de motorfiets vordert.

4.De beoordeling van het geschil

De kern van de zaak
4.1.
In deze procedure staat ten eerste de vraag centraal of [gedaagde] onrechtmatig tegenover de schuldeisers van de failliete onderneming [eiser] heeft gehandeld door voorafgaand aan het faillissement de onderneming van [eiser] voort te zetten zonder daarvoor een vergoeding aan [eiser] te betalen. Ten tweede ligt de vraag voor of de curator de koopovereenkomsten die tussen [eiser] en [gedaagde] zijn gesloten inzake de inventaris van [eiser] en een op naam van laatstgenoemde staande motorfiets terecht met een beroep op de faillissementspauliana buitengerechtelijk heeft vernietigd. De rechtbank zal beide vragen hierna bevestigend beantwoorden.
Eiswijziging van de curator
4.2.
De eiswijziging van de curator zal op de voet van artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden toegestaan, omdat [gedaagde] hiertegen geen bezwaren heeft geuit en de rechtbank ambtshalve, gelet op de eisen van een goede procesorde, evenmin beletselen ziet om de eiswijziging te aanvaarden. Hierna zal dan ook recht worden gedaan op de gewijzigde eis.
Betwisting/verificatie van de vorderingen in het faillissement
4.3.
De rechtbank verwerpt het verweer van [gedaagde] dat de vorderingen van de curator in verband met het gestelde onrechtmatig handelen van [gedaagde] al meteen moeten worden afgewezen omdat, afgezien van de vordering van het pensioenfonds, alle vorderingen in het faillissement van [eiser] worden betwist én nog niet zijn geverifieerd. Deze omstandigheden staan naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan het instellen van de onderhavige vorderingen door de curator. Hoe dan ook is er de - door [gedaagde] niet betwiste - vordering van het pensioenfonds. Daarnaast heeft [gedaagde] niet onderbouwd dat de overige vorderingen in het faillissement van [eiser] geen grond hebben. Verificatie van schuldvorderingen is, anders dan [gedaagde] kennelijk betoogt, overigens ook geen wetmatigheid. In veel faillissementen vindt immers geen verificatieprocedure plaats, omdat baten van de boedel ontbreken of de baten dusdanig laag zijn dat verificatie niet loont.
Onrechtmatig handelen [gedaagde] tegenover gezamenlijke schuldeisers van failliet?
Juridisch kader
4.4.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van het gestelde onrechtmatig handelen van [gedaagde] het volgende voorop. Een faillissementscurator is bevoegd om in geval van benadeling van schuldeisers door de gefailleerde voor de belangen van de gezamenlijke schuldeisers op te komen, waarbij onder omstandigheden ook plaats kan zijn voor het geldend maken van een vordering tot schadevergoeding tegen een derde die bij de benadeling betrokken was, ook al kwam een dergelijke vordering niet aan de gefailleerde zelf toe. [1] De opbrengst van een zodanige door de curator in het belang van de gezamenlijke schuldeisers geldende gemaakte vordering valt, evenals de opbrengst van een vordering tot vernietiging op de voet van de artikelen 42 e.v. Faillissementswet (hierna: Fw) in de boedel en komt derhalve de gezamenlijke schuldeisers ten goede in de vorm van een toename van het overeenkomstig de uitdelingslijst te verdelen boedelactief. [2] Zijn bevoegdheid tot het instellen van een dergelijke vordering ontleent de curator aan de hem in artikel 68 Fw gegeven opdracht tot beheer en vereffening van de failliete boedel. Ten slotte overweegt de rechtbank dat stelplicht en bewijslast van het gestelde onrechtmatig handelen van [gedaagde] overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv, op de curator rusten.
Inhoudelijk
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de curator voldoende heeft onderbouwd - en door [gedaagde] niet althans onvoldoende gemotiveerd is betwist - dat [gedaagde] de onderneming van [eiser] de facto heeft voortgezet met gebruikmaking van in ieder geval de inventaris, de debiteuren, het onderhanden werk en de bedrijfsauto's van [eiser], zonder daarvoor een vergoeding aan [eiser] te betalen, waarmee de gezamenlijke crediteuren van [eiser] zijn benadeeld. Hiertoe zijn, in onderling verband en samenhang bezien, de volgende omstandigheden van belang:
( i) [eiser] en [gedaagde] hebben - blijkens hun registratie in het handelsregister van de Kamer van Koophandel - hetzelfde vestigingsadres, Viaductstraat 58 te Ter Apel.
(ii) Zowel [eiser] als [gedaagde] hebben dezelfde (enig) bestuurder, de heer [bestuurder]. Laatstgenoemde kon dus, tegelijkertijd, zowel voor [eiser] als voor [gedaagde] zelfstandig het beleid bepalen en aldus ook beslissingen nemen aangaande transacties waarbij beide vennootschappen betrokken waren.
(iii) Vast staat dat de Belastingdienst in de loop van april 2019 de G-rekening van [eiser] heeft geblokkeerd en dat deze blokkade nadien niet is opgeheven. [gedaagde] heeft ter zitting gesteld dat hierdoor haar bedrijfsvoering stil kwam te liggen. De rechtbank acht, mede gelet op die stelling, het betoog van [gedaagde] dat de orderportefeuille van [eiser] toen reeds leeg was, niet aannemelijk.
(iv) Op basis van de onder 2.15. geciteerde e-mail van [bouwbedrijf] aan de curator van 28 februari 2020, waarvan de inhoud door [gedaagde] niet gemotiveerd is weersproken, gaat de rechtbank ervan uit dat [gedaagde] de nog lopende overeenkomst tussen [bouwbedrijf] en [eiser], waarbij [eiser] als onderaannemer van [bouwbedrijf] fungeerde, met betrekking tot een groot project (Jongerenhuisvesting Hoogeweg Groningen) per 20 juni 2019 heeft overgenomen, dat [bouwbedrijf] in verband hiermee heeft gecontroleerd of [gedaagde] over een
G-rekening beschikte en dat [bouwbedrijf] verdere betalingen voor dit project op de
G-rekening van [gedaagde] heeft gedaan. Verder staat, als door de curator onweersproken gesteld, vast dat uit de administratie van [eiser] blijkt dat dit project door [eiser] is aangenomen voor een aanneemsom van € 506.070,36 en dat op 3 mei 2019, de datum van de laatste factuur die zich volgens de curator nog in de administratie van [eiser] bevindt, er nog een bedrag aan [bouwbedrijf] te factureren was van € 303.296,08. Indien daarbij de inhoud van voornoemde e-mail van [bouwbedrijf] wordt betrokken, moet het ervoor gehouden worden dat verdere, substantiële, inkomsten van dit door [eiser] aangenomen project bij [gedaagde] zijn terechtgekomen. In het memoriaal 2019 van [eiser] (productie 43 van de zijde van de curator) zijn na eind juni 2019 ook geen facturen aan [bouwbedrijf] meer te zien, terwijl er wél is doorgewerkt op dit project. Dat dit project, zoals [gedaagde] aanvoert, verliesgevend is geweest, heeft zij op geen enkele wijze onderbouwd, zodat de rechtbank reeds daarom dit verweer passeert. Op de door de curator als productie 16 in het geding gebrachte foto's van de bouwplaats van dit project, gedateerd 13 december 2019, dus van ná het faillissement van [eiser], zijn ook busjes van [eiser] te zien, wat voor de rechtbank - in navolging van de curator - een extra aanwijzing vormt dat [gedaagde] het betreffende project van [eiser] heeft overgenomen en voortgezet.
( v) De curator heeft onbetwist gesteld dat [eiser] op haar factuur van 11 september 2019 een ander G-rekeningnummer (NL 14 ABNA 0994 0106 21) heeft vermeld dan het nummer van de G-rekening die zij zelf (voorheen) gebruikte. De rechtbank neemt met de curator aan dat eerstgenoemde G-rekening op naam van [gedaagde] staat. [gedaagde] heeft ook niets aangevoerd om dit vermoeden te weerleggen. Dit had zij eenvoudig kunnen doen door hierover nadere gegevens aan de curator en de rechtbank te verschaffen, welke zich bij uitstek in haar invloedssfeer bevinden.
(vi) De curator heeft onbetwist gesteld dat er in de administratie van [eiser] over 2019 een groot aantal facturen ontbreekt.
(vii) Vast staat dat [eiser] inventaris van haar onderneming aan [gedaagde] heeft overgedragen, waartegenover, zoals hierna bij de behandeling van de paulianavorderingen van de curator zal blijken, geen tegenprestatie van de zijde van [gedaagde] heeft gestaan.
(viii) Er is geen enkel document door [gedaagde] overgelegd, noch is anderszins gebleken, dat er een overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] is gesloten ter zake de overname van de bedrijfsactiviteiten van [eiser], op grond waarvan [gedaagde] gerechtigd was om de onderneming van [eiser] voort te zetten.
4.6.
Het voortzetten door [gedaagde] van de onderneming van [eiser], zonder daarvoor een vergoeding aan [eiser] te betalen, heeft als gevolg gehad dat actief uit het vermogen van [eiser] is gevloeid zonder dat daarvoor gelijkwaardige vermogensbestanddelen in de plaats zijn gekomen waarop de schuldeisers van [eiser] zich hadden kunnen verhalen. Daarmee heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig tegenover de gezamenlijke schuldeisers van [eiser] gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 BW. Dit onrechtmatig handelen kan ook aan [gedaagde] worden toegerekend, nu zij kon voorzien, althans redelijkerwijs had behoren te voorzien, dat met het overnemen van vermogensbestanddelen van haar zustervennootschap [eiser], zónder daarvoor enige vergoeding te betalen, [eiser] (vrijwel) geen verhaal meer zou bieden voor vorderingen van de gezamenlijke schuldeisers van [eiser] Het onrechtmatig handelen van [gedaagde] verplicht haar om de hierdoor voor de gezamenlijke schuldeisers van [eiser] ontstane schade te vergoeden aan de boedel. De door de curator gevorderde daartoe strekkende verklaringen voor recht kunnen aldus worden toegewezen.
De schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde]
4.7.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan het vaststellen van de schade.
4.8.
Hiervoor heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde] vanwege haar onrechtmatig handelen schadeplichtig is jegens de gezamenlijke schuldeisers van [eiser] Dat de gezamenlijke schuldeisers schade hebben geleden, staat voldoende vast, nu door het overnemen van vermogensbestanddelen van [eiser], zónder daarvoor enige vergoeding te betalen die in het vermogen van [eiser] vloeide, [eiser] geen althans minder verhaal meer bood voor vorderingen van de gezamenlijke schuldeisers van [eiser]
4.9.
De rechtbank constateert dat de curator bij het begroten van de schade uitgaat van de waarde die de curator ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers had kunnen realiseren bij verkoop van de onderneming van [eiser] of delen daarvan. Zolang [gedaagde] en [bestuurder] onvoldoende bescheiden respectievelijk administratieve gegevens aan de curator verstrekken, stelt de curator zich op het standpunt dat de schade gelijk is aan het boedeltekort, dat volgens hem in elk geval ca. € 125.000,- bedraagt. De door de curator in dit kader ingestelde schadevordering is tweeledig. De curator vordert enerzijds een verwijzing naar de schadestaatprocedure voor het definitief vaststellen van de door de gezamenlijke schuldeisers geleden schade en anderzijds betaling van een voorschot op schadevergoeding van € 100.000,-. De rechtbank overweegt in dit verband dat voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat, wat het element schade betreft, voldoende is dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. [3]
4.10.
Bij het vaststellen van de schade gaat het in een geval als het onderhavige om de benadeling van de schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden. Om deze benadeling vast te kunnen stellen, moet een vergelijking worden gemaakt tussen de hypothetische situatie waarin het gewraakte handelen niet heeft plaatsgevonden en de situatie waarin de schuldeisers zich nu bevinden. [4] De rechtbank volgt de curator tegen deze achtergrond niet in zijn standpunt dat bij het begroten van de schade van de omvang van het (huidige) boedeltekort moet worden uitgegaan. Dat is in dezen geen juiste wijze van schadebegroting. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat [gedaagde] en/of [bestuurder] niet althans onvoldoende bereidwillig is gebleken om de curator de door hem verlangde informatie te voorzien. Bepalend voor de omvang van de schade van de gezamenlijke schuldeisers is (slechts) het bedrag dat de curator had kunnen realiseren bij verkoop van de naar [gedaagde] verdwenen vermogensbestanddelen van [eiser] Op de opbrengst dáárvan hadden de gezamenlijke schuldeisers zich immers kunnen verhalen.
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de curator in de onderhavige procedure (vooralsnog) onvoldoende gegevens verschaft op grond waarvan de rechtbank nu reeds voldoende aanknopingspunten heeft voor het definitief begroten van de schade. Hiervan treft de curator overigens geen verwijt, nu voldoende vaststaat dat [gedaagde] althans [bestuurder], tot op heden weinig bereidwillig is gebleken om de curator de door hem verlangde informatie over de onderneming van [eiser] te verschaffen, aan de hand waarvan de curator de schade voor de boedel nader zou kunnen vaststellen. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank de zaak ten aanzien van de vaststelling van de schadevergoeding, zoals door de curator ook is gevorderd, verwijzen naar een schadestaatprocedure, waarin de omvang van de schade definitief kan worden bepaald. In dat kader kan zo nodig ook een deskundige worden ingeschakeld. Daarvoor bestaat in deze procedure geen aanleiding.
4.12.
De door de curator gevorderde toekenning van een voorschot op de nader vast te stellen schadevergoeding zal de rechtbank afwijzen. De curator verlangt, zich baserend op een door hem gesteld boedeltekort van ca. € 125.000,-, betaling van een voorschot van € 100.000,-. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kan het boedeltekort in het onderhavige geval echter geen richtsnoer vormen voor de schadebegroting. Daarmee ontvalt reeds de grondslag aan de gevorderde betaling van het genoemde voorschot. Voor toewijzing van enig ander voorschotbedrag ziet de rechtbank evenmin aanleiding, nu op dit moment - zoals de curator ook erkent - nog onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor het vaststellen van de waarde van (onderdelen van) de onderneming van [eiser]
Faillissementspauliana
Juridisch kader
4.13.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit geschilpunt het navolgende voorop.
4.14.
Op grond van artikel 42 lid 1 Fw kan de curator ten behoeve van de boedel elke rechtshandeling die de schuldenaar vóór de faillietverklaring onverplicht heeft verricht en waarvan deze bij dit verrichten wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van schuldeisers het gevolg zou zijn, door een buitengerechtelijke verklaring vernietigen. Daarbij geldt op grond van artikel 42 lid 2 Fw de beperking dat een rechtshandeling anders dan om niet, die hetzij meerzijdig is, hetzij eenzijdig en tot een of meer bepalende personen is gericht, wegens benadeling slechts kan worden vernietigd, indien ook degenen met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte, wisten of behoorden te weten dat daarvan benadeling van schuldeisers het gevolg zou zijn. De curator heeft de stelplicht en bewijslast ten aanzien van alle elementen van de faillissementspauliana.
4.15.
Een rechtshandeling is onverplicht, indien er niet een op de wet of overeenkomst berustende verplichting bestaat. Voor een geslaagd beroep op de pauliana moet ook sprake zijn van benadeling van schuldeisers. Daarvan is sprake indien één of meer schuldeisers werkelijk in hun verhaalsmogelijkheden zijn beperkt. De benadeling van de schuldeisers moet aanwezig zijn op het moment dat de curator zijn rechten doet gelden. Indien, zoals in deze zaak, in rechte wordt gestreden over de vraag of de curator terecht een beroep doet op artikel 42 Fw, is het met betrekking tot de door dat artikel vereiste benadeling nodig, maar ook voldoende, dat zij aanwezig is op het moment dat de rechter over de vordering beslist. [5] De vraag of benadeling op dát moment aanwezig is, moet worden beantwoord door de hypothetische situatie waarin de schuldeisers zouden hebben verkeerd zonder de gewraakte rechtshandeling(en) te vergelijken met de situatie waarin zij feitelijk verkeren als die handeling onaangetast blijft.
4.16.
Van wetenschap van benadeling als bedoeld in artikel 42 Fw is sprake indien ten tijde van de handeling het faillissement en een tekort daarin met een redelijke mate van zekerheid waren te voorzien voor zowel de schuldenaar als degene met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte. [6] Artikel 43 Fw bevat een aantal rechtsvermoedens van wetenschap van benadeling. Doen zich zulke omstandigheden voor dan wordt, behoudens tegenbewijs, deze wetenschap bij schuldenaar en wederpartij aangenomen.
De curator heeft terecht de bestreden koopovereenkomsten vernietigd
4.17.
Tussen partijen is niet in geschil dat de koopovereenkomsten waarvan de curator de nietigheid heeft ingeroepen meerzijdige onverplicht verrichte rechtshandelingen betreffen, anders dan om niet, die door schuldenaar [eiser] en haar wederpartij [gedaagde] voorafgaand aan het faillissement van [eiser] zijn verricht.
4.18.
De rechtbank is,
ex nuncbezien, van oordeel dat door deze rechtshandelingen één of meer schuldeisers van [eiser] daadwerkelijk benadeeld zijn in hun verhaalsmogelijkheden. Een van de kenmerken van een koopovereenkomst is immers dat de koper de koopprijs van de geleverde zaak aan de verkoper voldoet. De rechtbank stelt aan de hand van de door de curator als productie 19 overgelegde grootboekadministratie vast dat de inventaris in twee tranches door [eiser] aan [gedaagde] is verkocht, voor bedragen van € 7.781,82 respectievelijk € 2.400,-. Verder stelt de rechtbank aan de hand van de (als productie 22 door de curator overgelegde) factuur van 15 augustus 2019 vast dat [eiser] de motorfiets aan [gedaagde] heeft verkocht voor een bedrag van € 16.940,-. [gedaagde] dient, gezien de betwisting hiervan door de curator, te onderbouwen en zo nodig te bewijzen dat zij de koopprijzen voor de inventaris en de motorfiets aan [eiser] heeft betaald. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij de koopprijzen voor zowel de inventaris als de motorfiets heeft voldaan door verrekening met openstaande factuurbedragen die [eiser] nog aan haar verschuldigd was. Naar het oordeel van de rechtbank is [gedaagde] echter in gebreke gebleven om dit verweer op behoorlijke wijze te onderbouwen. [gedaagde] heeft niet toegelicht met welke specifieke nog openstaande factuurbedragen zij de aan [eiser] verschuldigde koopsommen heeft verrekend. Het enkel stellen dat er met openstaande factuurbedragen is verrekend, is onvoldoende. Omdat [gedaagde] op dit punt in haar stelplicht tekortgeschoten is, is bewijslevering niet aan de orde. De rechtbank gaat er aldus van uit dat [gedaagde] de betreffende koopsommen niet aan [eiser] heeft betaald. Daarmee zijn de schuldeisers van [eiser] in hun verhaalsmogelijkheden beperkt. Er zijn immers vermogensbestanddelen uit het vermogen van [eiser] verdwenen zonder dat daar een tegenprestatie van de zijde van [gedaagde] tegenover heeft gestaan.
4.19.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de wetenschap van benadeling in dit geval bij zowel [eiser] als [gedaagde] aanwezig worden geacht, gelet op het bewijsvermoeden van artikel 43 lid 1 aanhef en onder 5° b Fw. De gewraakte rechtshandelingen zijn alle drie binnen een jaar vóór de faillietverklaring van [eiser] onverplicht verricht tussen twee rechtspersonen met precies dezelfde bestuurder, [bestuurder]. Hierdoor is het vermoeden gerechtvaardigd dat de rechtshandelingen zijn verricht in het volle bewustzijn dat de schuldeisers hiermee benadeeld werden. [7] [gedaagde] kan tegenbewijs leveren tegen dit bewijsvermoeden. Dat heeft zij echter niet gedaan. [gedaagde] heeft geen concrete stellingen betrokken die zien op de weerlegging van het bewijsvermoeden. Dat brengt mee dat tegenbewijslevering ter zake niet aan de orde is. Een en ander brengt mee dat deze procedure ervan zal worden uitgegaan dat [gedaagde] de vereiste wetenschap van benadeling van de schuldeisers van [eiser] had.
4.20.
Gelet op het vorenstaande is aan alle vereisten voor vernietiging van de gewraakte rechtshandelingen voldaan. De in verband daarmee door de curator gevorderde verklaringen voor recht kunnen dan ook worden toegewezen.
Gevolgen van de geslaagde vernietiging van de bestreden koopovereenkomsten
4.21.
Een rechtsgeldige vernietiging heeft tot gevolg dat de rechtsgevolgen van de vernietigde handeling niet tegen de boedel kunnen worden ingeroepen. [8] Hetgeen door de vernietigde rechtshandeling(en) uit het vermogen van de schuldenaar gegaan is, moet krachtens artikel 51 lid 1 Fw door hem jegens wie de vernietiging werkt aan de curator worden teruggegeven, met inachtneming van de regels inzake onverschuldigde betaling. Met de vernietiging van de rechtshandeling in kwestie is de rechtsgrond daarvoor immers komen te vervallen. Er ontstaan alsdan verbintenissen tot ongedaanmaking van de reeds verrichte prestaties, waarop het algemene verbintenissenrecht van toepassing is. Uit artikel 6:203 BW vloeit voort dat de paulianeus verkregen goederen aan de curator moeten worden teruggegeven. Indien de goederen te kwader trouw zijn verkregen, wat hier naar het oordeel van de rechtbank het geval was, dan treedt op grond van artikel 6:205 BW het verzuim van rechtswege in.
4.22.
[gedaagde] is desgevraagd niet bereid of in staat gebleken om de inventaris en de motorfiets aan de curator terug te geven nadat deze de vernietiging van de gewraakte rechtshandelingen had ingeroepen. Aldus is [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting tot teruggave van deze goederen. Op grond daarvan is de curator gerechtigd om op de voet van artikel 6:87 BW - in plaats van teruggave - vervangende schadevergoeding van [gedaagde] te vorderen.
Begroting van de bedragen aan vervangende schadevergoeding
4.23.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de begroting van de door [gedaagde] aan de curator verschuldigde (vervangende) schadevergoeding. De omvang van de vervangende schadevergoeding moet worden bepaald aan de hand van de bepalingen van afdeling 10 van titel 1 van Boek 6 BW. De rechtbank dient de schade krachtens artikel 6:97 BW te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat.
Omdat de vervangende schadevergoeding in de plaats treedt van de terug te geven prestatie zelf, zal het in beginsel gaan om vergoeding van de waarde van díe prestatie. Deze waarde zal in het algemeen moeten worden bepaald aan de hand van een objectieve waarderingsmethode, waarbij wordt uitgegaan van de
huidigevervangingswaarde in het economisch verkeer. Stelplicht en bewijslast ter zake rusten, overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv, op de curator.
4.24.
De curator stelt de vervangingswaarde van de inventaris op een bedrag van
€ 10.000,00, waartoe hij - bij gebreke van facturen - verwijst naar de ter zake in de grootboekmutatiekaarten 2019 van [eiser] (productie 19 van de kant van de curator) genoemde koopsommen van € 7.781,82 respectievelijk € 2.400,00.
4.25.
Nu [gedaagde] deze twee bedragen niet voldoende gemotiveerd heeft betwist, zal de rechtbank van de juistheid hiervan uitgaan. Aldus zal de rechtbank de vervangingswaarde van de inventaris in het voetspoor van de curator begroten op een bedrag van € 10.000,00. Dit bedrag zal dan ook ten titel van vervangende schadevergoeding worden toegewezen. Ten slotte merkt de rechtbank op, zoals zij ook reeds ter zitting heeft aangegeven en door de curator is erkend, dat er een bepaalde overlap kan zitten tussen de te vergoeden vervangingswaarde van de inventaris en de door [gedaagde] verschuldigde schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen. Dat is een omstandigheid die in de schadestaatprocedure kan worden meegenomen.
4.26.
De curator stelt de vervangingswaarde van de motorfiets op een bedrag van
€ 21.000,00. Dit is volgens hem de vervangingswaarde van de motorfiets in het economisch verkeer. Ter onderbouwing van deze waarde wijst de curator op een aantal advertenties van motorfietsen van hetzelfde merk en type (productie 41 van de kant van de curator). [gedaagde] betwist de door de curator gestelde vervangingswaarde van de motorfiets. De koopsom van de motorfiets is voldaan middels verrekening met een factuur van € 17.000,00. Dat was al meer dan de waarde van de motorfiets. De waarde van de motorfiets laat zich ook moeilijk exact vaststellen, aldus [gedaagde].
4.27.
De rechtbank stelt vast dat de curator ter onderbouwing van de door hem gehanteerde huidige vervangingswaarde van de motorfiets diverse advertenties in het geding gebracht van motorfietsen van hetzelfde merk (Harley Davidson) en type (Softail Slim 110). Hieruit volgen telkens vraagprijzen van meer dan € 21.000,00. Tegen deze waardevergelijking heeft [gedaagde] zich naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd verweerd. Weliswaar is ten behoeve van de (ver)koop van de motorfiets aan [gedaagde] destijds een factuur d.d. 15 augustus 2019 opgesteld, waarop een koopsom van € 16.940,00 inclusief btw is vermeld, maar [gedaagde] heeft in deze procedure echter geen feitelijke gegevens verschaft die nader inzicht geven in de destijds gehanteerde waarde van de motorfiets. Dat, zoals [gedaagde] ter zitting heeft betoogd, deze koopprijs toen al te hoog was, heeft zij evenmin onderbouwd
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank met de curator de vervangingswaarde van de motorfiets op een bedrag van € 21.000,00 begroten. De daartoe strekkende vordering van de curator is zodoende toewijsbaar.
4.28.
De gevorderde wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen is eerst verschuldigd vanaf de datum van omzetting van de vordering tot nakoming in een vordering tot vervangende schadevergoeding ex artikel 6:87 BW. In zoverre kan deze vordering derhalve worden toegewezen.
Proceskosten, beslagkosten en nakosten
4.29.
[gedaagde] zal als in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Bij de hoogte van het toe te kennen bedrag aan salaris advocaat knoopt de rechtbank aan bij de hoogte van het in totaal aan hoofdsom toe te wijzen bedrag (€ 31.000,00). Aldus worden de proceskosten aan de zijde van de curator vastgesteld op:
- dagvaardingskosten € 81,83
- vastrecht € 4.131,00
- salaris advocaat € 2.163,00 (3 punten x € 721,00, tarief III)
---------------
€ 6.375,83
4.30.
De vordering tot verhaal van de gemaakte beslagkosten is op de voet van artikel 706 Rv toewijsbaar. Aan de hand van de als productie 20 door de curator overgelegde beslagstukken begroot de rechtbank de beslagkosten op een totaalbedrag van € 733,93.
4.31.
De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten, beslagkosten en nakosten zijn toewijsbaar zoals hierna bij de beslissing is vermeld.

5.BESLISSING

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers van [eiser] en dat [gedaagde] gehouden is de als gevolg daarvan door de gezamenlijke schuldeisers geleden schade aan de boedel te vergoeden;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator van de door de gezamenlijke schuldeisers geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5.3.
verklaart voor recht dat de curator de koopovereenkomsten ten aanzien van de inventaris die op of omstreeks 28 februari 2019 en 31 mei 2019 tussen [eiser] en [gedaagde] zijn gesloten rechtsgeldig heeft vernietigd;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] - ten titel van vervangende schadevergoeding voor de inventaris - tot betaling aan de curator van een bedrag van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van omzetting van de nakomingsvordering in een vordering tot vervangende schadevergoeding tot aan de dag van algehele voldoening;
5.5.
verklaart voor recht dat de curator de koopovereenkomst ten aanzien van de motorfiets, merk Harley Davidson, type Softail Slim S 110, met kenteken 56-MG-FJ, die op of omstreeks 15 augustus 2019 tussen [eiser] en [gedaagde] is gesloten, rechtsgeldig heeft vernietigd;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] - ten titel van vervangende schadevergoeding voor de motorfiets - tot betaling aan de curator van een bedrag van € 21.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van omzetting van de nakomingsvordering in een vordering tot vervangende schadevergoeding tot aan de dag van algehele voldoening;
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de curator vastgesteld op € 6.375,83, in de beslagkosten van € 733,93 en in de nakosten van € 163,00 zonder betekening vermeerderd met € 85,00 in geval van betekening van dit vonnis, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen deze termijn worden voldaan, vanaf het verstrijken van deze termijn tot aan de dag van algehele voldoening;
5.8.
verklaart het vonnis voor wat betreft de beslissingen onder 5.2., 5.4., 5.6. en 5.7. uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021.
614 (MP)

Voetnoten

1.Zie o.a. Hoge Raad 14 januari 1983, NJ 1983, 597,
2.Vgl. Hoge Raad 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF3917,
3.Vgl. Hoge Raad 27 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2789,
4.Vgl. Hoge Raad 19 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3654,
5.Zie het in noot 4 genoemde arrest
6.vgl. Hoge Raad 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8493,
7.Vgl. Hoge Raad 29 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3762,
8.Zie het in noot 2 genoemde arrest.