ECLI:NL:RBNNE:2021:4508

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
24 oktober 2021
Zaaknummer
LEE 20 - 2472
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht door niet melden van contante gelden en kasstortingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen. Eiser had van 23 maart 2019 tot en met 6 januari 2020 een bijstandsuitkering ontvangen, maar verweerder heeft deze herzien en een bedrag van € 5.043,21 teruggevorderd. Dit gebeurde naar aanleiding van een rechtmatigheidsonderzoek dat was gestart na een melding over de aanschaf van twee auto's. Tijdens dit onderzoek zijn onverklaarbare kasstortingen op de bankrekeningen van eiser en zijn partner ontdekt. Eiser had niet gemeld dat hij beschikte over contante gelden, wat in strijd is met zijn inlichtingenplicht volgens de Participatiewet (PW). Eiser stelde dat de contante gelden afkomstig waren uit geldleningen van zijn broers, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende had aangetoond dat deze leningen daadwerkelijk bestonden en dat hij de verplichtingen tot terugbetaling had nageleefd. De rechtbank concludeerde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden en dat de contante gelden als inkomen moesten worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/2472

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.O. Hovinga),
en

het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen, verweerder

(gemachtigde: M. van Lohuizen).

Procesverloop

In het besluit van 26 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Participatiewet (PW) over de periode van 23 maart 2019 tot en met 6 januari 2020 herzien en een bedrag van € 5.043,21 bruto teruggevorderd.
In het besluit van 14 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

Wat aan de zaak is voorafgegaan
1. Eiser en zijn partner [persoon 1] hebben van 23 maart 2019 tot en met 6 januari 2020 voor hun levensonderhoud gezamenlijk een bijstandsuitkering ontvangen. Naar aanleiding van een melding over de aanschaf van twee auto's is verweerder een rechtmatigheids-onderzoek gestart. In dat kader heeft verweerder de bankgegevens (inclusief PayPal account) van eiser, zijn partner en de kinderen opgevraagd en verkregen. Op de bankafschriften zijn onverklaarbare kasstortingen en/of bijschrijvingen zichtbaar. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 30 januari 2020.
Bestreden besluit
2. De bevindingen van het rechtmatigheidsonderzoek waren voor verweerder aanleiding om bij het primaire besluit, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, de aan eiser verstrekte bijstandsuitkering over de periode van 23 maart 2019 tot en met 6 januari 2020 (de benadelingsperiode) te herzien en een bedrag van € 5.043,21 bruto wegens onverschuldigde betaling terug te vorderen. Verweerder heeft aan deze besluiten ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft gemeld dat hij beschikte over contante gelden voor levensonderhoud, die hij heeft gestort op zijn bankrekening en die van zijn partner. Kasstortingen en bijschrijvingen op bankrekeningen worden aangemerkt als middelen. Een geldlening is daarvan niet uitgezonderd. Periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstands-ontvangers worden - ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt - naar vaste rechtspraak als inkomen van de bijstandsontvanger beschouwd als deze daarover vrijelijk kan beschikken. Dat is in het geval van eiser aan de orde. Door geen melding te doen van een groot aantal kasstortingen op deze bankrekeningen (totaal 19 stortingen en 1 overboeking) heeft eiser de op hem rustende inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW geschonden. Van onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen als gevolg van de terugvordering is geen sprake, zodat daarvan niet geheel of gedeeltelijk wordt afgezien.
Argumenten van partijen
3. Eiser stelt dat hij zich er niet van bewust was dat hij een geldlening moest melden bij verweerder, omdat daaraan een terugbetalingsverplichting verbonden was. Daarom zag hij de contante gelden niet als inkomen, maar eerder als schuld(en). Uit twee geldlenings-overeenkomsten met zijn broers blijkt dat deze schulden feitelijk bestaan en dat daaraan een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling is verbonden. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser verklaringen van zijn broers [persoon 2] en [persoon 3] ) van 27 september 2021 overgelegd, waarin staat dat eiser de geldleningen gedeeltelijk heeft afgelost. Verweerder had er daarom van kunnen afzien om de geldleningen te kwalificeren als inkomen. De leningen waren op dat moment noodzakelijk om te voorzien in levensonderhoud (inclusief de verzorging van een baby die op komst was). Er was namelijk extra druk op zijn budget ontstaan als gevolg van het betalen van een aanzienlijke boete en de kosten van een educatieve maatregel. Hij kon daardoor niets anders doen dan geld lenen bij zijn familie. Er is - aldus eiser - sprake van een zodanig uitzonderlijk incidenteel geval dat verweerder van de terugvordering had moeten afzien.
4. Verweerder stelt dat het feitelijk bestaan van de schulden en de daadwerkelijke terugbetalingsverplichtingen van de geldleningen (in totaal € 5.350,-) niet zijn komen vast te staan, omdat de geldleningsovereenkomsten van 23 maart 2019 en 1 november 2019 achteraf zijn opgesteld en niet kan worden vastgesteld dat de volledige hoofdsom feitelijk aan eiser ter hand is gesteld.

Oordeel van de rechtbank

Het geschil
5. De vraag is of verweerder terecht de bijstandsuitkering over de benadelingsperiode heeft herzien en de onverschuldigd verstrekte bijstand heeft teruggevorderd.
Inlichtingenplicht
5.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser zijn inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW heeft geschonden.
5.2.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de PW doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
5.3.
Het gaat hierbij om een belastend besluit, zodat het op de weg van verweerder ligt om aannemelijk te maken dat eiser gedurende de benadelingsperiode heeft verzuimd melding te maken van de ontvangst van contante gelden, die hij door middel van een groot aantal kasstortingen en een overboeking op zijn bankrekening en die van zijn partner heeft gezet.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser over contante gelden beschikte en die vervolgens stortte op zijn bankrekening en die van zijn partner. Als verklaring daarvoor heeft eiser aangevoerd dat deze kasstortingen mogelijk waren door de geldleningen die hij met zijn broers had afgesloten voor zijn levensonderhoud. Hij was zich er niet van bewust dat hij deze contante gelden of geldleningen moest opgeven. Daar komt bij dat geldleningen binnen zijn familie vanwege hun islamitische achtergrond of cultuur normaliter niet op papier worden verstrekt. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. Reeds bij de toekenning van de bijstand in maart 2019 is eiser in kennis gesteld van de daaraan verbonden verplichtingen, waaronder de inlichtingenplicht. Zo is hem meegedeeld dat hij veranderingen in zijn persoonlijke, gezins- of financiële situatie in elk geval maandelijks dient te melden door het inleveren van een rechtmatigheidsonderzoeks- of wijzigingsformulier, waarna de bijstand nader zal worden vastgesteld. Eiser is op dat moment voldoende voorgelicht en verweerder is in die zin niet tekortgeschoten. Daar komt bij dat de inlichtingenplicht een geobjectiveerde verplichting is, waarbij kwade opzet geen rol speelt. Eisers standpunt met betrekking tot zijn familie- en culturele achtergrond, waarin het gewoon is dat men contant geld aan elkaar uitleent zonder verdere controleerbare stukken, begrijpt de rechtbank wel, maar dit ontslaat hem niet van zijn informatieplicht. Het gaat hier immers om regelgeving in de Nederlandse context, waarin het gebruikelijk is dat betalingsverkeer giraal plaatsvindt. Nu eiser is gewaarschuwd voor de inlichtingenplicht, wist hij of kon hij redelijkerwijs vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op bijstand of de juiste hoogte daarvan.
Geldleningen
5.5.1.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 mei 2015 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), ECLI:NL:CRVB:2015:1450) worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten (levensonderhoud) en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1055).
5.5.2.
Een geldlening is in artikel 31, tweede lid, van de PW niet uitgezonderd van het middelenbegrip. Dat bij een aannemelijk gemaakte lening de schuldenlast van de betrokkene toeneemt, is - in gevallen als deze, waarin geen sprake is van een als vermogen aan te merken middel - niet van belang. Hetzelfde geldt voor de vraag of aan de lening een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting is verbonden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9138).
5.5.3.
De stelling van eiser dat de contante gelden en/of de geldleningen niet als inkomen, maar als schulden moeten worden aangemerkt, treft daarom geen doel. De betalingen hebben een terugkerend of periodiek karakter en kunnen worden aangewend ter vrije besteding gedurende de bijstandsperiode, zodat er sprake is van inkom(st)en. Nog afgezien daarvan gaat het hier om geldleningen of schulden aan een familielid. Dergelijke schulden zijn veelal van vrijblijvende aard.
5.6.
Verweerder heeft het bestaan van de geldleningen in het bestreden besluit - en in beroep - gemotiveerd en op goede gronden betwist. De rechtbank acht daarvoor van belang dat de twee geldleningsovereenkomsten achteraf zijn opgesteld. Echter, op de data van de twee geldleningen zijn geen stortingen of bijschrijvingen zichtbaar op de bankafschriften. Wel zijn daarop op verschillende data diverse kasstortingen zichtbaar, zij het met een totaalbedrag van 'slechts' € 4.140,-. De diverse kasstortingen en bijschrijvingen op de bankrekeningen van eiser en zijn partner lopen dus niet parallel aan de data van de geldleningen noch komen de bedragen met elkaar overeen. Verweerder kon daarom niet vaststellen dat de volledige hoofdsom van de geldleningen ook feitelijk aan eiser beschikbaar is gesteld. Met de verklaringen van zijn broers heeft eiser niet aangetoond dat hij daadwerkelijk op de geldleningen heeft afgelost. Ook uit de bankafschriften is geen enkele afbetaling af te leiden. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat er geen sprake is van geldleningen en dat de contante gelden inkomsten zijn, die hij vrijelijk kon besteden en aanwenden voor zijn levensonderhoud.
Conclusie
5.7.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is geweest van het niet onverwijld en uit eigen beweging melden van financiële gegevens, waarvan eiser wist of redelijkerwijs kon en behoorde te weten dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op bijstand of de juiste hoogte daarvan.
Door dat niet te doen, heeft hij de wettelijke inlichtingenplicht geschonden, als gevolg waarvan aan eiser en zijn partner te veel bijstand is verstrekt.
Herziening en terugvordering
6. Verweerder was daarom verplicht de bijstand te herzien door alsnog met de ontvangen inkomsten rekening te houden. Eiser heeft de inkomsten gedurende de maanden april, mei, juni, augustus, september, oktober, november en december 2019 op zich niet betwist. Hieruit vloeit voort dat verweerder tevens verplicht was de als gevolg van de herziening gemaakte kosten van bijstand van eiser terug te vorderen. Het totale benadelings- of terugvorderingsbedrag staat niet ter discussie.
Dringende redenen
7. Van dringende redenen is volgens vaste jurisprudentie slechts sprake als deze zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken.
7.1.
Wat eiser heeft aangevoerd over een incident met justitie, waardoor hij gedwongen was een aanzienlijke boete en de kosten van een educatieve maatregel te betalen, treft in dit verband geen doel. Dit incident dient voor rekening en risico van eiser te worden gelaten. Dat daardoor extra druk op zijn budget is ontstaan en hij niets anders kon dan geld lenen bij familie, maakt dit niet anders.
7.2.
Wat eiser heeft aangevoerd over zijn financiële situatie brengt op zichzelf niet mee dat de financiële gevolgen van de terugvordering voor hem onaanvaardbaar zijn. Het hebben van schulden kan niet worden aangemerkt als een dringende reden. Verder is niet gebleken dat hij door de schulden komt te verkeren in een financiële noodsituatie. Bovendien doen de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eiser op deze dringende redenen niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van B. de Vogel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.