In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 17 september 2021 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, die de stiefvader is van een minderjarige. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. A. de Jong, de kinderrechter die belast was met de behandeling van de zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de dochter van de partner van de verzoeker. De verzoeker stelde dat hij ten onrechte niet als belanghebbende was aangemerkt in de procedure en dat dit een reden was voor wraking vanwege vermeende partijdigheid van de kinderrechter.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker geen gezag heeft over de minderjarige en daarom niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de onderhavige procedure. De wrakingskamer heeft de relevante wetgeving en jurisprudentie in overweging genomen, waaronder artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en een uitspraak van de Hoge Raad van 12 september 2014. Hieruit blijkt dat een ouder zonder gezag niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in een ondertoezichtstelling.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn wrakingsverzoek, omdat hij niet voldoet aan de criteria om als partij of belanghebbende te worden aangemerkt. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van deze uitspraak.