Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[eiser], voorheen genaamd
[eiser], die gevestigd was te [vestigingsplaats],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 17 maart 2021;
- de akte wijziging van eis tevens houdende overlegging nadere producties van de curator;
- de mondelinge behandeling van 22 juli 2021 waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt, die aan het procesdossier zijn toegevoegd.
2.De feiten
verrekend" bijgeschreven.
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling van het geschil
ex nuncbezien, van oordeel dat door deze rechtshandelingen één of meer schuldeisers van [eiser] daadwerkelijk benadeeld zijn in hun verhaalsmogelijkheden. Een van de kenmerken van een koopovereenkomst is immers dat de koper de koopprijs van de geleverde zaak aan de verkoper voldoet. De rechtbank stelt aan de hand van de door de curator als productie 19 overgelegde grootboekadministratie vast dat de inventaris in twee tranches door [eiser] aan [gedaagde] is verkocht, voor bedragen van € 7.781,82 respectievelijk € 2.400,-. Verder stelt de rechtbank aan de hand van de (als productie 22 door de curator overgelegde) factuur van 15 augustus 2019 vast dat [eiser] de motorfiets aan [gedaagde] heeft verkocht voor een bedrag van € 16.940,-. [gedaagde] dient, gezien de betwisting hiervan door de curator, te onderbouwen en zo nodig te bewijzen dat zij de koopprijzen voor de inventaris en de motorfiets aan [eiser] heeft betaald. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij de koopprijzen voor zowel de inventaris als de motorfiets heeft voldaan door verrekening met openstaande factuurbedragen die [eiser] nog aan haar verschuldigd was. Naar het oordeel van de rechtbank is [gedaagde] echter in gebreke gebleven om dit verweer op behoorlijke wijze te onderbouwen. [gedaagde] heeft niet toegelicht met welke specifieke nog openstaande factuurbedragen zij de aan [eiser] verschuldigde koopsommen heeft verrekend. Het enkel stellen dat er met openstaande factuurbedragen is verrekend, is onvoldoende. Omdat [gedaagde] op dit punt in haar stelplicht tekortgeschoten is, is bewijslevering niet aan de orde. De rechtbank gaat er aldus van uit dat [gedaagde] de betreffende koopsommen niet aan [eiser] heeft betaald. Daarmee zijn de schuldeisers van [eiser] in hun verhaalsmogelijkheden beperkt. Er zijn immers vermogensbestanddelen uit het vermogen van [eiser] verdwenen zonder dat daar een tegenprestatie van de zijde van [gedaagde] tegenover heeft gestaan.
huidigevervangingswaarde in het economisch verkeer. Stelplicht en bewijslast ter zake rusten, overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv, op de curator.