Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Arnhem, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Bij de beoordeling of de belastingplichtige door de box 3-heffing wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last, moet de rechter die heffing bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de betrokkene. De rechter moet bij zijn onderzoek of de heffing een individuele en buitensporige last vormt, alle relevante feiten en omstandigheden in zijn oordeel betrekken. In een geval als dit, waarbij de vraag voorligt of de heffing van IB/PVV leidt tot een individuele en buitensporige last indien de heffing over het inkomen uit sparen en beleggen hoger is dan het werkelijke rendement, moet ook in aanmerking worden genomen of en in hoeverre een belastingplichtige een zodanig laag inkomen heeft dat hij op zijn vermogen moet interen om de belasting te voldoen. In het algemeen kan immers worden aangenomen dat de wetgever met een belasting naar inkomen geen heffing beoogt waardoor de belastingplichtige op zijn vermogen moet interen om de verschuldigde belasting te kunnen voldoen. Daarom kan de omstandigheid dat de belastingplichtige door de heffing inteert zoals hier bedoeld, een aanwijzing zijn dat hij door die heffing wordt geconfronteerd met een buitensporige last.”
gezamenlijkebedrag aan verschuldigde belasting in box 1, 2 en 3 verminderen. Er is dus geen wettelijke rangorde of volgorde. Omdat voor de bepaling van een individuele en buitensporige last de hele financiële situatie – waaronder dus ook het inkomen in box 1 en eventueel box 2 – moet worden bekeken, zal de rechtbank het volgende gedachtenexperiment uitvoeren. Wat nu als eisers geen grondslag sparen en beleggen zouden hebben? Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat in dat geval de te verrekenen heffingskortingen (zie 1.3.) voor eisers hetzelfde zouden zijn. In dat geval zouden de heffingskortingen waar eisers recht op hebben dus effectief in mindering komen op de verschuldigde belasting in box 1. Met andere woorden: de heffingskortingen worden volledig ‘verbruikt’ om de box 1 belasting te verminderen. Daaruit volgt dat de effectieve belastingdruk in box 3 gelijk is aan € 350 (zie 1.2 tot en met 1.4.).
te veeldoor hen betaalde belasting terug te krijgen. Anders gezegd: ook na die verrekening en terugbetaling hebben eisers aan belasting betaald (zie 1.3.):
daardoorop het vermogen moet worden ingeteerd. Dat betekent dat er in dit geval dus geen sprake is van een individuele en buitensporige last. Deze beroepsgrond van eisers kan dan ook niet slagen.
beginsel van formele wetgevinghet volgende. Hierbij gaat het om de vraag of de wet als zodanig gelijke gevallen ongelijk behandelt of andersom en dat die ongelijkheid zodanig is dat er strijd ontstaat met artikel 14 EVRM. De rechtbank merkt op dat deze vraag voorligt in de massaal bezwaarprocedure en dus mag de rechtbank daarover, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 2 juli 2021 [10] , in deze procedure niets zeggen.
algemeen beginsel van behoorlijk bestuurhet volgende. Er moet dan sprake zijn van gevallen waarin de inspecteur andere belastingplichtigen op de een of andere manier in strijd met de wet heeft begunstigd. Eisers hebben in dit kader gewezen op drie gevallen uit de rechtspraak. Verweerder heeft betwist dat er in die gevallen sprake is geweest van ongelijke behandeling. De rechtbank is het met verweerder eens dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de inspecteur in de drie berechte gevallen waar eisers naar verwijzen een gunstiger behandeling heeft gegeven dan waar de wet recht op gaf. Ook deze beroepsgrond kan dus niet slagen.
Beslissing
de rechter is verhinderd te ondertekenen